ECLI:NL:RBROT:2021:4148

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
ROT 21/2345
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van partijen Noordzee garnalen en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in een bestuursrechtelijke procedure. De zaak betreft de vernietiging van twee partijen gekookte Noordzee garnalen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De voorzieningenrechter heeft twijfels over de rechtmatigheid van de vernietiging, aangezien de niet-naleving van de regelgeving niet ernstig lijkt te zijn en de voedselveiligheid niet in gevaar is. De verzoeksters, waaronder Jaczon Visserij Maatschappij Marine B.V., hebben betoogd dat de NVWA een aandeel heeft gehad in de vertraging van de voorwaardelijke erkenning van hun vaartuig, wat heeft geleid tot de niet-naleving. De voorzieningenrechter overweegt dat de NVWA mogelijk minder ingrijpende maatregelen had kunnen treffen, zoals bestuurlijke boetes of een officiële waarschuwing, in plaats van over te gaan tot vernietiging van de partijen. De voorzieningenrechter heeft besloten om het bestreden besluit van de NVWA te schorsen totdat er een uitspraak in de hoofdzaak is gedaan, omdat de gevolgen van de vernietiging onomkeerbaar zijn. Tevens is de NVWA veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoeksters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2345
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening tussen
1.
Jaczon Visserij Maatschappij Marine B.V.(Jaczon), te ’s-Gravenhage,
2.
HMO Visverwerkers B.V. (HMO), te Harlingen,
3.
Kegge Garnalenhandel B.V. (Kegge), te Hendrik-Ido-Ambacht,
tezamen verzoeksters,
gemachtigden: mr. K. Boele en mr. E.P. Sieben.
en

de Minister voor Medische Zorg, verweerder,

gemachtigde: mr. I. Brink.

Procesverloop

Verweerder heeft op 12 oktober 2020 (primair besluit 1) een partij van 4626 kg van vaartuig SCH-33 “TEMPUS FUGIT” (het vaartuig) afkomstige gekookte Noordzee garnalen (partij 1) in officiële bewaring genomen. Bij twee brieven van diezelfde datum heeft verweerder Jaczon, de eigenaar van het vaartuig, en Visafslag Stellendam B.V. (Visafslag), de houder van partij 1, daarvan bericht.
Nadat partij 1 op 14 oktober 2020 met toestemming van verweerder is verplaatst naar HMO, heeft verweerder op 16 oktober 2020 (primair besluit 2) besloten dat partij 1 op 14 oktober 2020 wederom in officiële bewaring wordt genomen. Bij brieven van dezelfde datum zijn Jaczon en HMO hierover geïnformeerd.
Verweerder heeft op 27 oktober 2020 (primair besluit 3) een partij van 36.296 kg geglaceerde diepvriesgarnalen (partij 2), die afkomstig is van het vaartuig, in officiële bewaring genomen. Bij brieven van gelijke datum heeft verweerder HMO, de houder van partij 2, en Kegge, de koper van partij 2, hiervan op de hoogte gebracht.
Bij besluit van 15 januari 2021 (primair besluit 4) heeft verweerder HMO opdracht gegeven partij 1 uiterlijk op 21 januari 2021 op eigen kosten te vernietigen.
Bij besluit van 15 januari 2021 heeft verweerder HMO opdracht gegeven partij 2 uiterlijk op 21 januari 2021 op eigen kosten te vernietigen. Omdat bijlage 1 bij dat besluit verwijst naar een andere partij garnalen heeft verweerder dit besluit gewijzigd bij besluit van 20 januari 2021 (tezamen primair besluit 5).
Verweerder heeft ermee ingestemd dat de partijen gedurende bezwaar niet hoeven te worden vernietigd.
Bij besluit van 26 maart 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten 1 tot en met 3 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 april 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder de bezwaren tegen de primaire besluiten 4 en 5 ongegrond verklaard. Daarbij is bepaald dat de opdrachten tot vernietiging van de partijen uiterlijk op 10 mei 2021 moeten zijn uitgevoerd.
Verzoeksters hebben ieder voor zover de bestreden besluiten aan hen zijn gericht beroep ingesteld. Voorts hebben zij de voorzieningenrechter op 29 april 2021 verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van bestreden besluit 2.
Verweerder heeft op 5 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voorts zijn namens Jaczon verschenen [naam] en [naam] . Namens verweerder is voorts verschenen
mr. drs. J.F.N. Tromp.
Ter zitting is van de zijde van verweerder toegezegd dat de termijn om de partijen 1 en 2 te vernietigen wordt uitgesteld tot twee weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Overwegingen

Vooraf
1. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in beroep.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verzoek om voorlopige voorziening uitsluitend ziet op de opdrachten tot vernietiging van de partijen uiterlijk op 10 mei 2021. Er is tenminste enig spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening. Het betreft weliswaar een financieel belang, maar het gaat om twee omvangrijke partijen garnalen die een aanzienlijke waarde hebben, terwijl bestreden besluit 2 onomkeerbare gevolgen heeft (vgl. ECLI:NL:RBROT:2021:3664). In het kader van de te verrichten belangenafweging zal de voorzieningenrechter daarom een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling verrichten ten aanzien van bestreden besluit 2. Voor zover nodig zal de voorzieningenrechter zich tevens buigen over bestreden besluit 1. Daarbij geldt dat in het kader van de te verrichten belangenafweging niet iedere twijfel aan de vraag of de bestreden besluiten (zonder nader onderzoek) in rechte stand kunnen houden reden zal zijn voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarvoor zal een nadere belangenafweging mogelijk noodzakelijk zijn (vgl. ECLI:NL:CBB:2016:344).
Wettelijk kader en voorgeschiedenis
3. In de bijlage bij deze uitspraak is het relevante unie- en nationale recht opgenomen.
4. Jaczon exploiteert het vaartuig sinds november 2018. Op 27 januari 2020 heeft Jaczon een aanvraag ingediend om het vaartuig op haar naam en met nummer SCH-33 in het vissersrijregister te registeren.
Op 29 januari 2020 heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister) op grond van artikel 93 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij aan Jaczon ten behoeve van het vaartuig een visvergunning verleend voor diverse soorten vis en tevens een GV-garnalenvergunning, vismachtiging lijst 1 en vismachtiging Meerjarenplan Noordzee met de vistuigcategorieën BT en TR voor het vaartuig verleend. In dat besluit staat onder meer vermeld:
“Verder is uw vaartuig een erkend fabrieksvaartuig. Hierdoor verzoek ik u, aangezien de tenaamstelling van het vaartuig SCH-33 is gewijzigd, contact op te nemen met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) via www.nvwa.nl of telefoonnummer 0900-0388.”
Op 7 april 2020 is de eigendom van het vaartuig van Visserijbedrijf Van Belzen V.O.F. (Van Belzen) overgegaan op Jaczon.
5. Een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft op 5, 7 en 8 oktober 2020 vastgesteld dat een inrichting van Jaczon, het vaartuig, in bedrijf was zonder dat deze inrichting voor dergelijke bedrijfshandelingen erkend was. Door het vaartuig werden aan boord gekookte garnalen aangeland. Dit is in strijd met artikel 4, derde lid, van verordening (EG) nr. 853/2004, wat een overtreding is van artikel 2, tweede lid, van het Warenwetbesluit Hygiëne van levensmiddelen (het Warenwetbesluit). Van de inspectiebevindingen heeft de toezichthouder op 21 oktober 2020 twee rapporten van bevindingen opgemaakt, die met voornemens tot boeteoplegging van 2 november 2020 aan Jaczon zijn toegezonden. Inmiddels zijn aan haar twee bestuurlijke boetes opgelegd, waartegen bezwaar is gemaakt.
6. Op 8 oktober 2020 heeft een toezichthouder van de NVWA bij Visafslag partij 1, afkomstig van het vaartuig aangetroffen. Om verplaatsing van deze partij garnalen te voorkomen, is die bij primair besluit 1 op grond van artikel 138, eerste lid, onder b, van verordening (EU) nr. 2017/625 in officiële bewaring genomen. Deze partij van 4626 kg garnalen is op 14 oktober 2020 met toestemming van de NVWA verplaatst naar HMO. Bij primair besluit 2 is deze partij onder HMO eveneens in officiële bewaring genomen. Op 15 oktober 2020 ontvangt de toezichthouder bericht dat Kegge van Jaczon 36.296 kg geglaceerde diepvriesgarnalen heeft gekocht. Deze partij staat opgeslagen bij HMO. Omdat deze partij ook door het vaartuig is gehanteerd terwijl dit vaartuig geen erkenning had, is bij primair besluit 3 ook deze partij in officiële bewaring genomen, ter voorkoming van het verplaatsen van de partij. Verzoeksters hebben erop gewezen dat ook partij 1 inmiddels is ingevroren. Het betreft op dit moment 4.660 bruto kg garnalen.
7. Bij elk van de besluiten tot inbewaringneming is de geadresseerde onderneming verzocht binnen 60 dagen aan te geven van welke van de in de besluiten genoemde mogelijkheden ten aanzien van de voor dat besluit geldende partij garnalen zij – voor zover mogelijk – gebruik wenst te maken. Daarbij is aangegeven dat verweerder na de termijn van 60 dagen op grond van artikel 138, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2017/625, één of meerdere vervolgmaatregelen neemt die hij passend acht om naleving van de wettelijke voorschriften voor levensmiddelen te waarborgen. Verzoeksters hebben in hun e-mail van 19 november 2020 aangegeven dat de door verweerder genoemde vervolgmaatregelen niet passend zijn en de ondernemingen daarom daar geen gebruik van willen maken. Omdat geen sprake is van een risico voor de volksgezondheid bestaat volgens hen geen ruimte voor vervolgmaatregelen. Verweerder heeft vervolgens de primaire besluiten 4 en 5 genomen die ertoe strekken dat HMO de partijen 1 en 2 op eigen kosten dient te vernietigen.
8. Verweerder heeft bij besluit van 9 oktober 2020 een voorwaardelijke erkenning afgegeven voor het vaartuig van eiseres als fabrieksvaartuig met ingang van 8 oktober 2020. Aan dit besluit ligt de volgende motivering ten grondslag (citaat zonder voetnoot):
“Op grond van artikel 4 lid 3 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met artikel 3 lid 2 van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen wordt een inrichting na een inspectiebezoek ter plaatse, erkend of voorwaardelijk erkend.
Bij een onderzoek op 08 oktober 2020 is gebleken dat uw bedrijf met betrekking tot de infrastructuur en de uitrusting voldoet aan de vereisten van een erkenning voor Fabrieksvaartuig, als bedoeld in Bijlage III van Verordening (EG) nr. 853/2004.
Tevens is gebleken dat uw bedrijf met betrekking tot de hygiëne nog niet voldoet aan de vereisten van een erkenning voor Fabrieksvaartuig, als bedoeld In Bijlage III van Verordening (EG) nr. 853/2004. De reden hiervoor is dat het op dit moment niet mogelijk is om de hygiënevoorschriften te toetsen omdat uw bedrijf geen producten van dierlijke oorsprong mag bewerken of hanteren zonder de vereiste erkenning.
Aangezien uw bedrijf met betrekking tot de Infrastructuur en uitrusting voldoet aan de regelgeving heb ik besloten uw bedrijf op grond van artikel 4 lid 3 van Verordening (EG) nr. 853/2004 in samenhang met artikel 3 lid 2 van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen een voorwaardelijke erkenning Fabrieksvaartuig te verlenen met ingang van donderdag 08 oktober 2020. Deze voorwaardelijke erkenning is geldig tot en met 9 april 2021, In verband met het verlenen van de voorwaardelijke erkenning is aan uw bedrijf het EG-nummer SCH-33 toegekend.
Binnen drie maanden na het verlenen van de voorwaardelijke erkenning zal een volgend onderzoek plaatsvinden. Indien daarbij blijkt dat uw bedrijf aan alle 09 oktober 2020 vereisten van Verordening (EG) nr. 853/2004 voldoet, wordt de definitieve erkenning verleend. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat er veel vooruitgang is geboekt, maar dat uw bedrijf nog niet aan alle eisen van Verordening (EG) nr. 853/2004 voldoet, kan ik de voorwaardelijke erkenning verlengen. De totale geldigheidsduur van de voorwaardelijke erkenning mag echter niet meer dan twaalf maanden bedragen.”
De bestreden besluiten
9. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder onder meer het volgende overwogen. Het standpunt van verzoeksters dat de erkenning overging naar Jaczon bij de eigendomsoverdracht of de wijziging van de tenaamstelling ervan en dat dit blijkt uit het besluit van de minister van 29 januari 2020 wordt niet gevolgd. In dat besluit wordt aangegeven dat het vaartuig een erkend fabrieksvaartuig is en dat daardoor contact opgenomen diende te worden met de NVWA. Hieruit is niet de conclusie te trekken dat Jaczon op dat moment voor dit vaartuig in bezit was van de erkenning zoals deze aan de vorige eigenaar van het vaartuig was afgegeven. Ook de omstandigheid dat in de voorwaardelijke erkenning van 9 oktober 2020 het EG-nummer is genoemd dat eerder bij besluit van 29 januari 2020 is toegekend leidt niet tot het oordeel dat het vaartuig voor exploitatie door Jaczon in bezit was van een erkenning. Of een vaartuig aan de voorwaarden voor erkenning voldoet is de vraag die bij een aanvangsinspectie wordt onderzocht en aan de hand daarvan wordt beantwoord. Door het erkenningstelsel kan geen sprake zijn van het exploiteren van een niet-erkend vaartuig, hetgeen wel is gebeurd. Dat een erkenning is afgegeven aan de voorgaande exploitant van het vaartuig kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat onder de nieuwe exploitant, eveneens aan de voorwaarden voor erkenning wordt voldaan. De op 9 oktober 2020 afgegeven voorwaardelijke erkenning illustreert juist dat pas toen (voorwaardelijk) is geoordeeld dat het vaartuig op dat moment onder exploitatie van Jaczon aan de voorwaarden voor erkenning voldeed en niet dat dit in de periode ervoor ook het geval was. Anders dan verzoeksters stellen mochten zij uit eerdere contacten met de NVWA niet afleiden dat sprake was van een erkenning, integendeel. Nu vast staat dat de inrichting niet was erkend, was het dan ook niet toegestaan de garnalen in de handel te brengen. Met het beperken van de verplaatsing van de garnalen door middel van de inbewaringnemingen wordt voorkomen dat de garnalen (verder) in de handel worden gebracht. Volgens verweerder kan bij het in aanmerking van de aard van de niet-naleving en antecedenten van de exploitant niet worden betrokken de stelling van verzoeksters dat geen gevaarlijk of onveilig levensmiddel in de handel is gebracht. Ten eerste kan niet worden geoordeeld dat het vaartuig aan de eisen voldeed, nu het in bedrijf was terwijl het niet was erkend. Ten tweede is voor het nemen van maatregelen van belang of sprake is van niet-naleving, zoals blijkt uit de aanhef van het eerste lid van artikel 138 van verordening (EG) nr. 2017/625 en niet of de bij de niet­naleving eventueel betrokken levensmiddelen veilig zijn of niet. Voorts meent verweerder dat hij het interventiebeleid van de NVWA juist heeft toegepast. Het ten tijde van de overtreding geldende specifieke interventiebeleid schreef voor dat zo nodig een corrigerende interventie wordt uitgevoerd. Voor de inbewaringnemingen is niet vereist dat de overtreding een structureel karakter heeft. De boeteopleggingen aan Jaczon voor het in bedrijf zijn van een inrichting zonder erkenning zien op bestraffing van een overtreding, De inbewaringnemingen zien erop te voorkomen dat ten aanzien van de producten die uit de boetewaardige overtredingen voortgekomen zijn verdere overtredingen worden gepleegd, namelijk het in de handel brengen van deze producten.
10. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder onder meer het volgende overwogen. Artikel 138, eerste lid, onder b, van de verordening (EU) nr. 2017/625 bepaalt dat, wanneer niet-naleving is vastgesteld, passende maatregelen genomen worden om te waarborgen dat de betrokken exploitant de niet-naleving verhelpt. Artikel 138, tweede lid, van de verordening (EU) nr. 2017/625 bepaalt dat verweerder alle maatregelen neemt die hij passend acht om naleving te waarborgen, waarbij onderdeel g de mogelijkheid tot het gelasten van het vernietigen van goederen benoemt. Volgens verweerder is het standpunt van verzoeksters dat de niet-naleving is gecorrigeerd onjuist. Thans is namelijk nog steeds sprake van het in de handel brengen van producten die zijn gehanteerd in een niet-erkende inrichting. Dat is zoals gezegd in strijd met artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004. Dit is het geval omdat nog steeds levensmiddelen, de garnalen, voorhanden zijn met het oog op de verkoop of enige andere vorm van overdracht. Om deze niet-naleving weg te nemen heeft verweerder bij de besluiten tot inbewaringneming de ondernemingen de mogelijkheid geboden aan te geven van welke in de besluiten genoemde mogelijkheden voor de partijen garnalen gebruik zou willen maken. Verzoeksters hebben aangegeven dat de ondernemingen geen gebruik wensen te maken van de genoemde mogelijkheden, omdat deze volgens hen niet passend zijn. Ook hebben zij aangegeven dat geen risico bestaat en de oorspronkelijke overtreding, het niet hebben van een erkenning, is opgeheven door de tijdelijke erkenning. Daarom was geen ruimte meer voor een herstelmaatregel, zoals vernietiging. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in de primaire besluiten heeft toegelicht dat de garnalen niet in de handel mogen worden gebracht en dat het daarbij in dit kader niet van belang is of gebleken is dat de garnalen een risico voor de volksgezondheid vormen. Aangegeven is dat vernietiging passend is, omdat dit de enige manier is om de overtreding ongedaan te maken en dat voor de door verzoeksters genoemde waarschuwing als maatregel, zo heeft verweerder ter zitting gesteld, geen ruimte is.
Standpunt verzoeksters
11. Verzoeksters menen dat de inbewaringnemingen ten onrechte hebben plaatsgevonden en dat ten onrechte is besloten dat de partijen 1 en 2 moeten worden vernietigd. Zij hebben daartoe onder meer de volgende feiten en omstandigheden en rechtsgronden aangevoerd.
12. Jaczon had sinds november 2018 feitelijk (de exploitatie van) het vaartuig al overgenomen. De formele eigendomsoverdracht vond echter eerst op 7 april 2020 plaats. De exploitatie van dit vissersvaartuig is na de formele eigendomsoverdracht ongewijzigd voortgezet; het vaartuig, de inrichting en de bemanning is hetzelfde gebleven. Ook was het vaartuig erkend als fabrieksvaartuig, zoals ook is bevestigd in het besluit van 29 januari 2020. Op 9 april 2020 heeft Jaczon de eigendomsoverdracht en omnummering telefonisch en per e­mail gemeld bij de NVWA, waarbij tevens een uittreksel uit het handelsregister met betrekking tot Jaczon is meegestuurd. Een Inspecteur Auditor van de NVWA, heeft per e-mail als volgt geantwoord: “Ik zal het vaartuig registreren inzake de verplichte registratie van levensmiddelenbedrijven zoals dat is beschreven in de Verordening (EG) 852/2004.”
13. Eind juni 2020 is besloten ook weer op garnalen te vissen. Op 9 juli 2020 is door Jaczon een aanvraag voor de erkenning van een fabrieksvaartuig ingediend bij de NVWA voor deze omzetting. Nu het eigendom was overgedragen, moest ook de erkenning kennelijk formeel worden overgezet. Aangezien dit een aanvraag betrof voor de erkenning van Jaczon B.V. (en niet van Jaczon) heeft de NVWA op 28 juli 2020 aan Jaczon meegedeeld dat de aanvraag in behandeling is genomen, maar dat de aanvraag niet kon worden verwerkt in verband met het onjuiste KvK-nummer.
14. De NVWA was door Jaczon niet alleen telefonisch meegedeeld dat garnalen zouden worden gevangen en verwerkt met het vaartuig, maar de NVWA was, aldus verzoeksters, direct op de hoogte van het feit dat met het vaartuig garnalen werden gevangen én dat deze werden verwerkt:
  • bij het begin van iedere visreis stuurt ieder vissersvaartuig een bericht, ook naar de NVWA, waarin onder meer de visserijmethode die zal worden beoefend tijdens deze visreis is vermeld;
  • elke dag van de visreis wordt voor 00:00 uur een bericht verstuurd, ook naar de NVWA, waarin onder meer de vissoort en de conditie van deze vissoort is vermeld;
  • iedere keer dat het vissersvaartuig aan het slot van de visreis weer binnenvaart, wordt de vangst (aantal en soort) doorgegeven, ook aan de NVWA;
  • na iedere verkoop van vis of garnalen stuurt ieder vissersvaartuig een bericht naar de NVWA met de exacte kilo's (per soort) na verkoop;
  • op de visafslagen bevinden zich NVWA-inspecteurs die de vangsten controleren.
15. Op 21 augustus 2020 stuurt de NVWA een e-mailbericht dat nog geen correcte aanvraag voor registratie van het vaartuig is ontvangen. Zodra de correcte aanvraag binnen is, zal deze worden doorgezet naar een inspecteur, aldus de NVWA. Op 28 augustus 2020 laat Jaczon aan de NVWA weten dat de procedure voor eHerkenning loopt, maar dit door diverse autorisatie processen enige tijd in beslag neemt. Op het verzoek van Jaczon om de (tijdelijke) registratie ook via de eHerkenning van Jaczon B.V. in plaats van Jaczon mogelijk is heeft de NVWA negatief geantwoord en aangegeven dat een spoedaanvraag voor eHerkenning wel tot de mogelijkheden behoorde. Op 5 oktober 2020 heeft de NVWA, zoals ook vermeld in het rapport van bevindingen, Jaczon meegedeeld dat de erkenning nog niet op orde was. In het rapport is vermeld dat toen door de NVWA is aangegeven dat direct gestopt moest worden met het verwerken (koken) van garnalen aan boord en het daarna verhandelen. De heer Van Linden van Jaczon heeft dit niet zo begrepen uit dit gesprek.
16. Op 6 oktober 2020 is de schipper weer met het vaartuig uitgevaren. Op 6 oktober 2020 is tevens de eHerkenning verleend en de aanvraag voor de registratie van SCH-33 als fabrieksvaartuig ingediend. Op 7 oktober 2020 heeft de NVWA Jaczon laten weten dat gestopt moest worden met het verwerken (koken) van garnalen aan boord en het daarna verhandelen. De schipper van het vaartuig is daar toen direct mee gestopt. De schipper is in de ochtend van 8 oktober 2020 nog garnalen gaan lossen in Stellendam. Op 8 oktober 2020 heeft een inspectie plaatsgevonden aan boord van het vaartuig door de NVWA. Na de inspectie is het vaartuig met toestemming van de NVWA in de avond weer uitgevaren om garnalen te vissen. Hieruit volgt volgens verzoeksters dat er voor de NVWA blijkbaar geen enkele belemmering was om met dit vaartuig op garnalen te vissen. Op 9 oktober 2020 heeft Jaczon een voorwaardelijke erkenning voor het vaartuig ontvangen.
17. Verzoekster zijn overtuigd van de goede kwaliteit van de inbewaringgestelde partijen garnalen. Deze partijen leveren geen gevaar op voor de volksgezondheid. Jaczon heeft steekproefsgewijs de partijen garnalen laten keuren door een onafhankelijk expertisebureau.
18. Verzoeksters hebben er op gewezen dat op de website van de NVWA voor wat betreft de eigendomsoverdracht en het omzetten van de erkenning (de tweede situatie) het volgende is vermeld:
“Blijven de activiteiten in het bedrijf doorgaan tijdens de overname? Dan moeten de nieuwe en oude exploitant bij voorkeur gelijktijdig hun aanvraag en intrekking indienen, De NVWA weet dan dat de erkenningen. registraties en vergunningen van de oude exploitant moeten blijven voortbestaan totdat de aanvraag van de nieuwe exploitant positief is afgehandeld. De oude en de nieuwe exploitant kunnen echter niet gelijktijdig een geldig erkenningsnummer hebben voor de overgenomen activiteit.
Wijziging KvK-nummer
Wijzigt het KvK-nummer van uw bedrijf, bijvoorbeeld omdat het overgaat op een andere rechtsvorm? Regel dan het volgende:
- Vraag een nieuw klantnummer aan op het nieuwe KvK-nummer.
- Vraag nieuwe erkenningen, registraties en vergunningen aan op het nieuwe KvK-nummer.
- Trek de erkenningen, registraties en vergunningen gebonden aan het oude KvK-nummer in.”
19. Volgens verzoeksters volgt uit deze tekst dat wanneer de activiteiten van het bedrijf blijven doorgaan, de erkenning van de oude exploitant blijft voortbestaan tot de aanvraag van de nieuwe exploitant positief is afgehandeld. Zoals aangegeven, heeft Jaczon de activiteiten van het vaartuig ongewijzigd voortgezet. De erkenning van de oude exploitant was ten tijde van de overname nog niet ingetrokken en is conform de informatie van de website van de NVWA blijven voortbestaan tot de nieuwe erkenning als fabrieksvaartuig werd verleend. Het vaartuig heeft dus niet zonder erkenning garnalen gekookt aan boord. Jaczon mocht ervan uitgaan dat de erkenning van Van Belzen bleef voortbestaan tot de aanvraag tot erkenning als fabrieksvaartuig positief was afgehandeld. Dit blijkt ook uit het hierboven geciteerde stappenplan voor de wijziging van het KvK-nummer.
20. Uit artikel 138 van verordening (EU) nr. 2017/625 volgt niet dat automatisch moet worden overgegaan tot vernietiging. Op grond van dit artikel dienen passende maatregelen genomen te worden om te waarborgen dat de betrokken exploitant de niet-naleving verhelpt en vermijdt dat dergelijke niet-naleving zich opnieuw voordoet. Het zonder nalevingshulp en/of nadere waarschuwing overgaan tot vernietiging van de garnalen past niet binnen dit beleid. Uit het eigen, specifieke interventiebeleid van de NVWA blijkt ook dat maatwerk mogelijk is. Volgens dit beleid moet de NVWA ten aanzien van producten die zonder erkenning zijn vervaardigd al naar gelang de situatie bekijken welke maatregel passend is. In het beleid staat toegelicht: “Zo nodig corrigerende interventie afhankelijk van de risico’s m.b.t. de vervaardigde productie.” Kortom, de NVWA moet uitdrukkelijk kijken naar de daadwerkelijke risico's van de vervaardigde producten. Als erkenning ontbreekt, leidt dit dus niet steeds tot vernietiging. Sterker nog, de eerste inzet van de NVWA is nalevingshulp. Corrigerende maatregelen zijn pas aan de orde als sprake is van risico voor de voedselveiligheid.
21. Volgens verzoeksters rechtvaardigen deze feiten en omstandigheden geen inbewaringneming en opdracht tot vernietiging en had verweerder op grond van de van toepassing zijnde regelgeving en het interventiebeleid andere mogelijkheden. Volgens verzoeksters had verweerder indien al sprake is van een overtreding kunnen volstaan met een waarschuwing. Bovendien zijn aan Jaczon al twee bestuurlijke boetes van ieder € 525 opgelegd voor hetzelfde feit.
Beoordeling
22. De voorzieningenrechter stelt voorop dat Jaczon toen zij de partijen 1 en 2 een behandeling heeft laten ondergaan op het vaartuig niet was voldaan aan de eis van artikel 4, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 4, derde lid, van verordening (EG) nr. 853/2004 dat de bevoegde autoriteit, overeenkomstig verordening (EG) nr. 854/2004: (a) de inrichting erkend heeft na een inspectiebezoek ter plaatse, of (b) de inrichting voorwaardelijk erkend heeft. Toen Jaczon beide partijen een bewerking liet ondergaan als bedoeld in de definitie van fabrieksvaartuig in Bijlage I bij verordening (EG) nr. 853/2004 beschikte zij immers nog niet over een voorwaardelijke erkenning, want die is eerst nadien op 9 oktober 2020 afgegeven. Jaczon heeft aldus artikel 4 van verordening (EG) nr. 853/2004 niet nageleefd.
23. De vervolgvraag is of verweerder op passende wijze toepassing heeft gegeven aan de artikelen 137 en 138 van verordening (EU) nr. 2017/625. Op grond van artikel 137, tweede en derde lid, aanhef en onder b, van verordening (EU) nr. 2017/625 was verweerder bevoegd om over te gaan tot de officiële inbewaringneming van niet-toegestane producten, indien passend. Uit het eerste lid, onderdeel b, van artikel 138 van verordening (EU) nr. 2017/625 volgt dat wanneer niet-naleving is vastgesteld, de bevoegde autoriteiten passende maatregelen nemen om te waarborgen dat de betrokken exploitant de niet-naleving verhelpt en vermijdt dat dergelijke niet-naleving zich opnieuw voordoet en dat in hun besluit over de te nemen maatregelen de bevoegde autoriteiten rekening houden met de aard van de niet-naleving en met de antecedenten van de exploitant op het gebied van naleving. Artikel 138, tweede lid, van verordening (EU) nr. 2017/625 biedt aan verweerder beleidsruimte om bij niet-naleving passende maatregelen te treffen. De opsomming van mogelijke maatregelen in dat artikellid is niet-limitatief. In onderdeel g van dat artikellid zijn genoemd het gelasten van het terugroepen, uit de handel nemen, verwijderen en vernietigen van goederen en, indien passend, het toestaan dat goederen voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd. Of sprake is van passendheid in de zin van artikel 137, derde lid, aanhef en onder b, van verordening (EU) nr. 2017/625 kan en zal de voorzieningenrechter hier gelet op het hiernavolgende in het midden laten.
24. De voorzieningenrechter heeft ten minste enige twijfel of verweerder in redelijkheid tot vernietiging heeft kunnen gelasten van de partijen 1 en 2. De vernietiging is een onomkeerbare maatregel. Daarmee wordt weliswaar de niet-naleving verholpen, maar het is de vraag of daarmee voldoende rekening wordt gehouden met de aard van de niet-naleving en met de antecedenten van de exploitant op het gebied van naleving zoals wordt voorgeschreven in de laatste volzin van het eerste lid van artikel 138 van verordening (EU) nr. 2017/625. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat gelet op de door verzoekster geschetste feiten en omstandigheden het aannemelijk is dat de niet-naleving in dit geval niet ernstig is, omdat de voedselveiligheid niet in geding is, en dat de NVWA zelf, gelet op de voor verzoeksters geschetste gang van zaken, een aandeel heeft gehad in de vertraging van de voorwaardelijke erkenning en de verdere gang van zaken die heeft geleid tot de niet-naleving. Daar komt bij dat de voorwaardelijke erkenning direct na de vangst en bewerking van partij 1 heeft plaatsgevonden en Jaczon naar zij onweersproken heeft gesteld al jaren feitelijk (de exploitatie van) het vaartuig had overgenomen. Het is dan de vraag of ter voorkoming van herhaling zou kunnen worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel, zoals de bestuurlijke boetes die aan Jaczon zijn opgelegd en/of een officiële waarschuwing.
25. Deze vraag zal in de hoofdzaak moeten worden beantwoord. In het kader van de belangenafweging acht de voorzieningenrechter het belang van verzoeksters zwaarder wegen dan dat van verweerder. Immers het niet treffen van een voorlopige voorziening heeft een onomkeerbaar gevolg terwijl dit niet het geval is bij het treffen van de gevraagde beperkte verlenging van de termijn waarbinnen de vernietiging moet plaatsvinden. Daarom ziet de voorzieningenrechter aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening bestreden besluit 2 te schorsen totdat uitspraak is gedaan in de hoofdzaken.
26. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeksters het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
27. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst bestreden besluit 2;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeksters het betaalde griffierecht van € 360 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van € 1.068.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 mei 2021.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinder de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

Verordening (EG) 852/2004
Artikel 3
Algemene verplichting
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen ervoor dat alle stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen die zij onder hun beheer hebben, voldoen aan de bij onderhavige verordening vastgestelde toepasselijke hygiënevoorschriften.
Artikel 6
Officiële controles, registratie en erkenning
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen met de bevoegde autoriteiten samen te werken overeenkomstig andere toepasselijke communautaire wetgeving of, bij gebreke daarvan, nationale wetgeving.
2. In het bijzonder stelt elke exploitant van een levensmiddelenbedrijf
de bevoegde autoriteit op de door haar met het oog op registratie voorgeschreven wijze op de hoogte van elke inrichting die onder zijn beheer enigerlei activiteit in de stadia van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen uitvoert.
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zorgen er tevens voor dat de bevoegde autoriteit altijd over actuele informatie over de inrichtingen beschikt, onder meer door elke wezenlijke wijziging van de activiteiten en elke sluiting van een bestaande inrichting te melden.
3. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zien er evenwel op toe dat alle inrichtingen, na ten minste één bezoek ter plaatse, erkend worden door de bevoegde autoriteit, voorzover erkenning vereist is krachtens:
a. a) de nationale wetgeving van de lidstaat waar de inrichting gevestigd is;
b) Verordening (EG) nr. 853/2004, of
c) een door de Commissie aangenomen besluit; deze maatregel, die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beoogt te wijzigen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Lidstaten die verlangen dat bepaalde inrichtingen op hun grondgebied krachtens het nationale recht erkend zijn overeenkomstig het onder a) bepaalde, brengen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de toepasselijke nationale regels.
Verordening (EG) 853/2004
Artikel 1
Werkingssfeer
1. In deze verordening worden voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven specifieke hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgesteld. Deze voorschriften zijn een aanvulling op Verordening (EG) nr. 852//2004. Zij hebben betrekking op onverwerkte en verwerkte producten van dierlijke oorsprong.
(…)
Artikel 4
Registratie en erkenning van inrichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven brengen alleen in de Gemeenschap vervaardigde producten van dierlijke oorsprong in de handel, indien ze uitsluitend bewerkt en gehanteerd zijn in inrichtingen:
a. a) die voldoen aan de toepasselijke voorschriften van Verordening (EG) nr. 852/2004, van de bijlagen II en III bij deze verordening en andere toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, en
b) die door de bevoegde autoriteit geregistreerd of, indien lid 2 zulks vereist, erkend zijn.
2. Onverminderd artikel 6, lid 3, van Verordening (EG) nr. 852/2004, mogen inrichtingen waar de producten van dierlijke oorsprong worden gehanteerd waarvoor bijlage III voorschriften bevat, niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit ze overeenkomstig lid 3 heeft erkend, met uitzondering van inrichtingen waarin uitsluitend handelingen worden verricht met betrekking tot:
a. a) primaire productie;
b) vervoer;
c) de opslag van producten waarvoor geen opslag met geconditioneerde temperatuur vereist is, of
d) kleinhandel, met uitzondering van de verrichtingen waarop deze verordening overeenkomstig artikel 1, lid 5, onder b), van toepassing is.
3. Een inrichting die aan de in lid 2 bedoelde erkenning is onderworpen, mag niet in bedrijf zijn, tenzij de bevoegde autoriteit, overeenkomstig verordening (EG) nr. 854/2004 van het
Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong (…):
a. a) de inrichting erkend heeft na een inspectiebezoek ter plaatse,
of
b) de inrichting voorwaardelijk erkend heeft.
(…)
BIJLAGE I
DEFINITIES
Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:
(…)
3.2.
Fabrieksvaartuig: vaartuig aan boord waarvan visserijproducten één of meer van de volgende behandelingen ondergaan en nadien van een onmiddellijke verpakking worden voorzien en indien nodig worden gekoeld of ingevroren: fileren, in moten verdelen, stropen, schalen en schelpen verwijderen, hakken, verwerken.
(…)
Verordening (EU) 2017/625
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld voor:
a. a) de uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;
(…)
2. Deze verordening is van toepassing op officiële controles op naleving van de op Unieniveau of door de lidstaten ter uitvoering van Uniewetgeving vastgestelde regels op de volgende gebieden:
a. a) levensmiddelen en voedselveiligheid, integriteit en heilzaamheid in elk stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, (…);
(…)
Artikel 137
Algemene handhavingsverplichtingen van de bevoegde autoriteiten
1. Bij hun optreden overeenkomstig dit hoofdstuk verlenen de bevoegde autoriteiten voorrang aan acties die moeten worden ondernomen om risico’s voor de gezondheid van mensen, (…) weg te nemen of in te perken.
2. Wanneer niet-naleving wordt vermoed, doen de bevoegde autoriteiten onderzoek om dat vermoeden te bevestigen of weg te nemen.
3. Indien nodig omvatten de overeenkomstig lid 2 ondernomen acties:
(…);
b) de officiële inbewaringneming van niet-toegestane (…) producten, indien passend.
Artikel 138
Acties in geval van vastgestelde niet-naleving
1. Wanneer niet-naleving is vastgesteld, nemen de bevoegde autoriteiten:
a. a) elke actie die noodzakelijk is om de oorsprong en de omvang van de niet-naleving te bepalen en de verantwoordelijkheid van de exploitant vast te stellen, en
b) passende maatregelen om te waarborgen dat de betrokken exploitant de niet-naleving verhelpt en vermijdt dat dergelijke niet-naleving zich opnieuw voordoet.
In hun besluit over de te nemen maatregelen houden de bevoegde autoriteiten rekening met de aard van de niet-naleving en met de antecedenten van de exploitant op het gebied van naleving.
2. Bij het optreden van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 1 van dit artikel nemen zij alle maatregelen die zij passend achten om naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde voorschriften te waarborgen, onder meer maar niet beperkt tot het volgende:
(…)
g) het gelasten van het terugroepen, uit de handel nemen, verwijderen en vernietigen van goederen en, indien passend, het toestaan dat goederen voor andere doeleinden worden gebruikt dan waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd;
(…)
3. De bevoegde autoriteiten verschaffen de betrokken exploitant of zijn vertegenwoordiger:
a. a) een schriftelijke kennisgeving van hun besluit met betrekking tot de overeenkomstig de leden 1 en 2 te nemen actie of maatregel en de redenen voor dat besluit, en
b) informatie over de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen dat besluit en de ter zake geldende procedures en termijnen voor het instellen van dat beroep.
4. Alle uit hoofde van dit artikel gemaakte kosten worden door de verantwoordelijke exploitanten gedragen.
(…)
Artikel 139
Sancties
1. De lidstaten stellen regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten delen die bepalingen uiterlijk op 14 december 2019 aan de Commissie mede en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening en van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels, begaan door middel van frauduleuze of bedrieglijke praktijken, in overeenstemming met het nationale recht ten minste, ofwel het economisch gewin voor de exploitant weerspiegelen, ofwel, waar passend, een percentage van zijn omzet.
Warenwet
Artikel 32a
1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1a, 4 tot en met 7, 8 tot en met 11, 13 tot en met 20, 21b, 24, 26, 27, eerste lid, laatste volzin, en tweede lid, 31, 32c of 32k.
2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bedraagt.
(…)
Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen
Artikel 2
(…)
2. Het is verboden te handelen in strijd met de artikelen 3, 4, eerste tot en met vierde lid, 5, 6, eerste, derde, en vierde lid, 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van verordening (EG) 853/2004.
(…)
Warenwetbesluit bestuurlijke boeten
Artikel 2 in verbinding met de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten voorziet in de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen bij overtreding van artikel 2, tweede lid, van het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen (code C-27.4).