ECLI:NL:RBROT:2021:4218

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
ROT 20/4401
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming. Eiser, een jongvolwassene, had op 13 december 2019 een VOG aangevraagd in verband met de aanvraag van een chauffeurskaart bij Kiwa Register B.V. te Rijswijk. De aanvraag werd afgewezen op basis van relevante strafbare feiten die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) waren geregistreerd. Eiser was van mening dat de afwijzing onterecht was, omdat de aard en ernst van de delicten niet in verhouding stonden tot zijn geschiktheid als taxichauffeur.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafbare feiten, waaronder rijden onder invloed en heling, relevant zijn voor de functie van taxichauffeur. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de samenleving bij het waarborgen van de verkeersveiligheid en het voorkomen van misbruik van de functie zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn jonge leeftijd en de omstandigheden van de delicten, niet gevolgd. De rechtbank concludeerde dat de Minister in redelijkheid tot de afwijzing van de VOG kon komen, gezien de risico's voor de samenleving.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. W. Hoebba,
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigden: mr. C.M.A.V. van Kleef en mr. G. Hagens.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft een VOG aangevraagd in verband met de aanvraag van een chauffeurskaart BCT bij Kiwa Register B.V. te Rijswijk.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat binnen de terugkijktermijn van vijf jaren in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) op naam van eiser relevante strafbare feiten zijn geregistreerd, namelijk:
  • een geregistreerde zaak wegens het rijden onder invloed van drogerende stoffen gepleegd op 27 januari 2019. Deze zaak stond op dat moment nog open;
  • een veroordeling op 17 juni 2019 tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren (tot 29 juni 2021) wegens het op de weg besturen of als bestuurder te doen besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen ondanks dat de geldigheid van het op naam van eiser gestelde rijbewijs voor deze categorie of categorieën motorrijtuigen was geschorst;
  • een bij strafbeschikking van 2 mei 2019 opgelegde werkstraf van 38 uren wegens heling;
  • een bij strafbeschikking van 10 maart 2019 opgelegde geldboete van € 400,- wegens het in het bezit hebben van drugs.
Verweerder stelt dat deze strafbare feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarnaast stelt verweerder dat het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij verkrijging van een VOG.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder bij de beoordeling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de aard en de ernst van de delicten. Eiser voert daartoe aan dat uit het feit dat hij is veroordeeld voor een verkeersdelict niet afgeleid kan worden dat hij niet geschikt zou zijn om als taxichauffeur te functioneren. Ook betekent de veroordeling voor heling niet dat een risico bestaat dat hij passagiers en andere weggebruikers in gevaar brengt of dat sprake is van een risico voor de samenleving. De justitiële gegevens zouden volgens eiser dan ook als niet relevant beschouwd moeten worden voor het doel van de aanvraag. Daarnaast stelt eiser dat verweerder een denkbeeldig risico heeft geconstrueerd en dat van een reëel en concreet risico geen sprake is. Voorts meent eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de jonge leeftijd waarop hij de delicten heeft gepleegd en de omstandigheid dat met het niet verstrekken van de VOG hij belet wordt zijn toekomstdromen te realiseren.
4.1.
Artikel 28 van de Wet justitiële strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) bepaalt dat een VOG een verklaring is van verweerder dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is aangevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert verweerder de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd in de weg zal staan.
Artikel 36 van de Wjsg bepaalt dat bij het onderzoek kennis kan worden genomen van alle justitiële gegevens uit de justitiële documentatie van de aanvrager en van gegevens uit de politieregisters.
4.2.
Bij de beoordeling van de aanvraag van eiser om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Staatscourant 1 december 2017, nr. 68620) (hierna: beleidsregels). Volgens paragraaf 3 van de beleidsregels wordt bij de beoordeling van de aanvraag in beginsel gekeken naar de justitiële gegevens die zijn opgenomen in het JDS. Bij de beoordeling van justitiële gegevens van de aanvrager wordt een terugkijktermijn van vier jaren in acht genomen, tenzij sprake is van een geval genoemd in paragraaf 3.1.1. onder a tot en met e. Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS, dan wordt de vraag of de VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief en subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.2. van de beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Dit criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij de beoordeling of de aangetroffen antecenten als relevant moeten worden beschouwd voor het doel van de aanvraag van de VOG, wordt gebruikgemaakt van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen. Deze profielen zijn gepubliceerd op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (www.rijksoverheid.nl/vog). Niet relevant is of het feit plaatsvond in de privésfeer of dat sprake is van een reëel recidivegevaar.
Volgens paragraaf 3.3. van de beleidsregels kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG, gezien de omstandigheden van het geval, zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Relevante omstandigheden bij de toepassing van het subjectieve criterium zijn de wijze waarop de strafzaken zijn afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
4.3.
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in 2019 meerdere keren met justitie in aanraking is gekomen vanwege verschillende soorten delicten. Anders dan eiser heeft aangevoerd, moeten de delicten als relevant worden beschouwd voor het doel van de aanvraag van de VOG. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ5490, volgt dat overtredingen van de Opiumwet naar hun aard niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur. Daarnaast levert het besturen van een motorrijtuig zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs daarvoor, een belemmering op in de uitoefening van de functie van taxichauffeur. Gezien de risico’s voor passagiers en medeweggebruikers, is het bij uitstek onverenigbaar met de functie van taxichauffeur om zonder geldig rijbewijs deel te nemen aan het verkeer. Tevens kon verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat indien een helingdelict herhaald zou worden in de functie van taxichauffeur, een risico bestaat voor de samenleving, omdat eiser zijn functie zal kunnen misbruiken om hemzelf of anderen te bevoordelen of om de handel in gestolen goederen en alle daarmee samenhangende activiteiten in stand te houden dan wel te faciliteren. Daarbij wordt het betoog van eiser dat slechts sprake is van een denkbeeldig risico, niet gevolgd. Getoetst wordt immers of als de in het JDS aangetroffen strafbare feiten zich nog een keer voor zouden doen, los van de persoon van de aanvrager en de vraag of sprake is van een reëel recidivegevaar, dit een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur, gelet op het risico voor de samenleving. Verweerder heeft daardoor in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat aan het objectieve criterium is voldaan.
5.2.
Ten aanzien van het subjectieve criterium oordeelt de rechtbank als volgt. De omstandigheid dat eiser door de weigering van de afgifte van de VOG de functie van taxichauffeur niet kan uitoefenen, is een bij het vaststellen van de beleidsregels voorzien gevolg van die weigering en verdisconteerd in het beleid. Dat eiser stelt dat hij een jeugdige is, leidt er in de onderhavige zaak evenmin toe dat de belangenafweging in het voordeel van eiser zou moeten uitvallen. Hoewel eiser een jongvolwassene is, was hij niet minderjarig ten tijde van het plegen van de delicten. Dit blijkt ook uit de wijze waarop de delicten hem zijn aangerekend. Gelet op de ernst van de overtreding van de Opiumwet, de afdoening van het besturen van een motorrijtuig zonder geldig rijbewijs daarvoor, de hoeveelheid antecedenten en de relatief korte termijn waarbinnen deze zijn gepleegd, alsmede het geringe tijdsverloop tussen de laatste veroordeling die dateert van 17 juni 2019 en de aanvraag om een VOG op 27 oktober 2019, heeft verweerder in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van een VOG. Anders dan eiser ter zitting heeft betoogd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit eisers belangen inzichtelijk gemaakt en gemotiveerd afgewogen. Verweerder heeft bovendien in het bestreden besluit uitvoerig gemotiveerd dat eisers resocialisatie niet beperkt is tot het vervullen van de functie waarvoor hij de VOG heeft aangevraagd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Cras, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 mei 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.