ECLI:NL:RBROT:2021:4308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
C/10/603827 / KG ZA 20-816
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Botsing van fundamentele rechten in familierelatie met betrekking tot AVG en contactverbod

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, zijn partijen familieleden die in een conflict verwikkeld zijn over de gevolgen van een bedrijfsovername binnen hun familiebedrijf. De eisers, bestaande uit ouders en hun kinderen, vorderen onder andere een contactverbod en het verwijderen van een website die schadelijke uitlatingen bevat. De voorzieningenrechter moet een afweging maken tussen de fundamentele rechten van de partijen, waaronder het recht op privacy van de eisers en het recht op vrijheid van meningsuiting van de gedaagden. De procedure is gestart na een mislukte mediation, waarbij de eisers stellen dat de gedaagden onrechtmatig handelen door persoonsgegevens te verwerken en hen te benaderen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van de eisers, gezien de verstoorde familieverhoudingen en de hoge leeftijd van de ouders. De rechter wijst de vorderingen tot het verwijderen van de website en het verbod op het verwerken van persoonsgegevens toe, maar wijst het contactverbod af, omdat dit te ver gaat en de mogelijkheid van contact tussen ouders en kinderen niet moet worden beperkt. De proceskosten worden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierelaties.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/603827 / KG ZA 20-816
Vonnis in kort geding van 21 april 2021
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2.,
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3.[eiser 3](‘ [eiser 3] ’),
wonende te [woonplaats eiser 3] ,
4.(‘ [eiser 4] ’),
wonende te [woonplaats eiser 4] ,
eisers,
advocaat mr. J. Verhoeven te Alphen aan den Rijn,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2.[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser 1] c.s. respectievelijk [gedaagde 1] c.s. genoemd. Afzonderlijk worden eisers aangeduid als [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] . Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 september 2020 met producties 1 tot en met 24
  • producties 25 tot en met 28 van [eiser 1] c.s.
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] c.s.
  • de mondelinge behandeling gehouden op 23 september 2020
  • de pleitnota van [eiser 1] c.s.
  • de ter zitting door [gedaagde 1] c.s. overgelegde ongenummerde productie
  • het proces-verbaal van de zitting van 23 september 2020
  • de pro forma aanhouding van de zaak ten behoeve van de verwijzing naar mediation tot 26 november 2020, en de verlenging daarvan
  • de tijdens het mediationtraject door partijen gevoerde correspondentie met het bureau voorzieningenrechter
  • het bericht van 31 maart 2021 van [eiser 1] c.s. waaruit blijkt dat de mediation niet is geslaagd. [eiser 1] c.s. vraagt vonnis te wijzen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft op 8 april 2021 aan partijen doen mededelen dat vonnis is bepaald op 21 april 2021.
1.3.
Op 14 april 2021 is bij het bureau voorzieningenrechter een bericht van mr. Ray ingekomen met het verzoek om vooralsnog geen vonnis te wijzen, in afwachting van de ontvangst van nadere (mediation) stukken. Na verzoek daartoe van de voorzieningenrechter heeft mr. Verhoeven bij e-mail van 14 april 2021 op dat bericht van mr. Ray gereageerd. Van het mediationbureau heeft de voorzieningenrechter op 16 april 2021 een kort verslag van 12 april 2021 ontvangen over het verloop en de uitkomst van de mediation tussen partijen, inclusief het commentaar van partijen daarop.
De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de berichten van de raadslieden van partijen en van de rapportage van de mediator. Uit het verslag blijkt dat de mediation niet tot een oplossing heeft geleid. De mediator heeft voorgesteld om de zaak naar forensische mediation door te verwijzen. Voor (wederom) een verwijzing naar mediation dient bereidheid bij beide partijen te bestaan. Uit de reactie van [eiser 4] op het conceptrapport blijkt dat die bereidheid niet bestaat bij [eiser 1] c.s. Daarom wordt de zaak niet nogmaals naar mediation verwezen.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn familie van elkaar. [eiser 1] en [eiser 2] zijn de ouders van [eiser 3] en van de tweeling [eiser 4] en [gedaagde 1] . [gedaagde 2] is de echtgenoot van [gedaagde 1] . [eiser 1] is 90 jaar en [eiser 2] 83 jaar.
2.2.
Tot 1989 waren [eiser 1] en zijn broer, de heer [persoon A] (thans 95 jaar) (hierna: [persoon A] ), de (indirect) aandeelhouders in het familiebedrijf [naam familiebedrijf] . In 1989 heeft [persoon A] zijn aandelen verkocht aan [eiser 3] . In 1991 heeft [eiser 1] zijn aandelen verkocht aan [eiser 4] . [eiser 3] en [eiser 4] zijn sindsdien ieder voor 50% indirect aandeelhouder in [naam familiebedrijf] .
2.3.
[naam familiebedrijf] legt zich toe op het (internationaal) transport van brandstoffen, smeeroliën, LPG, industriële gassen en chemicaliën. Zij heeft vestigingen in Nederland, België, Luxemburg en Duitsland.
2.4.
Tussen partijen is na de overdracht van de aandelen in [naam familiebedrijf] aan [eiser 3] en [eiser 4] geschil ontstaan over de wijze waarop de bedrijfsovername is vormgegeven en of dit benadeling van [gedaagde 1] tot gevolg heeft (gehad). Voorts bestaat geschil over de vraag of de vermogenspositie van [eiser 1] en [eiser 2] ten voordele van [eiser 3] en [eiser 4] , en daarmee ten nadele van (de erfrechtelijke positie van) [gedaagde 1] , is gewijzigd. [gedaagde 1] meent in beide gevallen dat zij recht heeft op compensatie. Als gevolg van deze kwesties zijn de familieverhoudingen verstoord geraakt en zijn tussen partijen over en weer verschillende rechtszaken aanhangig (geweest).

3. Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde 1] c.s. bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk:
veroordeelt om binnen twaalf uur na betekening van het te wijzen vonnis de website [naam website] te verwijderen en verwijderd te houden, met veroordeling tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] c.s. hieraan niet voldoet;
veroordeelt om zich te onthouden van het verwerken (waaronder is begrepen het ver-spreiden via e-mail, internet, telefoon, SMS-berichten, de (social) media of anderszins) van op [eiser 1] c.s. betrekking hebbende persoonsgegevens (zoals bedoeld in artikel 4 lid 1 van de AVG), met veroordeling tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
veroordeelt om zich te onthouden van het benaderen (in welke vorm dan ook, telefonisch, digitaal of in persoon) van [eiser 1] c.s., mensen/ondernemingen/instanties in de privéomgeving van [eiser 1] c.s. en mensen/ondernemingen/instanties in de zakelijke omgeving van [eiser 1] c.s. (waaronder begrepen de mensen die werkzaam zijn bij of voor de onderneming [naam familiebedrijf] en de daaraan gelieerde vennootschappen en ondernemingen), met dien verstande dat het contact met [eiser 1] c.s. slechts is toegestaan (i) voor zover daarbij geen aandacht wordt gevraagd voor de beweerdelijke vordering op [eiser 1] c.s. en/of alle onderwerpen die daarmee verband houden of (ii) het contact plaatsvindt door tussenkomst van een advocaat die op het moment van het contact is ingeschreven op het tableau, met veroordeling tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 per overtreding;
te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat [gedaagde 1] c.s. het be-drag van de proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis aan [eiser 1] c.s. dient te hebben voldaan, bij gebreke waarvan [gedaagde 1] c.s. vanaf de vijftiende dag de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling alsme-de nakosten verschuldigd wordt.
3.2.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Inleiding

4.1.
In deze zaak gaat het - kort gezegd - om een botsing van fundamentele rechten. Dit betreft enerzijds het recht van [eiser 1] c.s. op eerbiediging van de eer en goede naam (recht op privacy) en het recht te worden gevrijwaard van ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer (contactverbod). Daartegenover staat het recht van [gedaagde 1] c.s. op vrijheid van meningsuiting (waaronder het versturen van e-mails en sms-berichten en het plaatsen van berichten op de website [naam website] ) en zijn recht om vrijelijk contact te hebben met een ieder, waaronder ook [eiser 1] c.s. Welk belang de doorslag behoort te geven hangt af van de in onderling verband te beschouwen feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
Spoedeisend belang
4.2.
[gedaagde 1] c.s. heeft betwist dat [eiser 1] c.s. spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde 1] c.s. hierin niet. In dit kort geding is de botsing van fundamentele rechten aan de orde. Daarmee is de spoedeisendheid in voldoende mate gegeven. Bovendien is het contact tussen partijen als gevolg van het conflict dat hen verdeeld houdt, ernstig verstoord geraakt. Gelet op de familieverhoudingen, waarbij in het bijzonder de hoge leeftijd van de ouders [eiser 1] in aanmerking wordt genomen, en de bij partijen over en weer bestaande machteloosheid en het gevoel tekort te worden gedaan door de wederpartij, maakt de behoefte aan een ordemaatregel in deze zaak nog nijpender.
Vordering onder 3.1 sub 1: de website
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling gehouden op 23 september 2020 hebben partijen met elkaar afgesproken “dat zij (…) [vanaf 23 september 2020] en gedurende de mediation geen mededelingen openbaar zullen maken over de kwestie die hen verdeeld houdt, waaronder de vraag of er een document bestaat dat eind jaren ’80 bij Moret Ernst & Young te Rotterdam is ondertekend en of mevrouw [gedaagde 1] ( [gedaagde 2] .) op basis daarvan aanspraak kan maken op compensatie (voor benadeling)”.
In de geest van die afspraak heeft [gedaagde 2] ter zitting toegezegd om diezelfde dag nog de volledige content van de website [naam website] af te halen en te zorgen dat de website uiterlijk op 26 september 2020 offline gaat.
De afspraak is gemaakt voor de periode vanaf 23 september 2020 en gedurende de mediation. De mediation tussen partijen heeft niet geleid tot een oplossing en is geëindigd op of omstreeks 12 april 2021. In verband daarmee is het belang van [eiser 1] c.s. bij dat deel van de vordering onder 3.1 sub 1 dat ziet op het verwijderd houden van de website aannemelijk. Dit deel van de vordering wordt toegewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
In dit kort geding moeten de uitlatingen van [gedaagde 1] c.s. worden getoetst aan de vrijheid van meningsuiting en daarop te maken beperkingen. Aangezien [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] en [gedaagde 1] allen de achternaam ‘ [eiser 1] ’ hebben en geïdentificeerd worden met het familiebedrijf [naam familiebedrijf] kunnen de uitlatingen van [gedaagde 1] c.s. reputatieschade voor [naam familiebedrijf] opleveren. [gedaagde 1] c.s. heeft dat ook niet weersproken. De beschuldigingen van [gedaagde 1] c.s. op de openbaar te raadplegen website [naam website] zullen ook door derden op die manier (kunnen) worden begrepen. Dat het enkel [eiser 3] en [eiser 4] zijn die (indirect) de zeggenschap hebben in [naam familiebedrijf] doet daar niet aan af. De vraag die moet worden beantwoord is of [gedaagde 1] c.s., mede met het oog op de belangen van [eiser 1] c.s., voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het plaatsen van de uitlatingen op de website. Hierbij is in de eerste plaats van belang of de uitlatingen op de website voldoende steun vinden in de (op het moment van het uiten daarvan bekende) feiten. In een kort geding zijn de regels omtrent bewijs niet van toepassing en kan worden volstaan met beantwoording van de vraag of op grond van het ter kennis van de voorzieningenrechter gebrachte bewijsmateriaal de stellingen waarop de gevraagde voorziening wordt gegrond voldoende aannemelijk zijn geworden.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vinden de uitlatingen onvoldoende steun in de feiten. Van belang daarvoor is dat:
- [gedaagde 1] c.s. op de website heeft vermeld dat: “Na lang onderzoek blijkt dat [eiser 3] en [eiser 4] [eiser 1] in respectievelijk 1989 en 1991 50% van het familiebedrijf [naam familiebedrijf] hebben verkregen zonder daar zelf voor te betalen”. Dat [gedaagde 1] c.s. enig onderzoek heeft gedaan kan wellicht worden aangenomen. [gedaagde 1] c.s. heeft niet concreet en onderbouwd aannemelijk gemaakt dat sprake is van een lang en gedegen onderzoek waaruit zonder meer kan worden afgeleid dat [eiser 3] en [eiser 4] de aandelen in feite om niet hebben verkregen. Daartegenover ligt o.a. een verklaring van 22 mei 2019 van de inmiddels gepensioneerde accountant van [eiser 1] c.s./ [naam familiebedrijf] , de heer [persoon B] , destijds verbonden aan het huidige Ernst & Young (bijlage 6 bij productie 1 bij dagvaarding). Uit die verklaring kan worden afgeleid dat [eiser 3] en [eiser 4] met geleend geld hebben betaald voor de verkrijging van hun aandelenportefeuille in [naam familiebedrijf] , onder verschuldigdheid van een zakelijke rente, en dat in elk geval [eiser 4] de aan hem verstrekte lening heeft afbetaald. [persoon B] heeft deze verklaring afgelegd met het oog op het verzoek van [gedaagde 1] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De voorzieningenrechter heeft in het kader van dit kort geding geen reden om aan de juistheid van die verklaring van [persoon B] te twijfelen. Dit geldt nog sterker nu, dat wat [persoon B] verklaart over de zakelijkheid van de beide transacties en de koopprijs, overeenkomt met de inhoud van de als productie 2 bij dagvaarding overgelegde documenten waarmee de respectieve aandelenoverdrachten in [naam familiebedrijf] aan de beide broers zijn geëffectueerd.
- het bestaan van het op de website vermelde document dat [gedaagde 1] in 1989 zou hebben getekend en waarin haar rol/toekomst binnen het bedrijf en verdere afspraken worden beschreven, aan de hand van de eerdergenoemde verklaring van [persoon B] , in dit kort geding evenmin aannemelijk is gemaakt. [persoon B] zegt daarover onder meer: “(…) Zou er een document zijn, dan moest deze boven water komen. (…) Hoewel door [gedaagde 1] geen enkel aanknopingspunt ter verificatie is aangereikt, heb ik alles gedaan wat voor mij mogelijk was om onderzoek te doen naar het bestaan van een dergelijk document (…)”. Tot aan dit kort geding heeft [gedaagde 1] c.s. nagelaten concreet en overtuigend bewijs ter verificatie aan te reiken. [gedaagde 1] c.s. blijft feitelijk steken in vermoedens.
- de stelling dat [eiser 1] en [eiser 2] hun bezittingen zouden hebben overgedragen aan [eiser 3] en [eiser 4] geen steun vindt in de feiten. [gedaagde 1] c.s. heeft nagelaten deze stelling met stukken te onderbouwen, terwijl [eiser 1] c.s. gemotiveerd en met verwijzing naar de voor eenieder verifieerbare openbare registers heeft betwist dat hiervan sprake is.
- de op de website gedane mededeling dat op het huis van [gedaagde 1] door [eiser 1] c.s. beslag is gelegd, niet het hele verhaal behelst. [gedaagde 1] c.s. heeft nagelaten te vermelden voor welke vordering beslag is gelegd en dat het beslag door [eiser 1] c.s. niet wordt uitgewonnen.
4.6.
De hiervoor onder 4.5 besproken uitlatingen zijn, gelet op de gebleken onvolledigheid/onjuistheid, in verhouding tot [eiser 1] c.s. als grievend en beschadigend aan te merken. [gedaagde 1] c.s. heeft daarmee onrechtmatig gehandeld. Omdat aangenomen wordt dat de website door [gedaagde 1] c.s. sinds 23 september 2020 verwijderd is gehouden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan de veroordeling een dwangsom te verbinden.
Vordering onder 3.1 sub 2: AVG
4.7.
Sinds 25 mei 2018 is Verordening (EU) 2016/679 van kracht. Deze verordening wordt de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) genoemd. Onder persoonsgegevens worden in artikel 4 onder 1 AVG verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat vanaf het e-mailadres van het gezin [gedaagde 1] , [naam e-mailadres]
,door [gedaagde 2] de als producties 6 en 7 bij de dagvaarding overgelegde e-mails zijn verzonden. Ter zitting is van de zijde van [gedaagde 1] c.s. bevestigd dat de betreffende e-mails zijn verzonden aan de onder randnummer 46 van de dagvaarding genoemde en aan [eiser 1] c.s. gelieerde vrienden, familie en zakelijke contacten, waaronder de receptie en de ondernemingsraad van [naam familiebedrijf] . In de e-mails worden, naast de bespreking van het conflict dat partijen verdeeld houdt en ten aanzien waarvan de juistheid en volledigheid van de visie van [gedaagde 1] c.s. niet zonder meer aannemelijk is, niet alleen de namen van allen behorende tot [eiser 1] c.s. genoemd, maar ook die van [persoon C] (de echtgenote van [eiser 3] ) en [persoon D] (de echtgenote van [eiser 4] ). In productie 6 heeft [gedaagde 2] een uitnodiging opgenomen om over het conflict inlichtingen in te winnen bij [persoon C] , onder vermelding van haar 06-nummer.
Het vermelden van deze namen en het telefoonnummer van [persoon C] op de openbare website vallen onder het begrip ‘verwerken van persoonsgegevens’. Artikel 4 AVG noemt verspreiden als een wijze van verwerking. Artikel 6 AVG bepaalt dat verwerking van persoonsgegevens alleen is toegestaan als aan een van de voorwaarden die in artikel 6 AVG worden genoemd is voldaan, bijvoorbeeld omdat betrokkene daarvoor toestemming heeft gegeven. Gesteld noch gebleken is dat de verwerking met toestemming heeft plaatsgevonden. Het zonder toestemming van de zijde van [eiser 1] c.s. of zonder andere geldige reden verspreiden van hun persoonsgegevens door [gedaagde 1] c.s. is daarmee in strijd met de AVG en onrechtmatig. Dat [persoon C] geen partij is in dit kort geding maakt dit oordeel niet anders.
Het voorgaande geldt evenzeer voor andersoortige berichten van vergelijkbare onvolledige/onjuiste inhoud die [gedaagde 1] c.s. aan derden heeft verstuurd dan wel op een openbaar medium of social media heeft geplaatst.
De onder 3.1 sub 2 ingestelde vordering van [eiser 1] c.s. wordt daarom toegewezen. Zonder nader onderbouwde toelichting valt niet in te zien waarom het verbod te ruim zou zijn geformuleerd zoals [gedaagde 1] c.s. stelt. Gelet op de familieverhoudingen en ter voorkoming van een aanleiding voor verdere escalatie verbindt de voorzieningenrechter geen dwangsom aan de veroordeling. De voorzieningenrechter verwacht en gaat ervan uit dat [gedaagde 1] c.s. zich aan de veroordeling houden. Als dit niet het geval mocht zijn staat het [eiser 1] c.s. vrij om alsnog versterking met een dwangsom te vragen.
Vordering onder 3.1 sub 3: contactverbod
4.9.
Vooropgesteld wordt dat een contactverbod inbreuk maakt op het fundamentele recht van iemand om zich vrijelijk te bewegen. Voor toewijzing van een dergelijke maatregel moet voldoende aannemelijk zijn dat zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan en/of zich dreigen voor te doen die een zodanige inbreuk op dit recht rechtvaardigen.
4.10.
In dit kort geding dient voor toewijzing dus in elk geval een reële dreiging te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] c.s. richting [eiser 1] c.s.
Met betrekking tot het benaderen van werknemers/zakelijke relaties van [naam familiebedrijf] is in de gegeven omstandigheden voorstelbaar dat een dergelijke dreiging bestaat. Evenwel geldt dat met de toewijzing van het gevorderde onder 3.1 sub 1 en 2 die dreiging van onrechtmatig handelen voldoende is ondervangen en [eiser 1] c.s. geacht kan worden daartegen voldoende te zijn beschermd. Voor het overige is niet vast te stellen dat sprake is van een reëel dreigende onrechtmatigheid. Het contactverbod is bovendien erg ruim geformuleerd en ziet bijvoorbeeld ook op het contact tussen [gedaagde 1] en haar ouders. Gelet op de hoge leeftijd van [eiser 1] en [eiser 2] is de voorzieningenrechter van oordeel dat de mogelijkheid van contact tussen [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde 1] niet zou moeten worden beperkt door een op te leggen contactverbod. Voor zover de vordering ziet op wat in contact tussen partijen al dan niet aan de orde mag komen neigt dit naar een vorm van censuur/een absoluut spreekverbod. Dit alles leidt ertoe dat de vordering onder 3.1 sub 3 wordt afgewezen.
Gevorderde hoofdelijkheid
4.11.
[eiser 1] c.s. heeft met betrekking tot de toe te wijzen vorderingen onder 3.1 sub 1 (deels) en sub 2 gevraagd [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen. Nu onderbouwing hiervoor ontbreekt worden gemelde vorderingen zonder hoofdelijkheid toegewezen.
Proceskosten
4.12.
De proceskosten worden tussen partijen gecompenseerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om op dit moment af te wijken van de gebruikelijk in familierelaties te hanteren compensatie van kosten. Bovendien zijn partijen over en weer als deels in het ongelijk te beschouwen. Nu de proceskosten worden gecompenseerd bestaat geen aanspraak op vergoeding van nakosten en wettelijke rente.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om de website [naam website] verwijderd te houden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om zich na betekening van dit vonnis te onthouden van het verwerken (waaronder is begrepen het verspreiden via e-mail, internet, telefoon, Sms-berichten, de (social) media of anderszins) van op [eiser 1] c.s. betrekking hebbende persoonsgegevens,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021.1734/1573