In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht. Eiseres had op 18 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring, die door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 22 juni 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op het moment van de aanvraag een onzelfstandige woonruimte bewoonde, wat volgens de Huisvestingsverordening gemeente Zwijndrecht 2019 leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. Eiseres voerde aan dat haar situatie bijzonder was, gezien haar terugkeer uit Portugal en de omstandigheden waaronder zij en haar dochter in de daklozenopvang verblijven. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, omdat eiseres zelf verantwoordelijk was voor haar woonsituatie en de keuze om zich in een regio met woningnood te vestigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar merkte op dat eiseres een nieuwe aanvraag kan indienen, gezien haar veranderde situatie na de uitspraak.