ECLI:NL:RBROT:2021:4097

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
615539 / HA RK 21-316
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 31 maart 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. G.C.W. van der Feltz, rechter-plaatsvervanger in een bestuursrechtelijke procedure. De wraking vond plaats naar aanleiding van een zitting op 22 maart 2021, waar de verzoeker en zijn gemachtigde via een telefoonverbinding deelnamen. Tijdens deze zitting werd de gemachtigde van verzoeker herhaaldelijk onderbroken door de rechter, wat leidde tot een escalatie van de situatie. De verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat zijn stemverheffing als intimiderend werd ervaren.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter zijn regie tijdens de zitting op een juiste manier voerde en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die door de verzoeker waren aangevoerd, niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter vooringenomen was.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij de rechtbank ook opmerkte dat de communicatie via de telefoonverbinding mogelijk heeft bijgedragen aan de escalatie van de situatie. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de andere rechters in de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 615539 / HA RK 21-316
Beslissing van 31 maart 2021
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. A. Bakker,
strekkende tot wraking van:
mr. G.C.W. van der Feltz, rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 22 maart 2021 is door de rechter behandeld het door verzoeker ingestelde bestuursrechtelijke beroep tegen de beslissing op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] . Die procedure draagt als kenmerk ROT 20 / 680 WOZ GVZ.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de gemachtigde van verzoeker wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker en zijn gemachtigde, de rechter en de heffingsambtenaar zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 25 maart 2021.
Ter zitting van 26 maart 2021, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is de rechter verschenen. Op zijn daartoe strekkende verzoek is de gemachtigde van verzoeker via een beeld- en geluidverbinding (Skype) gehoord.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Ter zitting van 22 maart 2021 is de gemachtigde van verzoeker door de rechter via een telefoonverbinding gehoord. De vertegenwoordigers van verweerder waren fysiek ter zitting aanwezig.
2.1.2
De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting alle feiten, die reeds waren genoemd in de stukken van verweerder, in de context willen plaatsen. Verzoeker is ook gerechtigd om ter zitting op alle stukken van verweerder een reactie te geven en die reactie moet in de overwegingen van de rechter worden meegewogen. Verzoeker heeft niet eerder dan op zitting op het verweerschrift kunnen reageren, omdat het verweer ten tijde van het opstellen van het beroepschrift nog niet bestond.
2.1.3
De gemachtigde van verzoeker was ter zitting doende in tweede termijn, toen hij door de rechter werd onderbroken. Uit wat de rechter toen zei, maakte de gemachtigde op dat hij moest afronden. Toen de gemachtigde verder ging met zijn verhaal, werd hij onderbroken door een schreeuwende rechter. De rechter zegt in zijn schriftelijke reactie dat hij met stemverheffing heeft gesproken. Verzoeker vond dat de rechter schreeuwde; intimiderend hard.
2.1.4
Ter zitting heeft de rechter meegedeeld dat hetgeen de gemachtigde van verzoeker op zitting heeft verklaard niet in het beroepschrift was genoemd, te laat was aangevoerd en niet, althans niet volledig in de uitspraak op het beroep zal worden meegewogen en derhalve kennelijk terzijde wordt geschoven.
2.1.5
De rechter heeft ter zitting meegedeeld dat verzoeker een tegencalculatie had moeten maken. Verweerder heeft nagelaten een volledige matrix van de drie referentieobjecten, die in de beslissing op het bezwaar worden genoemd, in de procedure te brengen. De rechter ging daar geheel aan voorbij en heeft daar ter zitting geen enkele vraag over gesteld aan verweerder. Een en ander is geheel tegen de zienswijze van de Hoge Raad, zoals neergelegd in zijn arrest met kenmerk ECLI:NL:2018:1316. De rechter heeft aan verweerder geen nadere inlichtingen gevraagd omtrent niet juiste objectkenmerken en heeft verweerder niet gewezen op het genoemde arrest van de Hoge Raad.
2.1.6
De rechter heeft verzoeker niet eerder dan aan het einde van de zitting meegedeeld dat er vier griffiers in opleiding in de zittingszaal aanwezig waren. De rechter heeft dat kennelijk wel aan de vertegenwoordigers van verweerder meegedeeld, die bovendien fysiek ter zitting aanwezig waren en deze griffiers konden zien. Kennelijk heeft de rechter tegenover deze griffiers in opleiding een voorbeeld willen stellen.
2.1.7
Op grond van al deze omstandigheden is volgens verzoeker niet langer sprake van onpartijdigheid van de rechter. Verzoeker heeft niet langer het vertrouwen dat zijn beroep onpartijdig zal worden behandeld.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De zaak betreft de bepaling van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente] (de gemeente) van het huis van verzoeker.
In overleg met de gemachtigde van verzoeker is voorafgaand aan de zitting besloten dat de gemachtigde telefonisch aan de zitting zou deelnemen. De gemachtigde heeft daarmee ingestemd. Verzoeker zelf was bij de zitting niet aanwezig.
2.2.2
De gemachtigde heeft ruim gelegenheid gekregen om zijn standpunt toe te lichten. Op het moment van de wraking was de zitting nog niet afgerond. In de laatste minuten van de zitting vóór het wrakingsverzoek was de gemachtigde reeds enige tijd aan het woord, voor de tweede maal. De rechter heeft de gemachtigde gevraagd om af te ronden en wilde gaan uiteenzetten hoe hij het verdere verloop van de zitting had gedacht. De gemachtigde onderbrak de rechter en deze heeft de gemachtigde toen direct gevraagd hem niet te onderbreken. Toen de gemachtigde de rechter onmiddellijk weer onderbrak, heeft de rechter dat verzoek herhaald, met luide stem. De rechter meent dat hij daarbij niet heeft geschreeuwd.
2.2.3
In het bestuursrecht worden gronden in beroep voor het eerst aangevoerd ter zitting meegenomen, tenzij de goede procesorde daaraan in de weg staat. De rechter wilde op een rij zetten of en zo ja welke gronden/argumenten de gemachtigde ter zitting naar voren had gebracht die niet (of minder uitgewerkt) in zijn beroepschrift waren opgenomen. De rechter leidde dat in met de mededeling dat hij ter zitting nieuwe gronden voor het beroep had gehoord.
2.2.4
Het was ook de rechtbank in de voorbereiding voor de zitting opgevallen, dat de gemeente in bezwaar een ander uitgangspunt hanteerde dan in haar verweerschrift. Daarover heeft de rechter ook een vraag gesteld. Of de onderbouwing van verweerder voldoende is, wordt door de rechtbank na de zitting bij de voorbereiding van de uitspraak beoordeeld. Wat verweerder niet in zijn taxatierapport en verweerschrift stopt, zit er niet in. De gemeente krijgt ter zitting de gelegenheid om haar verweerschrift aan te vullen of te corrigeren naar aanleiding van het betoog van eiser ter zitting. Als dat onvoldoende is, wordt de gemeente in het ongelijk gesteld. De rechter vermag niet in te zien hoe verzoeker uit het feit dat de rechter bepaalde zaken niet expliciet aan de gemeente zou hebben gevraagd afleidt dat de rechter de gemeente op die punten in het gelijk zal stellen.
2.2.5
De rechter heeft zijn verzuim om uitdrukkelijk te vermelden dat er ter zitting vier collega’s aanwezig waren goed gemaakt, zodra hij zich dat verzuim realiseerde. Het gaat om beëdigde griffiers en toestemming van partijen voor hun aanwezigheid is niet vereist. Het verzuim ontstond doordat de aanwezigheid van de collega’s voor de fysiek aanwezigen duidelijk was en de rechter bij de aanvang van de zitting onvoldoende tot zich heeft laten doordringen dat dat niet gold voor verzoeker, die via een telefoonverbinding deelnam aan de zitting.

3.De beoordeling

3.1
Het proces-verbaal van de zitting van 22 maart 2021 houdt onder meer het volgende in:
Eiser wraakt vervolgens de rechter en geeft aan welke gronden hij daartoe aanvoert. De griffier onderbreekt eiser vervolgens omdat er zeer uitgebreide gronden worden aangevoerd, die de griffier zo snel niet kan volgen. Daarna wordt afgesproken dat eiser zijn wrakingsgronden binnen vijf dagen schriftelijk zal indienen.
3.1.1
De rechtbank stelt vast dat met deze gang van zaken is afgeweken van wat artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft over de wijze waarop een verzoek tot wraking ter zitting moet worden gedaan. Daarin is onder meer bepaald dat een wrakingsverzoek na aanvang van het onderzoek ter zitting mondeling kan worden gedaan en dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.1.2
In dit geval was het voordragen door de gemachtigde van verzoeker van de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek was gegrond aangevangen, maar werd de gemachtigde daarin door de griffier onderbroken, waarna aan verzoeker gelegenheid werd gegeven de gronden van het wrakingsverzoek binnen vijf dagen in te dienen. De wet voorziet niet in die mogelijkheid: op zitting wraken betekent op zitting gronden indienen. Het was ook niet nodig om een latere gelegenheid te bieden: als de gemachtigde gevraagd was langzamer te spreken (desnoods op dicteersnelheid), hadden alle gronden direct op de zitting kunnen worden genoteerd door de griffier. Wellicht heeft de telefoonverbinding voor enige verwarring in de communicatie geleid, maar die had opgelost kunnen en moeten worden.
3.1.3
In dit geval ziet de wrakingskamer geen aanleiding om aan de feitelijke gang van zaken consequenties te verbinden, temeer nu de schriftelijke gronden van het wrakingsverzoek door de gemachtigde van verzoeker de volgende dag per faxbericht zijn ingediend. Er is geen aanwijzing dat er gronden zijn aangevuld ten opzichte van hetgeen ter zitting al voorgedragen werd of nog voorgedragen ging worden.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.5
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.6
De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt bij een mondelinge behandeling van de zaak de regie voert. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de zitting en de wijze van behandeling. Hij heeft hierin een grote vrijheid. Tijdens de zitting van de wrakingskamer heeft de gemachtigde van de verzoeker verklaard zelf ook van dit uitgangspunt uit te gaan.
3.7
Uit het proces-verbaal van de zitting van 25 juli 2019 blijkt dat beide partijen – ook verzoeker bij monde van diens gemachtigde – gelegenheid hebben gekregen hun standpunt naar voren te brengen. Dat de rechter ter zitting aan verweerder niet heeft gevraagd om bepaalde stukken, of de verweerder niet heeft gewezen op (mogelijke consequenties van) een arrest van de Hoge Raad, vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Verweerder is zelf gehouden zijn verweer te onderbouwen met voldoende stukken en argumenten en de rechter is niet gehouden hem op eventuele gebreken in die onderbouwing te attenderen.
3.8
Voorts is op grond van de inhoud van het proces-verbaal van de zitting, alsmede de schriftelijke reactie van de rechter en de ter zitting van de wrakingskamer gegeven toelichtingen komen vast te staan dat de rechter de gemachtigde, toen deze doende was met zijn tweede termijn, heeft onderbroken met het verzoek te gaan afronden.
3.8.1
De rechter wilde op dat moment tevens een aantal punten benoemen, die in het proces-verbaal moesten worden vastgelegd die die tijdens het vervolg van de behandeling nog aandacht behoefden. De gemachtigde van verzoeker dacht op dat moment echter te kunnen voortgaan met zijn tweede termijn.
3.8.2
Toen de rechter vervolgens de gemachtigde opnieuw onderbrak omdat hij nog niet was uitgesproken, is de situatie kennelijk in heel korte tijd – de rechter noemde binnen twintig seconden – geëscaleerd en volgde het wrakingsverzoek. Dat de rechter bij de tweede onderbreking met stemverheffing heeft gesproken staat vast. Echter, niet staat vast dat de stemverheffing als schreeuwen moet worden gekwalificeerd. Als uitgangpunt gaat de wrakingskamer af op het proces-verbaal van de zitting is weergegeven en daaruit blijkt niet van schreeuwen. Weliswaar is het kennelijk zo overgekomen op de gemachtigde – en de wrakingskamer twijfelt niet aan de oprechtheid van zijn verklaring –, maar dat maakt niet dat daarmee het schreeuwen vast is komen te staan.
3.9
De wrakingskamer kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de escalatie mede is veroorzaakt door de omstandigheid dat de gemachtigde van verzoeker ter zitting via een telefoonverbinding werd gehoord. Hoewel die wijze van deelname aan de zitting door de rechter met de gemachtigde vooraf was afgesproken, neemt dit niet weg dat bij die wijze van horen niet de volledige communicatie tussen rechter en de gemachtigde – inclusief de non-verbale communicatie – over en weer kan worden waargenomen. Daarnaast leert de ervaring dat op een digitale telefoonverbinding een bepaalde vertraging in de uitwisseling van spraak kan optreden, die ertoe kan leiden dat over en weer bepaalde woorden of zinnen worden gemist of te laat worden gehoord. Ook de gemachtigde van verzoeker sluit niet uit dat hij tijdens de zitting van 22 maart 2021 bepaalde dingen kan hebben gemist.
3.1
De wrakingskamer is op grond van het voorafgaande van oordeel dat de wijze waarop de rechter van zijn bevoegdheden op de zitting van 22 maart 2021 gebruik heeft gemaakt, niet zodanig is, dat daaraan een aanwijzing is te ontlenen voor het oordeel dat de rechter – subjectief – niet onpartijdig was. Evenmin leveren de door verzoeker aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing op dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.11
Dat de rechter zich eerst aan het einde van de zitting heeft gerealiseerd dat de gemachtigde van verzoeker de aanwezigheid van andere griffiers niet heeft kunnen zien en dat hij daarop niet was gewezen – waarna de rechter die omissie alsnog heeft rechtgezet – vormt evenmin een zwaarwegende aanwijzing voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter.
Gelet op het voorgaande kunnen de aangevoerde gronden noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, tot gegrondverklaring van het verzoek leiden. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. G.C.W. van der Feltz.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter, mr. drs. J. van den Bos
en mr. E.A. Vroom, rechters en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op
31 maart 2021 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker, p.a. mr. A. Bakker
- mr. G.C.W. van der Feltz
- de heffingsambtenaar van de gemeente [naam gemeente]