In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht. De eiser had een handhavingsverzoek ingediend omdat hij meende dat de vergunninghoudster, een bedrijf dat garageboxen had gebouwd, in strijd handelde met de verleende bouwvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 16 oktober 2018, waarin het handhavingsverzoek werd afgewezen, en het bestreden besluit van 6 mei 2019, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard, berustten op een onjuiste feitelijke grondslag. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van het handhavingsverzoek niet op de juiste bouwtekeningen was gebaseerd, aangezien de tekeningen van 15 juli 2013 niet op de juiste wijze waren gepubliceerd. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de eerdere besluiten niet rechtsgeldig waren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen drie maanden een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van de eiser dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van de eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.068,-.