ECLI:NL:RBROT:2021:4224

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
ROT 20/864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen en vergoeding proceskosten

Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen die op 29 augustus 2019 was opgelegd, ter hoogte van € 64,42. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar op 21 januari 2020 niet-ontvankelijk, maar vernietigde de naheffingsaanslag. De eiser ging in beroep tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 22 april 2021 werd vastgesteld dat het bezwaar door de verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, waardoor het beroep gegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de eiser, ondanks zijn kennis en expertise, het recht had om een rechtshulpverlener in te schakelen voor de bezwaar- en beroepsprocedure. Dit werd onderbouwd door de dubbele redelijkheidstoets, die bevestigde dat de kosten voor rechtsbijstand redelijk waren. De rechtbank besloot dat de eiser recht had op vergoeding van de proceskosten, die vastgesteld werden op € 333,25, en dat het betaalde griffierecht van € 48,- aan de eiser vergoed moest worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/864

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. A. Çinar
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: R.M.S. Mahboeb.

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 29 augustus 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 64,42, bestaande uit
€ 1,72 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,70 aan kosten naheffing.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar is ambtshalve beoordeeld en de naheffingsaanslag is vernietigd. Er is geen kostenvergoeding aan eiser toegekend.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021.
Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Tussen partijen is in beroep niet langer in geschil dat eiser binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt en dat het bezwaar door verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit op dit punt vernietigen. Het geschil ziet uitsluitend op de vraag of verweerder terecht het verzoek om vergoeding van de kosten heeft afgewezen.
2. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, en artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Hiermee wordt bedoeld dat de kosten redelijkerwijs gemaakt moeten zijn maar ook dat de hoogte van die kosten redelijk is (de dubbelde redelijkheidstoets). Niet in geschil is dat de hoogte van de kosten redelijk zijn. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of het inroepen van rechtsbijstand redelijk is geweest. Verweerder betwist dit, aangezien eiser gezien zijn professionele expertise zeer wel in staat moet zijn om een eenvoudige bezwaarprocedure als onderhavige te voeren.
3. De rechtbank is van oordeel dat het niet onredelijk is dat eiser in bezwaar en in beroep een rechtshulpverlener heeft ingeschakeld. Het staat iedere belastingplichtige, ongeacht zijn fiscale en juridische kennis, namelijk volkomen vrij om zijn (fiscale) zaken te laten behartigen door een derde, juist en vooral als het op procederen aankomt (zie Hof ’s-Gravenhage van 9 december 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV3466). Er is dan ook voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Eiser heeft derhalve recht op vergoeding van de (proces)kosten omdat het beroep gegrond is, verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en eiser genoodzaakt was om beroep in te stellen. Gelet op de overzichtelijkheid, het belang en de omvang van de zaak ziet de rechtbank aanleiding om bij het berekenen van de (proces)kostenvergoeding wegingsfactor 0,25 (zeer licht) toe te passen. Juridisch gaat het om een zeer eenvoudige zaak en het belang is gering. Voorts was door de ambtshalve beoordeling het materiële geschil in beroep al vervallen.
4. Het beroep is gegrond.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank tevens dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte (proces)kosten. De rechtbank stelt deze op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op (in totaal) € 333,25:
  • € 66,25 voor de bezwaarprocedure: 1 [1x indienen bezwaarschrift] x € 265,- x 0,25 (wegingsfactor);
  • € 267,- voor de beroepsprocedure: 2 [1x indienen beroepschrift en 1x verschijnen ter zitting] x € 534,- x 0,25 (wegingsfactor);

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit en verklaart het bezwaar gegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 333,25;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Gravenhage (belastingkamer).