ECLI:NL:RBROT:2021:4422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
8957213 HA VERZ 21-3
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van transitievergoeding en afwijzing van aanzegvergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en een besloten vennootschap. De verzoekster, die op 11 november 2019 in dienst trad bij de verweerster, verzocht om toekenning van een transitievergoeding van € 764,- en een aanzegvergoeding van € 1.587,60. De arbeidsovereenkomst eindigde op 10 november 2020, en de verzoekster stelde dat de verweerster haar niet tijdig had geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, wat haar recht op een transitievergoeding zou rechtvaardigen. De verweerster betwistte de verschuldigdheid van de transitievergoeding en de aanzegvergoeding, en voerde aan dat de verzoekster niet over het vereiste diploma beschikte om haar functie te vervullen.

De kantonrechter oordeelde dat de verzoekster recht had op de transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege niet aansluitend was voortgezet. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van verwijtbaar handelen door de verzoekster, aangezien de verweerster niet had geverifieerd of de verzoekster over het juiste diploma beschikte voordat de arbeidsovereenkomst werd aangegaan. De transitievergoeding werd vastgesteld op € 754,66 bruto, met wettelijke rente vanaf 11 december 2020.

Ten aanzien van de aanzegvergoeding oordeelde de kantonrechter dat de verzoekster niet mocht aannemen dat haar arbeidsovereenkomst zou worden verlengd, gezien de expliciete aanzegging in de arbeidsovereenkomst dat deze niet verlengd zou worden. De verzoekster had ook geen feiten gesteld die erop wezen dat het aanbod van de verweerster om als gastvrouw te werken een aanbod tot verlenging van de arbeidsovereenkomst inhield. Daarom werd de aanzegvergoeding afgewezen. De verweerster werd veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke bruto/netto-specificatie van de transitievergoeding binnen veertien dagen, op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8957213 HA VERZ 21-3
uitspraak: 20 mei 2021

beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

[verzoekster],

wonende te [woonplaats verzoekster],
verzoekster,
gemachtigde: mw. S.R.D. Fabre,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats verweerster],
verweerster,
procederende bij [naam 1], directeur, en [naam 2] (medewerker personeelszaken).
Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerster] genoemd.

Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 6 januari 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • het herziene verzoekschrift;
  • de aantekening van de griffier dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden via een digitale verbinding met het programma Skype voor bedrijven op 3 maart 2021 en dat partijen en de gemachtigde van [verzoekster] aldaar zijn verschenen;
  • de pleitnota van Fabre.

Omschrijving van het geschil

De feiten
1. [verzoekster], geboren op [geboortedatum verzoekster], is op 11 november 2019 bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van helpende zorg niveau 2 / slaapwacht. De arbeidsovereenkomst is op 10 november 2020 geëindigd.
2. In de arbeidsovereenkomst is onder andere het volgende opgenomen:
‘Artikel 3 Duur van de arbeidsovereenkomst
Deze arbeidsovereenkomst wordt met ingang van 11 november 2019 aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden en eindigt derhalve van rechtswege, dat wil zeggen zonder dat hiervoor enige opzeggingshandeling is vereist, op 10 november 2020.
Werkgever zegt reeds aan dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd. Indien werkgever besluit de arbeidsovereenkomst alsnog te verlengen zal deze uiterlijk 1 maand voor einde looptijd schriftelijk aan werknemer kenbaar maken dat de arbeidsovereenkomst zal worden verlengd en onder welke voorwaarden.’
Het verzoek
3. [verzoekster] verzoekt – na herziening – om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van de beschikking:
a. aan [verzoekster] te voldoen de wettelijke transitievergoeding van € 764,-- ex artikel
7:673 lid 1 BW, dan wel de transitievergoeding van tweemaal het bruto maandsalaris ad € 3.156,--, vermeerderd met de gemiddelde maandelijkse ORT ad
€ 419,72 ingevolge artikel 9.7 lid 6 van CAO VVT, en een aanzegvergoeding ad
€ 1.578,-- bruto ex artikel 7:688 BW;
aan [verzoekster] een schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificatie te
verstrekken, waarin het bedrag en betaling van sub a is verwerkt, op straffe van een
dwangsom ter hoogte van € 100,-- per dag met een maximum van € 10.000,-- voor elke dag na betekening van de beschikking dat [verweerster] niet voldoet aan de beschikking;
tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel WIK;
tot betaling van de wettelijke rente over het onder a genoemde bedrag vanaf het
opeisbaar worden van dat bedrag tot de dag van algehele voldoening;
tot betaling van de wettelijke rente over het onder b genoemde bedrag vanaf het
opeisbaar worden van dat bedrag tot de dag van algehele voldoening;
tot betaling van de wettelijke rente over het onder c genoemde bedrag vanaf het
opeisbaar worden van dat bedrag tot de dag van algehele voldoening;
in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking en eveneens vermeerderd met nakosten en griffiekosten voor een bedrag van € 236,-- dan wel,
indien betekening plaatsvindt, van € 109,--.
4. [verzoekster] stelt daartoe – samengevat – het volgende. De arbeidsovereenkomst is na het einde van rechtswege op initiatief van [verweerster] niet aansluitend voortgezet, zodat [verzoekster] op grond van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 3 BW recht heeft op een transitievergoeding. Het gaat om een bedrag van € 764,--, althans, op grond van artikel 9.7 van de cao, om een bedrag van € 3.156,-- vermeerderd met de gemiddelde maandelijkse onregelmatigheidstoeslag van € 419,72. Nu [verzoekster] langer dan zes maanden in dienst is geweest bij [verweerster], had [verweerster] [verzoekster] op grond van artikel 7:668 BW een maand voor het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst moeten informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Dit heeft zij niet gedaan. [verzoekster] verrichte haar werkzaamheden gewoonlijk als slaapwacht. In juli 2020 heeft [verweerster] haar te kennen gegeven dat zij, na een aanwijzing van de Inspectie, alleen nog gekwalificeerd personeel met een diploma niveau 2 of 3 wilde inzetten. Dat diploma heeft [verzoekster] niet. [verweerster] heeft [verzoekster] toen aangeboden een dagopleiding tot verpleegkundige te laten volgen en de functie van gastvrouw te laten vervullen. Hoewel in de arbeidsovereenkomst is aangezegd dat deze niet zou worden verlengd, mocht [verzoekster] uit dit aanbod afleiden dat toch een verlenging zou plaatsvinden. Toen [verweerster] dat vervolgens niet wilde, had zij naar redelijkheid en billijkheid alsnog moeten aanzeggen. Dat heeft zij niet gedaan. [verweerster] is dan ook op grond van artikel 7:668 lid 3 BW aan [verzoekster] een aanzegvergoeding verschuldigd van € 1.587,60 bruto.
Het verweer
5. [verweerster] voert – samengevat – als verweer het volgende aan. Zij betwist dat zij een transitievergoeding verschuldigd is, omdat het aan [verzoekster] te wijten is dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet. Het is [verweerster] in juni 2020 gebleken dat [verzoekster] niet over het diploma Helpende zorg en welzijn niveau 2 beschikte. [verzoekster] kon daarom niet meer de werkzaamheden verrichten waarvoor ze was aangenomen, mede gelet op de aanwijzing van de Inspectie. [verweerster] heeft [verzoekster] vervolgens aangeboden haar dienstverband als gastvrouw te laten uitdienen, maar het uitvoeren van werkzaamheden overdag of het volgen van een dagopleiding was voor [verzoekster] niet mogelijk gelet op haar andere baan overdag. Als er wel een transitievergoeding moet worden betaald, dan gaat het om een bedrag van € 506,07 bruto dan wel € 759,11 bruto. Van een hoger bedrag dan het wettelijke bedrag kan gelet op artikel 9.7 lid 3 van de cao geen sprake zijn. [verweerster] betwist voorts dat zij een aanzegvergoeding verschuldigd is. In de arbeidsovereenkomst is de aanzegging expliciet opgenomen. Er is niet aan [verzoekster] bericht dat de arbeidsovereenkomst verlengd zou worden; het aanbod om als gastvrouw te gaan werken werd slechts gedaan in het kader van een oplossing.

De beoordeling van het geschil

6. Vastgesteld wordt dat [verzoekster] haar verzoekschrift binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd ter griffie heeft ingediend. Op grond van het bepaalde in artikel 7:686a lid 4 BW is zij dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
7. Ten aanzien van de transitievergoeding wordt als volgt overwogen. In beginsel geldt dat [verweerster] een transitievergoeding aan [verzoekster] verschuldigd is, nu de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en vóór het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan. [verweerster] heeft aangevoerd dat zij de transitievergoeding niet verschuldigd is, omdat [verzoekster] verwijtbaar zou hebben gehandeld omdat zij niet over het juiste diploma beschikt. Naar het oordeel van de kantonrechter is van verwijtbaar handelen door [verzoekster] echter geen sprake (laat staan van ernstig verwijtbaar handelen). Dat zou alleen het geval zijn als [verzoekster] in strijd met de waarheid zou hebben verklaard dat zij over het bedoelde diploma beschikte, terwijl dat niet zo was. Niet gesteld of gebleken is dat dat het geval is. Als het beschikken over dit diploma essentieel was voor het vervullen van de functie, had het bovendien op de weg van [verweerster] gelegen om voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst te verifiëren of [verzoekster] inderdaad over dat diploma beschikte. Niet gesteld of gebleken is dat dat is gebeurd. Geen sprake is aldus van ernstige verwijtbaarheid zoals artikel 7:673 lid 7 sub c BW vereist. [verzoekster] heeft dan ook recht op een transitievergoeding. Uitgaande van het door [verweerster] gestelde bruto maandloon van € 1.587,50, een gemiddelde onregelmatigheidstoeslag van € 420,-- per maand, 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering, heeft [verzoekster] recht op een transitievergoeding van € 754,66 bruto en dat bedrag zal dan ook worden toegewezen onder afwijzing van het meer verzocht. Een hogere transitievergoeding op grond van de cao kan niet worden toegewezen, omdat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9.7 lid 3 van de cao. De wettelijke rente over de transitievergoeding zal op grond van artikel 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf 11 december 2020, zijnde een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
8. Ten aanzien van de aanzegvergoeding wordt als volgt overwogen. Niet is betwist dat over de opleiding en over de functie van gastvrouw is gesproken naar aanleiding van de ontdekking dat [verzoekster] niet over het voor haar functie vereiste diploma beschikte. Dat het aanbod van [verweerster] ook een verlenging van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] inhield, wordt door [verweerster] echter betwist en [verzoekster] heeft geen feiten gesteld waaruit blijkt dat zij het aanbod van [verweerster] als een aanbod tot verlenging van de arbeidsovereenkomst mocht opvatten. [verzoekster] mocht er dan ook niet van uitgaan dat haar arbeidsovereenkomst zou worden verlengd. Daarbij komt dat de opleiding en het werken als gastvrouw moeilijk realiseerbaar waren voor [verzoekster], nu zowel die opleiding als dat werk overdag moesten plaatsvinden terwijl [verzoekster] reeds elders een fulltime dienstverband had overdag. Nu in de arbeidsovereenkomst reeds is aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd, is geen aanzegvergoeding verschuldigd als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW. Dit gedeelte van het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
9. [verweerster] dient zoals verzocht van het toegewezen bruto bedrag aan transitievergoeding een deugdelijke bruto/netto-specificatie aan [verzoekster] te verstrekken, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking, op straffe van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft, met een (gematigd) maximum van € 1.000,--.
10. De verzochte buitengerechtelijke incassokosten worden bij gebreke van enige onderbouwing afgewezen.
11. Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een transitievergoeding aan [verzoekster] ter hoogte van € 754,66 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
11 december 2020 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerster] om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking een deugdelijke bruto/netto-specificatie van laatstgenoemd bedrag te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.000,--;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.A.M. Schellekens en uitgesproken door mr. G.A.F.M. Wouters ter openbare terechtzitting.
773