ECLI:NL:RBROT:2021:4426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
594859 / HA ZA 20-379
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke vorderingen tussen broers met betrekking tot nalatenschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, zijn twee broers, [persoon A] en [persoon C], betrokken bij een geschil over de nalatenschappen van hun ouders, erflater en erflaatster. De broers hebben vorderingen ingesteld tegen [naam executeur], die optreedt als executeur van de nalatenschap van erflaatster. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord. De feiten zijn als volgt: erflater overleed op 29 maart 2016, waarna [persoon A] recht had op een bedrag van € 202.930,00 uit zijn nalatenschap. Erflaatster overleed op 29 augustus 2019, en [persoon C] en [persoon B] hadden recht op legaten van € 20.616,00. De broers vorderden onder andere betaling van deze bedragen en de overhandiging van bepaalde documenten met betrekking tot de nalatenschap.

Tijdens de procedure heeft de rechtbank vastgesteld dat de vorderingen van [persoon A] en [persoon C] grotendeels zijn voldaan, maar dat er nog een geschil resteert over een extra bedrag dat [persoon A] meent te vorderen. De rechtbank heeft de partijen in overweging gegeven om hun geschil onderling op te lossen en heeft hen verzocht verhinderdata op te geven voor een eventuele volgende zitting. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 23 juni 2021, waar partijen hun standpunt over de voortgang van de zaak kunnen toelichten. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is om tot een oplossing te komen, gezien de complexiteit van de nalatenschap en de kosten die verder onderzoek met zich mee kan brengen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: 594859 / HA ZA 20-379
vonnis van 12 mei 2021
in de zaak van

1..[persoon A] , voor zichzelf en als wettelijk

vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon
[persoon B],
2.[persoon C],
beiden wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente 1] ),
eisers,
advocaat: mr. S.L. Raphael te Leiden,
tegen
[naam executeur], mede in zijn hoedanigheid van executeur
van de nalatenschap van
[erflaatster],
wonende te [woonplaats erflaatster] (gemeente [gemeente 2] ),
gedaagde,
advocaat: mr. J.G.A. Linssen te Tilburg.
Partijen worden hierna bij hun voornaam ‘ [persoon A] ’, ‘ [persoon B] ’, [persoon C] ’ en [naam executeur] ’ genoemd.

1..De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
• de dagvaarding van 18 februari 2020;
• de conclusie van antwoord van 27 mei 2020;
• de conclusie van antwoord in reconventie, tevens aanvulling van de vordering,
van 4 september 2020;
• het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 september 2020 en van de (overige) aantekeningen van de griffier van die mondelinge behandeling;
• de akte van [naam executeur] van 21 oktober 2020;
• de akte van [persoon A] en [persoon C] van 2 december 2020;
• de akte van [naam executeur] van 10 februari 2021;
• de akte van [persoon A] en [persoon C] van 31 maart 2021;
• de door partijen bij hun conclusies en akten overgelegde stukken.

2..De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
2.1
[erflater] (hierna: ‘erflater’) en [erflaatster] (hierna: ‘erflaatster’) zijn de ouders van [persoon A] en [naam executeur] . [persoon C] en [persoon B] zijn de zonen van [persoon A] .
2.2
Erflater overlijdt op 29 maart 2016. [persoon A] heeft uit de nalatenschap van erflater recht op een bedrag van (in ieder geval) € 202.930,00, [persoon C] en [persoon B] ieder op een legaat van
€ 5.000,00.
2.3
Erflaatster overlijdt op 29 augustus 2019. [persoon C] en [persoon B] hebben uit de nalatenschap van erflaatster ieder recht op een legaat van € 20.616,00. [persoon A] heeft uit de nalatenschap van erflaatster recht op een legaat ter grootte van zijn legitieme portie.

3..Het geschil (in conventie en in reconventie)

3.1
[persoon A] en [persoon C] vorderen, na een wijziging van hun eis in hun conclusie van 4 september 2020, [naam executeur] te veroordelen, met rente:
1. € 202.930,00 aan [persoon A] te betalen, zijn deel van de nalatenschap van erflater;
2. € 5.000,00 aan zowel [persoon C] als [persoon B] te betalen, hun legaat uit de nalatenschap van erflater;
3. een kopie van de volgende stukken over te leggen:
• de boedelbeschrijving per datum overlijden erflaatster met onderliggende stukken;
• de aangifte inkomstenbelasting 2018 van erflaatster;
• een overzicht van schenkingen van erflaatster aan [naam executeur] ;
• bankafschriften van de vermogensspaarrekening en van de
betaalrekening tussen de datum van overlijden van erflater en de datum van overlijden van erflaatster;
4. € 20.616,00 aan zowel [persoon C] als [persoon B] te betalen, hun legaat uit de nalatenschap van erflaatster;
5. in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten.
3.2
[naam executeur] voert verweer tegen de vorderingen.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [persoon A] , [persoon C] en [naam executeur] de vorderingen en het verweer daartegen onderbouwen.

4..De beoordeling

reconventie
4.1
[persoon A] en [persoon C] hebben op 4 september 2020 een conclusie van antwoord in reconventie genomen maar een vordering tot veroordeling van de wederpartij in de kosten, de vordering van [naam executeur] waar [persoon A] en [persoon C] op reageren, is geen vordering in reconventie. Er zit dus geen reconventie in deze zaak.
vorderingen 1, 2 en 4
4.2
De boerderij van erflaatster is verkocht en geleverd op 19 februari 2021. De vorderingen zoals genoemd onder 3.1 onder 1, 2 en 4 zijn door [naam executeur] aan [persoon A] , [persoon C] en [persoon B] betaald. Die vorderingen hoeven daarom niet meer besproken te worden.
4.3
[persoon A] vordert wat zijn onder 1. genoemde vordering betreft inmiddels € 930,65 extra. Hij schrijft hierover onder nummer 10 van zijn akte van 2 december 2020 en [naam executeur] gaat hier in zijn akte van 10 februari 2021 niet op in. De rechtbank maakt hieruit op dat [naam executeur] deze extra vordering van [persoon A] erkent en dat [naam executeur] dit bedrag nog aan [persoon A] moet betalen.
rente
4.4
[persoon A] en [persoon C] vorderen onder nummer 4 van hun akte van 31 maart 2021 in totaal
€ 7.611,73 aan rente. Deze vordering is niet toewijsbaar. [persoon A] en [persoon C] betwisten niet dat [naam executeur] hen pas kon betalen na verkoop van de boerderij van erflaatster. [naam executeur] heeft [persoon A] en [persoon C] ook meteen na de levering van de boerderij (en betaling van de koopsom) betaald. Het is niet redelijk (in strijd met artikel 6:2 Burgerlijk Wetboek) [naam executeur] nu ook nog rente over de betaalde bedragen te laten betalen.
vordering 5 (en de soortgelijke vordering van [naam executeur] )
4.5
[persoon A] en [naam executeur] zijn broers en [naam executeur] is de oom van [persoon C] en [persoon B] . In familieverhoudingen is het gebruikelijk te bepalen dat partijen de eigen kosten van de procedure zelf betalen. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Onder die eigen kosten vallen ook de door [persoon A] gemaakte beslagkosten.
vordering 4
4.6
De rechtbank begrijpt nummer 44 van de akte van [persoon A] van 31 maart 2021 zo dat [persoon A] zijn onder 4 genoemde vordering wijzigt in een veroordeling van [naam executeur] tot betaling van een bedrag van € 461.700,10, zijnde zijn legitieme portie uit de nalatenschap van erflaatster. Dit is een wijziging van eis waar [naam executeur] in principe nog op moet kunnen reageren. De rechtbank geeft hem die gelegenheid op dit moment echter niet en wel om het volgende.
4.7
Duidelijk is dat [naam executeur] [persoon A] wat de nalatenschap van erflaatster betreft nog een bedrag moet betalen. De vraag is hoe hoog dit bedrag moet zijn. In de door [persoon A] en [naam executeur] na de mondelinge behandeling genomen akten is inmiddels heel veel gezegd over wat van belang is bij de berekening van dit bedrag. [persoon A] noemt nu een concreet bedrag. [naam executeur] heeft dat nog niet gedaan. Het is de rechtbank overigens niet duidelijk op welke concrete punten zij nog wordt geacht een oordeel te vellen.
4.8
De rechtbank geeft [persoon A] en [naam executeur] in overweging er ‘een klap op te geven’ om zo een einde aan deze inmiddels langslepende kwestie te maken. Het gaat om een nalatenschap met veel (verschillende) bestanddelen. Alles kan tot op de cent uitgezocht worden, zo nodig door een deskundige te vragen naar een of meer onderdelen te kijken, maar dat kost ook weer geld en nog meer tijd. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol van woensdag 23 juni 2021. [persoon A] en [naam executeur] zijn dan in de gelegenheid aan te geven of zij hun geschil in onderling overleg op hebben kunnen lossen. Ja of nee volstaat. Is het antwoord nee, dan wil de rechtbank de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden na 23 juni 2021. Daarna zal opnieuw een mondelinge behandeling worden bepaald. Het belangrijkste dan te bespreken punt is wat partijen nog verdeeld houdt en hoe dat op te lossen is. Is het conflict ook op de mondelinge behandeling niet op te lossen, dan wil de rechtbank in het tweede deel van de mondelinge behandeling met partijen een lijst maken van concrete punten waarover in een (eind)vonnis nog een oordeel gegeven moet worden.

5..De beslissing

De rechtbank:
- verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 23 juni 2021om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over wat onder 4.8 is overwogen.
Deze vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
414