ECLI:NL:RBROT:2021:4398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
9116372 \ VZ 21-141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming woning in kort geding met betrekking tot huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair van de nalatenschap van [erflater], en [gedaagde]. De procedure betreft een vordering tot ontruiming van een woning op basis van huurachterstand. De huurovereenkomst tussen [erflater] en [gedaagde] werd opgezegd door [eiser] per 1 januari 2021, met een verzoek om ontruiming van de woning. [eiser] stelde dat [gedaagde] structureel in gebreke bleef met huurbetalingen en dat er een spoedeisend belang was om de woning te ontruimen, aangezien de erven de woning wilden verkopen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2021 was [gedaagde] niet aanwezig, en de kantonrechter verleende verstek. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming niet aannemelijk was, omdat de huurachterstand niet voldoende was om de huurovereenkomst te ontbinden. Bovendien was de inhoud van de e-mails van [gedaagde] niet duidelijk genoeg om te concluderen dat hij instemde met het einde van de huurovereenkomst. De kantonrechter wees de vordering tot ontruiming af, maar kende [eiser] wel een bedrag van € 1.086,00 toe voor huurachterstand over de maanden maart en april 2021. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in huurrelaties en de noodzaak voor een solide basis voor ontruimingsvorderingen, vooral in situaties waarin huurachterstanden spelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9116372 \ VV 21-141
uitspraak: 19 mei 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,mede handelend in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair in de nalatenschap van [erflater] (verder [erflater] ),
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 13 april 2021,
gemachtigde: mr. J.J. Blok, advocaat te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding met producties;
  • de tijdens de mondelinge behandeling in het geding gebrachte verklaring van erfrecht aan de zijde van [eiser] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2021. [eiser] is verschenen samen met mevrouw [naam zus eiser] (één van de erfgenamen en zus van [eiser] ) bijgestaan door mr. Blok. [gedaagde] is niet verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
Op 1 februari 2016 is een huurovereenkomst gesloten tussen [erflater] als verhuurder en [gedaagde] als huurder met betrekking tot het appartement aan de voorzijde op de tweede etage van het woonhuis aan de [adres] te Sommelsdijk. De huurprijs inclusief servicekosten bedraagt thans € 543,00 per maand.
2.2
[erflater] is op 25 november 2019 overleden. Zijn vijf kinderen zijn erfgenamen. [eiser] is het oudste kind en benoemd tot executeur-testamentair.
2.3
Per brief van 20 december 2020 heeft [eiser] de huurovereenkomst met [gedaagde] opgezegd. De inhoud van deze brief luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
“(…) Het gevolg is dat wij hierbij jullie een formele opzegging van verhuur moeten geven per 1 januari 2021, waarbij, met in achtneming van 3 maanden opzegtermijn, de uiterste datum van vertrek gesteld is op 1 april 2021.(…)”
2.4
[eiser] heeft een e-mail van 9 maart 2021 6:47 verzonden aan [gedaagde] met - voor zover thans van belang - als inhoud:
“(…) Wij moeten door met ons leven en tijd krijgen om het rouw-proces eindelijk af te sluiten. Dit is vooralsnog alleen mogelijk door de huren op te zeggen, want dat recht hebben wij om uiteenlopende redenen. Niet in de laatste plaats omdat je nu in 18 maanden tijd 4 maal langlopende achterstanden hebt gehad.
(…).
Ons doel is helder, het huurcontract opzeggen, Dat gaat gebeuren, het liefst zonder advocaat, maar wanneer jij morgen om 13:00 geen reactie hebt gegevens op het ultimatum, dan met alle toeters en bellen (…)”.
2.5
[gedaagde] heeft op de hiervoor genoemde e-mail geantwoord door middel van een e-mail van 9 maart 2021 19:48 met - voor zover thans van belang - als inhoud:
“(…) Verder begrijp ik je verhaal en het lijkt me bij nader inzien het beste om alles te laten lopen zoals je hier omschrijft. Ik heb van mijn kant geen recht meer om tegen te stribbelen, al zit ik behoorlijk met de handen in het haar.
(…).
Zie deze mail als akkoord op jullie genomen besluiten, ik heb zelf ook geen energie meer om mijn best te doen.(…)”
2.6
[eiser] heeft een e-mail van 9 maart 2021 20:55 aan [gedaagde] verzonden met - voor zover thans van belang - als inhoud:
“(…) Laat die laatste maand huur maar zitten, beschouw dat als terugbetaling borg, dan zijn we klaar.(…)”
2.7
[gedaagde] heeft een e-mail van 11 maart 2021 11:57 verzonden aan [eiser] met - voor zover thans van belang - als inhoud:
“(…) Huurachterstanden die ik heb gehad staan los van dit onderwerp, alles is rechtgetrokken. (…).
We kunnen twee dingen doen, namelijk deze case alsnog voorleggen aan een rechter, of jullie betalen een afkoopsom die redelijk is, graag een voorstel.(…)”

3..Het geschil

3.1
[eiser] heeft, mede handelend in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair in de nalatenschap van [erflater] , bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot:
het ontruimen van de woning aan de [adres] te Sommelsdijk en het leeg, bezemschoon en zonder gebreken opleveren daarvan door overhandiging van alle sleutels aan [eiser] ;
het voldoen aan [eiser] van een bedrag van € 1.086,00 ten titel van huur en servicekosten over de maanden maart en april 2021;
betaling aan [eiser] van een bedrag van € 543,00 voor elke maand vanaf mei 2021 waarin [gedaagde] de woning nog zal gebruiken, een ingegane maand voor een hele geteld;
veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan de vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van
belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] schiet doorlopend tekort in het nakomen van zijn huurbetalingsverplichtingen. Hij betaalt structureel te laat. Ten tijde van dagvaarding is de huur over de maanden maart en april 2021 niet voldaan.
3.2.2
[gedaagde] stemt in met het eindigen van de huur per 1 april 2021. De bewoordingen van zijn email van 9 maart 2021 19:48 (hiervoor onder 2.5) zijn niet anders uit te leggen dan als een akkoord met een einde van de huurovereenkomst.
3.2.3
Er is sprake van een spoedeisend belang. De erven van [erflater] wensen niet langer dan nodig verbonden te zijn aan een onbetrouwbare huurder. Bovendien heeft het op regelmatige basis ontvangen van huur naar zijn aard een spoedeisend karakter. Voorts benadrukt [eiser] dat de woning in een nalatenschap valt. Omdat de erven niet de middelen hebben om de woning zodanig op te knappen dat deze voldoet aan de regels van het Bouwbesluit, hebben zij geen andere keuze dan de woning te verkopen. Verkoop in verhuurde staat is tot nog toe onmogelijk gebleken.
3.2.4
Een bodemrechter zal dan ook tot de conclusie komen dat een ontbinding, dan wel gerechtvaardigde opzegging van de overeenkomst in de rede ligt dan wel dat [gedaagde] zijn instemming met het einde van de huurovereenkomst gestand dient te doen en de woning op die grond dient te ontruimen.
3.3
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd.

4..De beoordeling

4.1
Geconstateerd wordt dat het exploot van dagvaarding op het juiste adres is betekend, te weten op het adres waarop [gedaagde] volgens de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven. [gedaagde] is daarom correct opgeroepen voor de zitting van 4 mei 2021. Nu ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen wordt verstek verleend tegen [gedaagde] .
4.2
In artikel 4:145 lid 2 BW is bepaald dat de executeur gedurende zijn beheer bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt. Dit houdt in dat indien er een bevoegde executeur is, een erfgenaam niet bevoegd is zelfstandig in rechte op te treden. In onderhavige procedure blijkt uit de verklaring van erfrecht dat [erflater] , [eiser] heeft benoemd als executeur. Ingevolge artikel 4:145 BW vertegenwoordigt [eiser] in deze procedure derhalve de erfgenamen van [erflater] in zijn hoedanigheid van executeur (q.q.) en is hij niet bevoegd om zelfstandig als erfgenaam op te treden (pro se). [eiser] pro se wordt daarom niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. In het vervolg zal [eiser] aangeduid worden met [eiser] q.q.
4.3
Voldoende is gebleken dat [eiser] q.q. een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vordering.
4.4
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] q.q. in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de
toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.5
[gedaagde] heeft een huurachterstand van twee maanden laten ontstaan door de huur over de maand maart en april 2021 onbetaald te laten. Gelet op de hoogte van deze huurachterstand zal in een bodemprocedure hoogstwaarschijnlijk worden geoordeeld dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning op grond van de huurachterstand niet gerechtvaardigd is.
4.6
Evenmin is het waarschijnlijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat uit de
e-mails van 9 maart 2021 van [gedaagde] zonder meer volgt dat hij heeft ingestemd met het einde van de huurovereenkomst. De inhoud van deze e-mails is niet duidelijk genoeg, te meer, nu uit de nadien door [gedaagde] verzonden e-mail van 11 maart 2021 blijkt dat [gedaagde] er op dat moment van uitgaat dat er nog sprake is van een huurovereenkomst met [eiser] q.q.
4.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de kantonrechter tot de conclusie dat het niet aannemelijk is dat de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Dit betekent dat de in onderhavige procedure door [eiser] q.q. gevorderde ontruiming wordt afgewezen.
4.8
Omdat de vordering tot ontruiming van de woning wordt afgewezen, is er geen grond om de gevorderde maandelijkse gebruiksvergoeding van € 543,00 toe te wijzen.
4.9
De vordering komt de kantonrechter voor het overige niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal daarom worden toegewezen, zoals hierna vermeld.
4.1
In de omstandigheid dat beide partijen deels ongelijk krijgen ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
verklaart [eiser] pro se niet ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] q.q. tegen kwijting te betalen een bedrag van
€ 1.086,00 aan huurachterstand over de maanden maart en april 2021;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
572