ECLI:NL:RBROT:2021:4098
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid na eindvonnis
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. I.K. Rapmund, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde na de uitspraak van een eindvonnis in een civielrechtelijke procedure waarin verzoeker als gedaagde was betrokken. De wrakingskamer had eerder, op 24 februari 2021, bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen. Dit betekende dat verzoeker niet meer ontvankelijk was in zijn verzoek tot wraking, aangezien de rechter al een einduitspraak had gedaan en de behandeling van de zaak was geëindigd.
Het wrakingsverzoek was ingediend na de uitspraak van het vonnis op 19 maart 2021, en verzoeker had op 24 maart 2021 een derde wrakingsverzoek ingediend. De rechtbank oordeelde dat het doel van wraking, namelijk de waarborging van de onpartijdigheid van de rechter, niet meer kon worden bereikt omdat de rechter niet meer betrokken was bij de zaak. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 9.1 van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Rotterdam, wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid en zonder behandeling ter zitting.
De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter, mr. A. Buizer, in aanwezigheid van griffier J.A. Faaij. De rechtbank benadrukte dat de procedure rondom het wrakingsverzoek niet meer relevant was, gezien de eerdere afwijzing en de eindbeslissing in de civiele zaak.