ECLI:NL:RBROT:2021:4476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
C/10/601842 / HA ZA 20-759
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming onderwijsovereenkomst en stelplicht in geschil tussen student en onderwijsinstelling

In deze zaak vordert eiseres, een studente, schadevergoeding van de stichting Da Vinci College wegens tekortkomingen in de nakoming van de onderwijsovereenkomst. Eiseres volgde sinds 1 augustus 2018 de opleiding Haarverzorging, maar heeft deze niet voor de geplande einddatum van 31 juli 2020 kunnen afronden. Eiseres stelt dat de school structureel te weinig onderwijs heeft aangeboden en onvoldoende extra ondersteuning heeft geboden. Daarnaast is eiseres van mening dat de school tekort is geschoten in de begeleiding van haar stage bij kapsalon [naam kapsalon]. De school betwist deze claims en stelt dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder de dagvaarding, de conclusie van antwoord en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De rechtbank concludeert dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. De rechtbank oordeelt dat de school niet tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat er geen causaal verband is tussen de gestelde tekortkomingen en de studievertraging van eiseres. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de school.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/601842 / HA ZA 20-759
Vonnis van 21 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. L. van der Wijngaart te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING OPLEIDINGSCENTRUM ZUID-HOLLAND-ZUID, h.o.d.n. DA VINCI COLLEGE
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. E.W.B. van Twist te Dordrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Da Vinci College of de school worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de oproepingsbrieven van de rechtbank van 12 november 2020;
  • de zittingsagenda van 4 februari 2021;
  • de brief van mr. Van Twist van 5 maart 2021 met producties;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Wijngaart;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] volgt sinds 1 augustus 2018 de door de school aangeboden opleiding Haarverzorging (Kapper) met als geplande einddatum 31 juli 2020. Met het oog op deze opleiding is tussen [eiseres] en de school een onderwijsovereenkomst gesloten (hierna aan te duiden als de onderwijsovereenkomst).
2.2.
Tot de opleiding van [eiseres] behoort het onderdeel beroepspraktijkvorming (bpv). In de algemene voorwaarden bij de onderwijsovereenkomst staat omtrent de bpv onder meer het volgende vermeld:

6. (Inspannings-)verplichting Da Vinci College
6.1
Het Da Vinci College draagt zorg voor voldoende begeleiding door de bpv-begeleider. De student weet bij aanvang van de bpv wie zijn begeleider is. De gegevens van de bpv-begeleider zijn te vinden op de website.
6.2
De bpv-begeleider vanuit het Da Vinci College volgt het verloop van de bpv door het
onderhouden van regelmatige contacten met de student en met de praktijkbegeleider van het leerbedrijf en bewaakt de voortgang en de aansluiting van de leerdoelen van de student op de leermogelijkheden in het leerbedrijf. […]”
2.3.
[eiseres] heeft bij haar opleiding extra ondersteuning nodig. In dat kader hebben [eiseres] en de school een “Bijlage afspraken ondersteuning passend onderwijs” getekend (hierna te noemen de Bijlage Ondersteuning) die onderdeel is van de onderwijsovereenkomst. De Bijlage Ondersteuning luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Er wordt een ondersteuningsplan opgesteld waarin de afspraken met de verschillende begeleiders en docenten samen met de student worden vastgelegd. Als de student minderjarig is, wordt de ouder of wettelijk vertegenwoordiger hierbij betrokken. Dit ondersteuningsplan wordt regelmatig geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. Beide partijen verklaren dat zij de afspraken in het ondersteuningsplan nakomen.”
2.4.
Tijdens het schooljaar 2018/2019 volgde [eiseres] de Beroeps Opleidende Leerweg (BOL). Aan het begin van het schooljaar 2019/2020 is zij overgestapt naar de Beroeps Begeleidende Leerweg (BBL).
2.5.
Vanaf 1 oktober 2019 liep [eiseres] in het kader van de leerweg BBL vier dagen per week stage bij kapsalon [naam kapsalon] en ging zij één dag per week naar school. Afgesproken was dat [eiseres] tot het einde van het schooljaar 2019/2020 (derhalve tien maanden) stage zou lopen bij [naam kapsalon] .
2.6.
[eiseres] is eind december 2019 (na drie maanden) door [naam kapsalon] ontslagen. [eiseres] heeft het ontslag aangevochten en een minnelijke regeling met [naam kapsalon] getroffen. De stage bij [naam kapsalon] is na december 2019 niet hervat.
2.7.
Na de beëindiging van de stage bij [naam kapsalon] is tussen [eiseres] , de moeder van [eiseres] en de school afgesproken dat [eiseres] weer terug zou keren naar het BOL-traject. [eiseres] heeft zich per 1 mei 2020 formeel weer ingeschreven voor de leerweg BOL.
2.8.
[eiseres] heeft haar opleiding niet vóór de geplande einddatum (31 juli 2020) afgerond.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
in het incident ex artikel 223 Rv:
I. Da Vinci College veroordeelt om binnen 5 dagen na het vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.494,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van volledige betaling;
in de hoofdzaak:
II. voor recht verklaart dat Da Vinci College jegens [eiseres] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenissen op grond van de overeenkomst(en) tussen partijen en voor de daaruit voorvloeiende schade van [eiseres] aansprakelijk is;
III. Da Vinci College veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan [eiseres] , nader op te maken bij staat;
IV. Da Vinci College veroordeelt om binnen 5 dagen na het vonnis aan [eiseres] een voorschot op schadevergoeding te betalen van € 1.494,00 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot en met de dag van volledige betaling;
V. Da Vinci College veroordeelt om binnen 5 dagen na het vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 271,16 ter zake van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
alles met veroordeling van Da Vinci College in de kosten van de procedure, een bedrag voor het salaris van de advocaat van [eiseres] daaronder begrepen.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Er is door de school in het eerste schooljaar van [eiseres] structureel te weinig onderwijs aangeboden en er is aan [eiseres] geen extra ondersteuning geboden. Daarmee is de school tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen onder de onderwijsovereenkomst (inclusief de Bijlage Ondersteuning). Voorts is sprake van een toerekenbare tekortkoming van de zijde van de school in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge artikel 6.1 en 6.2 van de algemene voorwaarden bij de onderwijsovereenkomst. [eiseres] heeft tijdens de stage bij [naam kapsalon] geen ervaring opgedaan in de praktijkonderdelen van het kappersvak. De school heeft tijdens de stage niet de begeleiding geboden waartoe zij op grond van de algemene voorwaarden verplicht was. Daarnaast heeft de school in het schooljaar 2019/2020 vanaf 1 mei 2020 geen praktijkonderwijs aan [eiseres] aangeboden terwijl dat in elk geval na 1 juli 2020, door de versoepeling van de coronamaatregelen, wel weer mogelijk was. Door het gebrek aan aanbod van lessen en het gebrek aan deugdelijke begeleiding heeft [eiseres] niet vóór de geplande einddatum van 31 juli 2020 haar diploma gehaald en moet [eiseres] een heel schooljaar overdoen. Hierdoor lijdt [eiseres] schade, onder meer bestaande uit het schoolgeld over de periode van 1 mei 2020 tot het einde van het schooljaar 2019/2020 en het schoolgeld voor het schooljaar 2020/2021. Bovendien heeft zij psychische klachten ontwikkeld. De school is voor deze materiële en immateriële schade aansprakelijk. In redelijkheid kan van [eiseres] niet gevergd worden dat zij de uitkomst van deze procedure afwacht. Daarom heeft zij recht op een voorlopige voorziening waarbij de school wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding.
3.3.
De school voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. De school voert daartoe het volgende aan. De school heeft het aantal uren onderwijs aangeboden waartoe zij wettelijk verplicht is en heeft [eiseres] voldoende ondersteuning geboden. Dat [eiseres] tijdens haar stage geen of onvoldoende ervaring heeft opgedaan in de praktijkonderdelen van het kappersvak is een gevolg van het functioneren van [eiseres] en is niet te wijten aan een gebrek aan begeleiding door de school. Het is aan de coronapandemie te wijten dat [eiseres] na 1 mei 2020 geen praktijklessen heeft kunnen volgen. De school heeft gehandeld conform de RIVM-richtlijnen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[eiseres] vordert schadevergoeding op grond van tekortkomingen in de nakoming van de onderwijsovereenkomst. Zij stelt daartoe het volgende :
  • i) de school heeft in het schooljaar 2018/2019 structureel te weinig onderwijs aan [eiseres] aangeboden;
  • ii) de school heeft [eiseres] onvoldoende extra ondersteuning geboden;
  • iii) de school is tekortgeschoten in de begeleiding van de stage van [eiseres] bij [naam kapsalon] ; en
  • iv) de school heeft [eiseres] na 1 mei 2020 geen praktijklessen aangeboden terwijl dat in elk geval na 1 juli 2020 weer mogelijk was.
De rechtbank zal de gestelde tekortkomingen en het daartegen gevoerde verweer hierna bespreken.
Ad (i) De verplichting tot het aanbieden van onderwijs
4.2.
[eiseres] onderbouwt haar stelling als volgt. Vanaf de start van de opleiding zijn frequent lessen uitgevallen. Meerdere malen gingen lessen niet door vanwege ziekte of andere persoonlijke omstandigheden van de docent(en). Het gebeurde ook vaak dat [eiseres] zich samen met een paar klasgenoten meldde bij de les en dat de les niet doorging omdat er minder dan vijf leerlingen waren komen opdagen.
4.3.
De school voert hiertegen het volgende aan. Het is niet juist dat lessen zijn uitgevallen met als reden dat slechts een beperkt aantal leerlingen aanwezig was. Er is in het schooljaar 2018/2019 geen sprake geweest van lesuitval groter dan gemiddeld. De school heeft voldaan aan de wettelijke norm voor onderwijstijd zoals verwoord in artikel 8.5a.11 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web).
4.4.
In de onderwijsovereenkomst is geen minimum aantal lesuren opgenomen. Uit het verweer van de school blijkt dat de school onder de onderwijsovereenkomst verplicht is het wettelijk vereiste aantal uren aan te bieden. Daarom verstaat de rechtbank de stelling van [eiseres] aldus dat de school minder lesuren heeft aangeboden dan waartoe zij wettelijk verplicht was.
4.5.
De school heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Ter onderbouwing van die betwisting heeft de school de lesroosters van [eiseres] in het schooljaar 2019/2019 overgelegd, alsmede het presentieregister van [eiseres] over de periode van 4 september 2018 tot en met 4 juli 2019 en de weekoverzichten over de periode van 3 september 2018 tot en met 8 juli 2019 waarin de aanwezigheid van [eiseres] bij de lessen is geregistreerd.
4.6.
[eiseres] betwist dat uit de lesroosters blijkt dat het ingeroosterde onderwijs daadwerkelijk is aangeboden. Zij betwist niet dat uit het presentieregister en de weekoverzichten blijkt dat het aantal lessen dat zij heeft gevolgd, voldoet aan de wettelijke norm voor onderwijstijd zoals verwoord in artikel 8.5a.11 van de Web. Namens [eiseres] is ter zitting gesteld dat zij de juistheid van die overzichten niet kan controleren. Er zijn echter geen feiten gesteld die aanleiding geven om aan de juistheid van de overzichten te twijfelen. Dat er (veelvuldig) uitval van lessen was, is daartoe onvoldoende. Waar het om gaat is of die uitval zodanig was dat minder lessen zijn aangeboden dan waartoe de school wettelijk verplicht was. [eiseres] heeft onvoldoende feitelijk geconcretiseerd en onderbouwd dat dit het geval is. Aan het leveren bewijs wordt daarom niet toegekomen. Een en ander betekent dat niet is komen vast te staan dat de school in het schooljaar 2018/2019 is tekortgekomen in de nakoming van haar verplichting tot het aanbieden van onderwijs aan [eiseres] .
Ad (ii) De verplichting tot het bieden van extra ondersteuning
4.7.
[eiseres] onderbouwt haar stelling als volgt. De school is op grond van de Bijlage Ondersteuning verplicht extra ondersteuning aan [eiseres] te bieden. Gedurende de opleiding kreeg [eiseres] meerdere malen een andere mentor of studiebegeleider toegewezen. De moeder van [eiseres] heeft veelvuldig met de school gebeld en gemaild over het gebrek aan ondersteuning voor [eiseres] . Een aantal keren zijn er concrete afspraken gemaakt voor de begeleiding en ondersteuning van [eiseres] , maar deze werden door de school niet vastgelegd en niet teruggekoppeld met de juiste personen, waardoor de afspraken niet werden nageleefd door medewerkers van de school.
4.8.
De school betwist dat zij is tekortgeschoten in haar verplichting tot het bieden van extra ondersteuning en voert daartoe het volgende aan. Er is voldaan aan hetgeen in de Bijlage Ondersteuning is neergelegd. Er is een ondersteuningsplan gemaakt, er is
geëvalueerd en er zijn in overleg bijstellingen gedaan. Dat [eiseres] haar diploma niet in het schooljaar 2019/2020 heeft gehaald is niet een gevolg van een gebrek aan ondersteuning. De inspanningen van de kant van [eiseres] waren te gering om tot een positief resultaat te komen, zeker nu zij toch al veel moeite had met de theoretische vakken.
4.9.
Volgens de Bijlage Ondersteuning is de school verplicht tot het opstellen van een ondersteuningsplan waarin afspraken worden vastgelegd, het regelmatig evalueren van het ondersteuningsplan en het zo nodig bijstellen van het ondersteuningsplan. [eiseres] stelt niet dat de school deze verplichting niet is nagekomen. Een tekortkoming in de nakoming van de Bijlage Ondersteuning is dus niet aan de orde.
4.10.
[eiseres] stelt dat afspraken zijn gemaakt voor haar begeleiding en ondersteuning, maar geeft niet aan wat deze afspraken inhielden. Ter zitting heeft de moeder van [eiseres] één concrete afspraak genoemd, te weten dat in het eerste schooljaar één keer per week, en minimaal één keer per maand, een evaluatie zou plaatsvinden met de heer [naam persoon 1] (hierna te noemen [naam persoon 1] ), [voornaam eiseres] en haarzelf. Zij heeft verklaard dat dit al snel mis ging doordat [naam persoon 1] , een burn-out kreeg.
4.11.
Mevrouw [naam persoon 2] heeft hierover ter zitting verklaard;
“Ik weet niets af van afspraken tussen [voornaam eiseres] en school over wekelijkse evaluatie. Wel weet ik dat er een afspraak was voor extra begeleiding door [naam persoon 3] . Ik heb gelezen dat ze dit heeft gedaan en dat het niet goed ging met [voornaam eiseres] . [voornaam eiseres] is toen doorverwezen naar een schoolpsycholoog. En voor rekenen had ze bijvoorbeeld extra hulp maar dit is gestopt omdat ze niet kwam opdagen.”
4.12.
Of sprake was van een afspraak om periodiek evaluatiegesprekken te houden met [eiseres] en de moeder van [eiseres] , die niet is nagekomen, kan in het midden blijven. Immers, ook zonder evaluatiegesprekken kan adequate ondersteuning geboden zijn. Waar het om gaat is of de afspraken die zien op de ondersteuning van [eiseres] niet zijn nagekomen. [eiseres] heeft omtrent de inhoud van die afspraken niets gesteld. Daarmee heeft zij onvoldoende gesteld om tot het bewijs van die afspraken te worden toegelaten. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat aan [eiseres] onvoldoende extra ondersteuning is geboden.
Ad (iii) De verplichting tot begeleiding van de stage
4.13.
[eiseres] onderbouwt haar stelling als volgt. Uit de onderwijsovereenkomst volgt een verplichting voor de school om zorg te dragen voor voldoende begeleiding van de stage door een daartoe aangewezen bpv-begeleider. Van de opleiding bij [naam kapsalon] is niets terechtgekomen. [eiseres] moest de vloeren vegen en handdoeken opvouwen en is niet ingezet op de praktijkonderdelen die zij voor haar diploma nog moest halen. De moeder van [eiseres] heeft meerdere malen contact opgenomen met de school om aandacht te vragen voor het feit dat het niet goed ging op het stageadres. Daar werd niets mee gedaan.
4.14.
De school betwist dat het aan haar te wijten is dat [eiseres] bij [naam kapsalon] niet is ingezet op bepaalde praktijkonderdelen en voert daartoe het volgende aan. [eiseres] is tijdens de stage meerdere keren periodes uitgevallen. Daarnaast functioneerde zij onvoldoende. Zij toonde onvoldoende zelfstandigheid en verantwoordelijkheidsgevoel. Eenvoudige opdrachten kon zij niet of nauwelijks aan. Zo kon zij bijvoorbeeld niet uit zichzelf klanten ontvangen en koffie aanbieden. Dit moest nog steeds aan haar gevraagd worden. [naam kapsalon] had voor [eiseres] een apart trainingsschema opgesteld, waarbij de focus op het laatst lag bij permanenten. Ook dit verliep niet goed. Daarnaast vergat [eiseres] vaak haar spullen mee te nemen. Het is niet ongebruikelijk dat een student die nog in onvoldoende mate de basisvaardigheden voor het knippen beheerst tijdens de stage wordt ingezet voor andere werkprocessen die gerelateerd zijn aan het beroep. Het stagebedrijf kan goed beoordelen of de student rijp is om met de verschillende vaardigheden te oefenen.
4.15.
[eiseres] betwist dat de stage is mislukt omdat zij onvoldoende functioneerde. Zij betwist echter niet dat zij tijdens de stage meerdere keren periodes is uitgevallen, dat zij eenvoudige opdrachten niet of nauwelijks aankon, dat het permanenten niet goed verliep en dat zij vaak vergat haar spullen mee te nemen. Daarmee staat vast dat [naam kapsalon] gegronde redenen had om de behandeling van haar klanten nog niet aan [eiseres] toe te vertrouwen. Die redenen zijn terug te voeren op het door de school gestelde gebrek aan zelfstandigheid en verantwoordelijkheidsgevoel van [eiseres] . [eiseres] was er kennelijk nog niet klaar voor om in een echte kapsalon met betalende klanten te werken. Dat [eiseres] dit heeft onderkend blijkt uit het feit dat zij na de voortijdige beëindiging van de stage bij [naam kapsalon] niet heeft gezocht naar een ander leerbedrijf, maar ervoor heeft gekozen om terug te keren naar het BOL-traject waarbij meer praktijkervaring binnen de school kon worden opgedaan. Intensievere begeleiding van de stage van [eiseres] had wellicht eerder aan het licht kunnen brengen dat zij nog niet toe was aan het echte kapperswerk, maar had in dit feit geen verandering kunnen brengen. Het is dus niet aan een gebrek aan begeleiding te wijten dat [eiseres] bij [naam kapsalon] niet de beoogde praktijkervaring heeft kunnen opdoen.
Ad (iv) De verplichting om praktijkonderwijs aan te bieden na 1 mei 2020
4.16.
[eiseres] stelt dat zij na 1 mei 2020, de datum waarop zij zich weer heeft ingeschreven voor de BOL-leerweg, niet is ingeroosterd voor praktijklessen terwijl praktijkonderwijs in elk geval vanaf 1 juli 2020 weer mogelijk was.
4.17.
De school stelt dat het aan de coronapandemie is te wijten dat [eiseres] na 1 mei 2020 geen praktijklessen heeft kunnen volgen. De school heeft gehandeld conform de RIVM-richtlijnen.
4.18.
De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiseres] aldus dat de school is tekortgeschoten in de nakoming van haar onderwijsverplichting door [eiseres] niet in te roosteren voor praktijklessen vanaf het moment dat dat weer mogelijk was, te weten op 1 juli 2020. Op dat moment duurde het schooljaar 2019/2020 nog één maand. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] in het schooljaar 2019/2020 had kunnen afstuderen als zij gedurende die maand praktijklessen had kunnen volgen. Dit betekent dat van causaal verband tussen deze gestelde tekortkoming en de gestelde studievertraging geen sprake is.
4.19.
Over de vordering tot terugbetaling van het schoolgeld voor de periode van 1 mei 2020 tot 1 augustus 2020 overweegt de rechtbank als volgt. Dit schoolgeld is geen schade die is geleden doordat [eiseres] niet binnen twee jaar haar diploma heeft gehaald. Immers, ook indien [eiseres] haar diploma binnen twee jaar had gehaald, had zij dit schoolgeld moeten betalen. Terugbetaling van dit schoolgeld kan aan de orde zijn indien de onderwijsovereenkomst wegens een tekortkoming in de nakoming door de school geheel of gedeeltelijk is ontbonden. Daarvan is geen sprake. [eiseres] vordert in deze procedure geen gehele of gedeeltelijke ontbinding van de onderwijsovereenkomst en stelt evenmin dat de onderwijsovereenkomst door middel van een buitengerechtelijke verklaring geheel of gedeeltelijk is ontbonden. Voor een vordering tot terugbetaling van schoolgeld bestaat dus geen rechtsgrond.
Slotsom
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de onderwijsovereenkomst (inclusief de Bijlage Ondersteuning) die tot de gestelde schade heeft geleid en dat voor een vordering tot terugbetaling van schoolgeld geen rechtsgrond bestaat. De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen.
4.21.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de school worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
1.126,00 (2 punten x tarief € 563,00)
Totaal € 1.782,00

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de school tot op heden begroot op € 1.782,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is ondertekend door de rolrechter en op 21 april 2021 uitgesproken in het openbaar.
1573/3310