ECLI:NL:RBROT:2021:4472

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
ROT 19/5690
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan vervoerder wegens niet reinigen van vervoermiddel na transport van schapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een vervoerder van schapen, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een boete van € 7.500,- opgelegd omdat een van haar vrachtauto's op de openbare weg reed zonder dat deze was gereinigd en ontsmet, zoals vereist door de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). De boete was het gevolg van een controle door toezichthouders van de NVWA, die vaststelden dat de laadvloeren van de vrachtauto bezoedeld waren met mestresten van schapen.

Eiseres voerde aan dat er sprake was van overmacht, omdat de hogedrukspuit op het slachthuis defect was en zij daardoor de auto niet ter plaatse kon reinigen. De rechtbank erkende dat eiseres in mindere mate verwijtbaar was, omdat het slachthuis niet de nodige schoonmaakvoorzieningen had. De rechtbank oordeelde dat eiseres de keuze had om de vrachtauto op het slachthuis te laten staan, maar dat het terugrijden naar de plaats van laden om daar te reinigen een redelijke oplossing was.

Uiteindelijk besloot de rechtbank de boete te verlagen naar € 2.500,-, rekening houdend met de verminderde verwijtbaarheid van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de boete. Tevens werd bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [vennoot eiseres] ,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. A.F. Kabiri.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 7.500,- vanwege een overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd).
Bij besluit van 27 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die de zitting via een telefoonverbinding heeft bijgewoond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“Het vervoermiddel, met inbegrip van de daarbij behorende voorwerpen, waarmee een of meer evenhoevigen zijn vervoerd, bevond zich op de openbare weg en was voorafgaand daaraan niet gereinigd en ontsmet met een toegelaten ontsmettingsmiddel.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van de volgende (destijds geldende) voorschriften: artikel 17 van de Gwwd, gelezen in samenhang met artikel 30, eerste lid, en artikel 31, eerste lid, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 24 september 2018 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport - samengevat weergegeven - het volgende.
Op 6 maart 2018 zagen twee toezichthouders op de openbare weg in Drachten een vrachtauto van eiseres rijden op weg naar een tankstation. Bij het tankstation hebben de toezichthouders het vervoermiddel gecontroleerd. Zij zagen dat laadvloeren in de laadruimte van de aanhangwagen en in de laadruimte van de vrachtauto bezoedeld waren met mestresten, afkomstig van schapen. De toezichthouders stelden vast dat het ongeladen vervoermiddel niet gereinigd en ontsmet was
.Vervolgens hebben zij de chauffeur gehoord, die het volgende verklaarde:
"Ik heb net 173 schapen van Jistrum naar [plaats] gebracht, slachthuis [slachthuis] . Dit in opdracht van [vennoot eiseres] . Na het lossen zaten alle hokken daar vol en moesten nog een paar karren gelost worden. Het schoonmaken gebeurt daar direct naast de schapen en de jongens daar willen de schapen daar niet nat hebben. Het schoonmaken van zo'ncombinatie is daar bijna niet mogelijk. Een medewerker die daar aanwezig was zei tegen mij dat de auto niet schoon hoefde en zei "rijd maar weer weg". Dat was de baas of de zoon van de baas volgens mij. Deze persoon zei ook dat de schapen niet nat mochten worden. De afstand tussen de schoonmaakplaats en de schapen was ongeveer een halve meter. Er is ookniet door het slachthuis afgetekend in de R en O boekjes, er heeft immers geen reiniging en ontsmetting plaatsgevonden. Ik heb hierop geen contact gehad met [vennoot eiseres] over hoe te handelen of onderweg ergens anders schoon te maken. Ik wist wel dat ik schoon moest zijn, maar had geen zin om daar nog 2,5 tot 3 uur te moeten wachten. Ik moet ook nog kalveren gaan laden nu bij een verzamelcentrum en wil de auto daar schoonmaken. Maar als u zegt dat u dat niet wilt hebben ga ik naar de zaak in [plaats] om hem daar schoon te maken. Het kan daar ook. Ik kan er verder weinig aan toevoegen."
De toezichthouders hebben de chauffeur hierop een rapport van bevindingen aangezegd. Ook hebben zij met de chauffeur de afspraak gemaakt dat het vervoermiddel alsnog gereinigd en ontsmet zou worden op de locatie van [eiseres] .
De volgende dag zijn de toezichthouders naar [slachthuis] Slachterij te [plaats] gegaan, waar zij de exploitant van dit slachthuis als getuige hebben gehoord. De exploitant verklaart onder meer dat ze na het lossen van de vrachtauto en aanhanger van eiseres erachter kwamen dat de hogedrukreiniger defect was, zeer vermoedelijk kapot gevroren, en dat hij van de storing een notitie heeft gemaakt. De toezichthouders zien op het getoonde document "controlelijst schoonmaak veetransport" bij het betreffende vervoermiddel van eiseres op die datum de opmerking: "Hogedruk stuk Schoonmaken kon niet".
Op donderdag 29 maart 2018, heeft de toezichthouder een van de vennoten van eiseres (de gemachtigde van eiseres) verhoord, die daarbij onder meer verklaarde:

Het wordt maar bij ons neergelegd en dat vind ik niet normaal als je daar niet goed schoon kunt maken. Er controleert daar niemand op.[…]
Er worden daar misschien wel 500 tot 700 schapen aangevoerd. Ik vind dat je dan een washal moet hebben, zo denk ik erover. De boetes zijn niet mals en het wordt bij ons, de vervoerder neergelegd. […]
Nogmaals, ik vind dat het slachthuis voor de mogelijkheid moet zorgen dat wij goed kunnen reinigen en ontsmetten of voor een locatie in de buurt moeten zorgen waar dat uitgevoerd kan worden. Waar moeten wij schoon gaan maken? Ik wil niet bewust een boete riskeren. Bij [naam] bij Zwolle nemen ze 's avonds geen telefoon meer op en wonen niet in de buurt. Het was 's avonds ook nog vorstig en dan zeggen ze dat het water van de hogedrukreiniger af is en niet meer schoon kunnen maken. Ik zou niet weten waar we 's avonds anders schoon hadden kunnen maken. Van [plaats] naar Zwolle is ongeveer een half uur rijden, drie kwartier verder en hij was weer bij [plaats] in Jistrum, waar hij ook de schapen geladen had. Dan zie ik het probleem niet en minste kans op versleping van ziekten als hij daar de reiniging en ontsmetting weer uitvoert. Dat heeft hij nu ook gedaan. De vrachtauto op het slachthuis laten staan kon ook niet want ik zou niet weten hoe ik 's nachts nog een andere vrachtauto kon regelen voor de volgende morgen. Hij moest de volgende morgen kalveren laden in Groningen.[…]
Ik vind het onterecht dat de bekeuring bij mij neergelegd wordt en dat zo'n slachthuis open gehouden wordt."
Hierop heeft de toezichthouder hem een rapport van bevindingen aangezegd en gezegd dat de NVWA hiervoor aan eiseres een boete kan opleggen, aldus het rapport van bevindingen.
3. Eiseres voert aan dat sprake was van overmacht. De chauffeur kon de auto bij het slachthuis niet schoonmaken omdat de hogedrukspuit kapot was. Er is toen besloten om terug te rijden naar de plaats waar de chauffeur de schapen geladen had en de auto daar te reinigen en te ontsmetten. De toezichthouder was het ook eens met die oplossing. Eiseres vindt het niet juist dat zij er nu voor opdraait dat het slachthuis zijn schoonmaakvoorzieningen niet op orde had. Ook is het niet juist dat de toezichthouders, als zij vrezen voor besmettelijke ziekten, niet achter de chauffeur zijn aangereden om te controleren dat hij daadwerkelijk de auto ging schoonmaken. Een auto geladen met schapen heeft ook veel meer kans op besmettelijke ziekten dan een lege auto en ook vanwege dat besmettingsgevaar was afgesproken dat de chauffeur de auto zou gaan reinigen op de plek van laden. De opgelegde boete is ook veel te hoog; er is hier sprake van een heel andere situatie dan bewust wegrijden met een vieze wagen terwijl er wel voldoende schoonmaakmogelijkheden zijn, aldus eiseres.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat een van haar vrachtwagens op de openbare weg reed terwijl deze niet was gereinigd en ontsmet. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er echter wel sprake van verminderde verwijtbaarheid. Eiseres heeft aangevoerd dat het niet mogelijk was om op het slachthuis de auto te reinigen omdat de hogedrukspuit kapot was. Dit is de volgende dag ook door de toezichthouders vastgesteld. Door het ontbreken van voorzieningen op het slachthuis heeft eiseres dus ter plekke de auto niet kunnen reinigen en ontsmetten. Verweerder stelt terecht dat eiseres de keuze had om op dat moment de auto op de slachterij te laten staan en daarmee niet de openbare weg op te gaan. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat eiseres helemaal geen verwijt treft. Dat neemt niet weg dat het ontbreken van schoonmaakvoorzieningen en de door eiseres gekozen oplossing wel maakt dat de overtreding haar in mindere mate kan worden verweten. Eiseres heeft ervoor gekozen de auto niet op het slachtterrein achter te laten maar weer terug te laten rijden naar de plaats van laden en daar te reinigen. Het terugrijden naar die plaats hebben de toezichthouders, na het constateren van de overtreding, ook als een goede (tweede keus) oplossing gezien. Weliswaar heeft verweerder gesteld dat eiseres nog mogelijkheden had om al op een eerder moment, dichter bij het slachthuis, de auto te reinigen en ontsmetten, maar ter zitting is niet aannemelijk geworden dat die mogelijkheden daadwerkelijk aanwezig waren op dat moment. Eiseres heeft weersproken dat de door de toezichthouder ter zitting geopperde R&O-plaatsen daadwerkelijk op dat moment open waren en voor dat voertuig beschikbaar waren. Het ontbreken van schoonmaakvoorzieningen en de door eiseres gekozen oplossing om de auto elders alsnog te reinigen en te ontsmetten maakt dat de overtreding eiseres in mindere mate kan worden verweten dan in de situatie dat er wel een schoonmaakmogelijkheid is maar deze bewust niet wordt benut en met de auto, zonder de bedoeling deze alsnog te reinigen, de openbare weg op wordt gegaan.
3.3.
De rechtbank ziet, gelet op de verminderde verwijtbaarheid van eiseres in dit specifieke geval, aanleiding de boete te matigen. Verweerder heeft een boete van € 7.500,- opgelegd; dit is een verhoogd boetebedrag omdat eiseres al eerder boetes voor een dergelijke overtreding heeft gekregen (recidive). De rechtbank ziet, gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak, reden om de boete (rekening houdend met de recidive van eiseres) te verlagen naar een bedrag van in totaal € 2.500,-.
4. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd voor wat betreft de hoogte van de boete. Voorts zal de rechtbank gelet op artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen en het boetebedrag verlagen naar € 2.500,-.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • stelt de boete vast op € 2.500,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 mei 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.