ECLI:NL:RBROT:2021:4479

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
8915689
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadebeperkingsplicht in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser een vordering ingesteld tegen gedaagde op basis van onrechtmatige daad. Eiser stelt dat gedaagde onzorgvuldig heeft gehandeld door een uitkering uit de schuldsaneringsregeling van een derde, [naam 1], op een verkeerd bankrekeningnummer te storten. Eiser had een vordering van € 45.000,00 op [naam 1] en vorderde een schadevergoeding van € 21.620,08, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De procedure begon met een dagvaarding op 2 december 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord op 16 februari 2021 en een mondelinge behandeling op 19 april 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld, maar dat eiser niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht. Dit leidde tot de conclusie dat de schadevergoedingsverplichting van gedaagde tot nul werd verminderd. De kantonrechter wees de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiser de kosten onmiddellijk moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8915689 CV EXPL 20-44708
uitspraak: 28 mei 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. M.R.S. Nagessersing te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.W. de Boer te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding van 2 december 2020;
  • de conclusie van antwoord van 16 februari 2021;
  • de door partijen overgelegde stukken, inclusief de door [eiser] bij zijn brief van 9 april 2021 ingediende stukken;
  • het tussenvonnis van 1 maart 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 19 april 2021.

2..De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[gedaagde] is in de wettelijke schuldsaneringsregeling bewindvoerder geweest van [naam 1] (hierna: ‘[naam 1]’).
2.2
[eiser] had op grond van een geldleningsovereenkomst een vordering op [naam 1] van € 45.000,00. [naam 2] (hierna: ‘[naam 2]’) schrijft in een e-mail aan [gedaagde] van 6 maart 2017:
Beste [gedaagde],
Via deze weg het bewijs van openstaande vordering inzake [naam 1].
Graag ontvang ik een bevestiging dat onze vordering is opgenomen.
Alvast bedankt voor de moeite. Ik zie uw reactie graag tegemoet.
Met vriendelijke groet,
[naam 2]
namens [eiser]
2.3
In de verificatievergadering in de schuldsaneringsregeling van [naam 1] is op 30 maart 2020 vastgesteld dat [eiser] recht heeft op een uitkering van € 21.620,08.
2.4
[gedaagde] heeft [naam 2] gevraagd op welk bankrekeningnummer de uitkering aan [eiser] gestort kan worden. [naam 2] schrijft in een e-mail aan [gedaagde] van 2 april 2020:
Het bedrag kan worden gestort op rekening (…) t.n.v. [naam 3].
2.5
[gedaagde] heeft de uitkering op het door [naam 2] genoemde bankrekeningnummer gestort.

3..Het geschil

3.1
[eiser] stelt dat [gedaagde] onzorgvuldig gehandeld heeft door klakkeloos het door [naam 2] genoemde bankrekeningnummer van [naam 3] te gebruiken om zijn uitkering uit de schuldsaneringsregeling van [naam 1] op te storten. Door [gedaagde] is hiermee onrechtmatig gehandeld jegens [eiser]. [eiser] vordert dit voor recht te verklaren en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de schade die hij ([eiser]) daardoor lijdt: zijn uitkering van € 21.620,08, met rente (€ 202,02 tot aan het uitbrengen van de dagvaarding, en € 991,20 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiser] en [gedaagde] de vordering en het verweer daartegen onderbouwen.

4..De beoordeling

4.1
De kantonrechter gaat er voor de beoordeling van deze zaak van uit dat [gedaagde] inderdaad onrechtmatig gehandeld heeft jegens [eiser] en dat hij ([gedaagde]) daarom verplicht is de schade die [eiser] daardoor lijdt te vergoeden. Of [gedaagde] echt iets te verwijten valt kan gelet op het volgende in het midden blijven en zal dus niet beoordeeld worden. Welk belang [eiser], los van de schadevergoeding die daarvan het gevolg moet zijn, heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig jegens hem gehandeld heeft, legt [eiser] niet uit en de kantonrechter ziet dat belang ook niet. Die verklaring voor recht is daarom niet toewijsbaar.
4.2
Als op [gedaagde] een wettelijke verplichting tot schadevergoeding rust, en zoals onder 4.1 overwogen wordt ervan uitgegaan dat dit in deze zaak zo is, is [eiser] als benadeelde verplicht de schade te beperken voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd. Voldoet [eiser] niet aan deze verplichting, kan dit tot gevolg hebben dat de schade die [gedaagde] aan [eiser] moet vergoeden op grond van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek wordt verminderd. De grenzen van deze verplichting van [eiser] worden bepaald door de redelijkheid en zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.3
De schadevergoedingsverplichting van [gedaagde] wordt op grond van het voorgaande verminderd tot nul. [gedaagde] hoeft dus niets aan [eiser] te betalen. De kantonrechter komt tot dit oordeel, het oordeel dat [eiser] niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan, omdat [naam 2] in deze kwestie door [eiser] volledig buiten beeld wordt gelaten. Aan haar is geen uitleg gevraagd over waarom zij het rekeningnummer van [naam 3] aan [gedaagde] heeft doorgegeven en evenmin is, als sprake is van diefstal van het geld door [naam 2], aangifte tegen haar gedaan. Stukken waaruit het tegendeel blijkt zijn in ieder geval niet in het geding gebracht. [eiser] verklaart een en ander door aan te voeren dat hij geen zin heeft in ellende en/of represailles, maar waarom hij hier bang voor zou moeten zijn als hij [naam 2] aanspreekt, legt hij niet uit en onderbouwt hij ook niet. [eiser] heeft [naam 2], een collega uit het café, in 2017 gevraagd zijn vordering op [naam 1] per e-mail in te dienen bij [gedaagde] en zelfs in zijn dagvaarding noemt [eiser] [naam 2] nog zijn secretaresse. Hiermee wordt, ook bij de kantonrechter, sterk de indruk gewekt dat [naam 2] optreedt in opdracht van [eiser]. Het is een kleine moeite, [naam 2] en [eiser] gingen toch immers (ooit) goed met elkaar om, om vóór deze hele zaak op gang te brengen, [naam 2] om uitleg te vragen en/of aangifte tegen haar te doen. Door dit na te laten, laadt [eiser] de verdenking op zich dat hij met [naam 2] (en/of [naam 3]) onder één hoedje speelt, ten koste van [gedaagde]. Deze verdenking staat in de weg aan toewijzing van een schadevergoeding.
4.4
De vordering van [eiser] is dus niet toewijsbaar. [eiser] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de (na)kosten van de procedure.
4.5
Dit vonnis wordt zoals [gedaagde] vordert wat de proceskostenveroordeling betreft ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis, [eiser] in de tussentijd wel alvast aan die veroordeling moet voldoen.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering van [eiser] af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] vastgesteld op € 996,00 aan salaris voor zijn gemachtigde (2 punten van € 498,00 per punt) en voor het geval [eiser] niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis vrijwillig aan deze veroordeling voldoet, begroot op € 120,00 aan nasalaris, te vermeerderen met betekeningskosten als betekening van dit vonnis plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
- verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686