ECLI:NL:RBROT:2021:4068

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
C/10/599306 / HA ZA 20-622
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst van opdracht en schadevergoeding na tekortkoming in aanvraag VOG

In deze zaak vordert eiser, [naam eiser], ontbinding van de overeenkomst van opdracht met MijnVerklaring, omdat deze tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van haar verplichtingen door het niet aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) bij Dienst Justis. Eiser had MijnVerklaring op 5 oktober 2019 de opdracht gegeven om een VOG aan te vragen, maar kon deze niet overleggen op de ingangsdatum van zijn dienstverband bij NS Reizigers B.V. op 18 november 2019. Hierdoor kon hij niet in dienst treden bij NS, wat eiser aanzienlijke schade heeft berokkend. Eiser vordert een schadevergoeding van € 38.320,42, vermeerderd met wettelijke rente en kosten van de procedure.

De rechtbank heeft de procedure in gang gezet en partijen verzocht om aanvullende informatie en bewijsstukken te overleggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat MijnVerklaring aanvankelijk had gesteld dat zij op 15 oktober 2019 een aanvraag voor de VOG had ingediend, maar inmiddels heeft erkend dat dit niet het geval was. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder te onderbouwen en zal de zaak op een later moment opnieuw behandelen. De beslissing van de rechtbank is op 28 april 2021 uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/599306 / HA ZA 20-622
Vonnis van 28 april 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. C.J. van der Have te Den Haag,
tegen
STATEMPIRE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. N. Köse-Albayrak te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en MijnVerklaring genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 juni 2020, met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3;
  • de oproepingsbrieven van 16 oktober 2020 voor de mondelinge behandeling op 5 januari 2021 en de brieven van de rechtbank van 1 december 2020 met informatie over die behandeling;
  • de brief van 22 december 2020 van MijnVerklaring, met productie 4 (8 bijlagen);
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 5 januari 2021;
  • de akte eiswijziging van [naam eiser] van 5 januari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
MijnVerklaring biedt aan om tegen een vergoeding het aanvragen van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) bij Dienst Justis te verzorgen. MijnVerklaring biedt deze dienst tegen een meerprijs aan als een aanvrager geen officieel inschrijfadres heeft.
2.2.
[naam eiser] is op 1 oktober 2019 aangenomen als conducteur bij NS Reizigers B.V. (hierna: NS), met als ingangsdatum 18 november 2019. In de brief van 1 oktober 2019 van de NS is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Van harte gefeliciteerd! Je hebt de selectieprocedure voor de functie van Hoofdconducteur met positief resultaat doorlopen. NS Operatie wil je dan ook graag in dienst nemen, waarbij onderstaande voorwaarden gelden.
Screening: Verklaring Omtrent Gedrag, Integriteitsverklaring en Geheimhoudingsverklaring.
Iedereen die bij de NS in dienst komt wordt gescreend. Voor jouw functie bestaat de screening uit drie onderdelen: Een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) een Integriteitsverklaring en een Geheimhoudingsverklaring. Pas als de screening positief is afgerond kun je definitief in dienst komen bij de NS. Tijdens het selectietraject hebben we er meerdere malen op gewezen dat verkrijging van een VOG voorwaarde is voor je aanstelling. Je hebt aangegeven dit te begrijpen en geen antecedenten te hebben.”
2.3.
[naam eiser] heeft op 5 oktober 2019 aan MijnVerklaring de opdracht verleend om voor hem een VOG bij Dienst Justis aan te vragen. [naam eiser] had op dat moment geen inschrijfadres. [naam eiser] heeft nog diezelfde dag het factuurbedrag van € 91,35 voldaan.
2.4.
MijnVerklaring heeft per e-mailbericht van 7 oktober 2019 [naam eiser] verzocht een aantal documenten aan te leveren om de aanvraag namens hem te kunnen indienen.
2.5.
[naam eiser] kon op 18 november 2019 geen VOG overleggen aan de NS. De NS heeft aan [naam eiser] te kennen gegeven hem daarom niet in dienst te kunnen nemen.
2.6.
[naam eiser] heeft op 11 december 2019 via een andere partij een VOG bij Dienst Justis aangevraagd, die op 17 december 2019 is verstrekt.
2.7.
Dienst Justis heeft in december 2019 per e-mailbericht aan [naam eiser] bevestigd dat vóór 11 december 2019 geen aanvraag voor een VOG namens [naam eiser] is ingediend.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert – na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de overeenkomst tussen [naam eiser] en MijnVerklaring ontbindt;
II. MijnVerklaring veroordeelt om aan [naam eiser] te voldoen een bedrag van € 38.320,42, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de datum van algehele voldoening;
III. MijnVerklaring veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van de advocaat en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [naam eiser] – kort samengevat – het volgende ten grondslag. [naam eiser] vordert ontbinding van zijn overeenkomst van opdracht met MijnVerklaring. Volgens [naam eiser] is MijnVerklaring door het niet aanvragen van een VOG voor [naam eiser] tekortgeschoten in de nakoming van haar hoofdverbintenis uit de overeenkomst. [naam eiser] begroot zijn schade op (a) het netto jaarsalaris dat hij uit de eenjarige arbeidsovereenkomst met de NS zou hebben genoten, te verminderen met de door hem te ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet en (b) 90% van het netto salaris in het daarop volgende jaar. [naam eiser] heeft schade geleden omdat hij door het handelen van MijnVerklaring niet in dienst van NS is gekomen en daarnaast de kans heeft gemist om bij de NS een dienstverband voor onbepaalde tijd te verkrijgen. [naam eiser] schat de kans dat zijn overeenkomst bij de NS na een jaar zou zijn omgezet naar een dienstverband voor onbepaalde tijd op 90%.
3.3.
MijnVerklaring voert verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiser] in zijn vorderingen althans afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [naam eiser] in de kosten van de procedure, waaronder mede begrepen salaris advocaat en nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[naam eiser] vordert ontbinding van de overeenkomst van opdracht. De vraag ligt voor of en zo ja in welke mate MijnVerklaring is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst. Om hierover een oordeel te kunnen geven, heeft de rechtbank meer informatie nodig over de gebeurtenissen in de periode van 7 oktober 2019 tot 18 november 2019. De rechtbank zal partijen dan ook verzoeken zich bij akte uit te laten over het volgende.
4.2.
[naam eiser] wordt verzocht duidelijk uiteen te zetten en voor zover mogelijk nader met stukken te onderbouwen welke documenten hij met zijn e-mailbericht van 8 oktober 2019 aan MijnVerklaring heeft meegezonden. [naam eiser] wordt voorts verzocht de belgegevens van zowel het ‘ [nummer 1] ’ als het ‘ [nummer 2] ’ over te leggen, waaruit volgens hem blijkt dat hij in de onder 4.1 bedoelde periode vaak met MijnVerklaring heeft gebeld. [naam eiser] dient daarbij, voor zover hij zich dat nog herinnert, zo concreet mogelijk toe te lichten wat hij op die data met welke medewerker van MijnVerklaring heeft besproken.
4.3.
Voor het geval de rechtbank tot de conclusie zou komen dat gehele of gedeeltelijke toewijzing van de vordering op zijn plaats is en zonder daarop vooruit te lopen, verzoekt de rechtbank [naam eiser] om proceseconomische redenen kenbaar te maken en voor zover mogelijk met stukken te onderbouwen of hij in de periode van 18 november 2019 tot de datum waarop hij een akte neemt andere inkomsten heeft ontvangen dan een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Daarnaast verzoekt de rechtbank [naam eiser] kenbaar te maken of hij dergelijke inkomsten verwacht in de periode van de datum van zijn akte tot 18 november 2021, de einddatum van de periode waarover hij schadevergoeding vordert. Als sprake is van dergelijke inkomsten, wordt [naam eiser] ten slotte verzocht toe te lichten of en in hoeverre deze inkomsten aanleiding geven tot een wijziging van zijn eis.
4.4.
MijnVerklaring wordt in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat zij het emailbericht van 10 oktober 2019 aan [naam eiser] heeft verzonden, nu [naam eiser] de ontvangst van dat bericht betwist. MijnVerklaring heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij een verzendregistratiesysteem heeft en aan de hand daarvan kan aantonen dat het emailbericht aan [naam eiser] is verzonden. Als MijnVerklaring een uitdraai uit dat systeem overlegt, dient zij die uitdraai van een duidelijke toelichting te voorzien. MijnVerklaring wordt tevens verzocht te onderbouwen dat zij op 11 november 2019 bij Dienst Justis een aanvraag voor [naam eiser] heeft ingediend, voor zover mogelijk door een ontvangstbevestiging en een verklaring van Dienst Justis over te leggen.
4.5.
[naam eiser] en MijnVerklaring krijgen ieder vier weken de tijd om zich uit te laten bij akte. Na het indienen van deze aktes krijgen beide partijen een termijn van vier weken voor het nemen van een antwoordakte.
4.6.
De rechtbank wijst MijnVerklaring op het volgende. Uit de door [naam eiser] overgelegde stukken blijkt dat MijnVerklaring zich in eerste instantie op het standpunt heeft gesteld dat zij op 15 oktober 2019 voor [naam eiser] een aanvraag voor een VOG bij Dienst Justis heeft ingediend. MijnVerklaring was bereid om het afschrift van die aanvraag aan [naam eiser] toe te zenden, maar zij wenste eerst bewijs van de gestelde schade te ontvangen. Inmiddels heeft MijnVerklaring erkend dat zij op 15 oktober 2019 geen aanvraag voor [naam eiser] heeft ingediend bij Dienst Justis. Gelet hierop en nu MijnVerklaring voor deze gang van zaken geen duidelijke verklaring heeft gegeven, ziet de rechtbank aanleiding om MijnVerklaring nadrukkelijk te wijzen op de waarheidsplicht zoals neergelegd in artikel 21 Rv. Indien blijkt dat MijnVerklaring deze verplichting niet naleeft, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
26 mei 2021voor het nemen van een akte door [naam eiser] over de in 4.2 en 4.3 vermelde onderwerpen en voor het nemen van een akte door MijnVerklaring over de in 4.4 vermelde onderwerpen, in beide gevallen zoveel mogelijk onderbouwd met bewijsstukken;
5.2.
bepaalt dat de zaak
vier weken na het indienen van beide aktesweer op de rol zal komen voor het nemen van een antwoordakte door beide partijen;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Wolterink, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en op 28 april 2021 uitgesproken in het openbaar.
3070/3194/2294