ECLI:NL:RBROT:2021:4309

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
C/10/600938 / HA ZA 20-711
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van inkoopkosten in het kader van een mondelinge overeenkomst voor verbouwing

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Interieurhuys B.V. betaling van € 246.175,55 van de gedaagde, die een mondelinge overeenkomst heeft gesloten met Interieurhuys voor de verbouwing van zijn woning. De rechtbank Rotterdam heeft op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de vordering van Interieurhuys werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Interieurhuys onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de inkoopkosten die zij vorderde. De gedaagde had eerder al een bedrag van ongeveer € 200.000,00 aan Interieurhuys betaald voor de verbouwing, en de rechtbank concludeerde dat zelfs als Interieurhuys in het gelijk was gesteld, dit niet zou leiden tot toewijzing van de vordering. De rechtbank heeft Interieurhuys ook veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 6.621,00. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing van vorderingen in civiele procedures, vooral als het gaat om mondelinge overeenkomsten en de bijbehorende betalingsverplichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/600938 / HA ZA 20-711
Vonnis van 12 mei 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERIEURHUYS B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres,
advocaat mr. C.T. Klepper te Hardinxveld-Giessendam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. R.A. Klaassen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Interieurhuys en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 23 september 2020 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte overleggen producties van Interieurhuys met producties 26 tot en met 43;
  • de spreekaantekeningen van mr. Klepper en de pleitnotitie van mr. Klaassen ten behoeve van de mondelinge behandeling gehouden op 11 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Tussen [naam gedaagde] en Interieurhuys zijn mondeling afspraken gemaakt met betrekking tot de verbouwing van de woning van [naam gedaagde], welke woning is gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). Interieurhuys heeft in dat kader werkzaamheden verricht ten behoeve van [naam gedaagde].
2.2.
De woning is in twee gedeelten verbouwd.
2.3.
De eerste verbouwing, die plaatsvond in 2017, betrof de kantoorruimte, een overloop en een trap (hierna: de kantoorverbouwing). Deze werkzaamheden zijn afgerond en afgerekend.
2.4.
Later, in 2019, zijn andere ruimtes in de woning verbouwd (hierna: de woonruimte-verbouwing). [naam gedaagde] heeft voor de woonruimteverbouwing ongeveer € 200.000,00 voldaan aan Interieurhuys.
2.5.
Voorafgaand aan, en ter voorbereiding op, de woonruimteverbouwing zijn door Interieurhuys en [naam gedaagde] gezamenlijk diverse leveranciers en winkels bezocht.
2.6.
[naam gedaagde] heeft in het kader van de woonruimteverbouwing voor een bedrag van ongeveer € 200.000,00 voor eigen rekening spullen aangeschaft.
2.7.
Op 23 april 2020 heeft Interieurhuys een eindfactuur van € 246.175.55 aan [naam gedaagde] gezonden.

3..Het geschil

3.1.
Interieurhuys vordert – samengevat en zakelijk weergegeven – om [naam gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 246.175,55 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
3.2.
De grondslag van de vordering van Interieurhuys betreft nakoming van de betalingsverplichting van [naam gedaagde] uit hoofde van een tussen Interieurhuys en [naam gedaagde] gesloten mondelinge overeenkomst met betrekking tot de woonruimteverbouwing (hierna: de overeenkomst).
3.3.
[naam gedaagde] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Interieurhuys in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan

4..De beoordeling

Inleiding

4.1.
Interieurhuys stelt dat de afspraken zoals deze waren gemaakt voor de kantoorverbouwing als basis fungeerden voor de woonruimteverbouwing. Dat betekent volgens Interieurhuys dat partijen voor de woonruimteverbouwing (ook) een vergoeding van € 65,00 per uur, exclusief btw, zijn overeengekomen voor de werkelijk bestede tijd op basis van nacalculatie en dat Interieurhuys recht heeft op een opslag van 5 tot 10% voor ingekocht materialen en werkzaamheden, voor het bedingen van inkoopkortingen door Interieurhuys. Ook stelt Interieurhuys dat de door derden aan Interieurhuys gezonden facturen voor rekening komen van [naam gedaagde], nu Interieurhuys deze zou hebben voorgefinancierd om aanzienlijke inkoopkortingen te realiseren.
4.2.
De vordering van Interieurhuys is als volgt opgebouwd:
1. Inkoopkosten van € 284.331,06 en (voor contante inkoop) € 41.150,00;
2. Arbeidskosten van € 78.800,00;
3. Een marge van 10% op inkoop via Interieurhuys van € 31.962,31;
4. Een marge van 10% op inkoop via [naam gedaagde] van € 14.005,85;
verminderd met een contante betaling van € 41.150,00 en een door [naam gedaagde] reeds betaald bedrag van € 205.648,35. Het totaalbedrag is vermeerderd met btw.
4.3.
[naam gedaagde] betwist de afspraken zoals door Interieurhuys gesteld en stelt dat partijen een prijsafspraak hebben gemaakt van circa € 200.000,00 om te voorkomen dat de kosten uit de hand zouden lopen, zoals bij de kantoorverbouwing, waarbij niet of nauwelijks prijsafspraken waren gemaakt.
Facturen van derden (post 1)
4.4.
De stelplicht en bewijslast voor de verschuldigdheid van het gevorderde ligt bij Interieurhuys, die zich immers op de rechtsgevolgen van haar stellingen beroept. De rechtbank zal eerst beoordelen of Interieurhuys haar stellingen met betrekking tot de onder rechtsoverweging 4.2 weergegeven post 1, ‘de inkoopkosten’ (dat wil zeggen de facturen van derden), voldoende heeft onderbouwd.
4.4.1.
Vooropgesteld wordt dat het aan Interieurhuys is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat Interieurhuys namens [naam gedaagde] de opdrachten heeft verstrekt en de materialen heeft gekocht waar voornoemde facturen betrekking op hebben, alvorens te kunnen oordelen dat de inkoopfacturen voor rekening van [naam gedaagde] komen. De rechtbank is van oordeel dat Interieurhuys dit – op één punt na, de gietvloer van ‘Hollandse Bodem’ – onvoldoende onderbouwd heeft gesteld.
4.4.2.
Interieurhuys heeft als productie 18 bij dagvaarding 172 facturen overgelegd ter onderbouwing van de post inkoopkosten, zoals vermeld op de eindafrekening en in rechtsoverweging 4.2 onder 1. De rechtbank constateert dat het totaalbedrag van de inkoopfacturen niet overeenkomt met het bedrag van de gestelde inkoopkosten, ook niet indien de btw buiten beschouwing wordt gelaten. Interieurhuys heeft geen verklaring gegeven voor dit verschil.
4.4.3.
Uit de facturen zelf blijkt niet dat Interieurhuys
namens [naam gedaagde]de opdrachten heeft gegeven en de materialen heeft gekocht. Dat op enkele facturen als referentie [naam gedaagde] of het adres van de woning is vermeld, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank wijst Interieurhuys erop, dat een factuur in het algemeen niet de overeenkomst belichaamt; een factuur is in de kern een eenzijdige verklaring van de schuldeiser, dat hij een prestatie heeft verricht (of zal verrichten) ter hoogte van een bepaalde waarde en daarvoor betaling verlangt.
4.4.4.
Als productie 31 bij akte overleggen producties heeft Interieurhuys enkele e-mails en offertes overgelegd, waaruit zou blijken dat er “offerteafspraken zijn gemaakt met derden” en dat “diverse offertes door Interieurhuys zijn doorgestuurd aan [naam gedaagde] voordat er opdracht is gegeven aan de betreffende partijen”. Voor zover dit moet worden gezien als een onderbouwing van de stelling dat de facturen voor rekening van [naam gedaagde] komen, geldt het volgende.
4.4.5.
Ten aanzien van het overgrote deel van voornoemde e-mails en offertes, blijkt niet dat deze zijn (door)gezonden naar [naam gedaagde]. Dit is alleen anders ten aanzien van de offerte van ‘Van der Hoef Kozijnen’ (pagina 14 tot en met 20 en pagina 42 en 43 van productie 31), ‘Belmar’ (pagina 22 tot en met 30 en 61 tot en met 65 van productie 31), ‘Windex’ (pagina 78 tot en met 82 van productie 31), ‘Ziggo’ (pagina 87 en 88 van productie 31) en ‘Nilson’ (pagina 110 tot en met 112 van productie 31). Echter, Interieurhuys heeft geen facturen van deze leveranciers opgenomen in productie 18 bij dagvaarding, waardoor de bekendheid van [naam gedaagde] met deze offertes relevantie ontbeert. Nog afgezien van het feit dat tussen partijen niet in geschil is dat [naam gedaagde] de keukenapparatuur rechtstreeks aan de leverancier (kennelijk Belmar) heeft betaald.
4.4.6.
Pagina 35 tot en met 40 van productie 31 betreft een offerte van ‘Van Hollandse Bodem’ en een e-mail van Interieurhuys aan [naam gedaagde] met als bijlage een offerte van een gietvloer. In productie 18 bij de dagvaarding zijn facturen van deze leverancier gevoegd met een bedrag gelijk aan het bedrag dat wordt genoemd in de offerte (op één cent na). Gelet hierop lag het op de weg van [naam gedaagde] om gemotiveerd te betwisten dat zij de offerte van ‘Van Hollandse Bodem’ heeft ontvangen, althans dat zij deze offerte via Interieurhuys heeft geaccepteerd. Door dit na te laten, gaat de rechtbank ervan uit dat [naam gedaagde] de offerte heeft ontvangen en, gelet op de facturen die door ‘Van Hollandse Bodem’ zijn gezonden, via Interieurhuys heeft geaccepteerd. Als gevolg daarvan komt het totaalbedrag van de facturen van ‘Van Hollandse Bodem’, van € 7.040,16 inclusief btw, voor rekening van [naam gedaagde], maar ook niet meer dan dat.
Arbeidskosten en marge (posten 2, 3 en 4)
4.5.
Dat Interieurhuys, op de inkoopfactuur van € 7.040,16 van ‘Van Hollandse Bodem’ na, onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat post 1 voor rekening komt van [naam gedaagde], brengt mee dat de overige posten, te weten loon (€ 78.800,00) en opslag (€ 31.962,31 en € 14.005,85), geen bespreking meer behoeven. Immers, het totaalbedrag van die posten overstijgt niet het bedrag dat [naam gedaagde], blijkens nr. 2.57 van de dagvaarding reeds aan Interieurhuys heeft voldaan. Dus zelfs als Interieurhuys op alle stellingen met betrekking tot deze posten gelijk krijgt en alle verweren van [naam gedaagde] worden verworpen, leidt dit niet tot toewijzing van (een gedeelte van) de vordering in dit geding.
Conclusie
4.6.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van Interieurhuys worden afgewezen.
Proceskosten
4.7.
Interieurhuys zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 1.639,00
- salaris advocaat
€ 4.982,00(2,0 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 6.621,00

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Interieurhuys in de proceskosten, aan de zijde van [naam gedaagde] tot op heden begroot op € 6.621,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.
3242/1407