In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is op 14 april 2021 vonnis gewezen in een incident over de bevoegdheid van de rechtbank. Eiseres, [bedrijf A], heeft in de hoofdzaak vorderingen ingesteld tegen gedaagden [persoon A] en [bedrijf B] met betrekking tot inbreuk op auteursrecht en onrechtmatige daad. Gedaagden hebben in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter, omdat de vorderingen zouden samenhangen met een arbeidsovereenkomst die tussen [bedrijf A] en [persoon A] heeft bestaan. De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld aan de hand van artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat bepaalt dat zaken betreffende arbeidsovereenkomsten door de kantonrechter worden behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van [bedrijf A] in de hoofdzaak niet uitsluitend betrekking hebben op de arbeidsovereenkomst, maar ook op auteursrecht en onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen de algemene competentiegrens van € 25.000 overstijgen, waardoor de rechtbank bevoegd blijft. De incidentele vordering van [persoon A] c.s. is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens op de rol gezet voor een conclusie van antwoord op 26 mei 2021.