ECLI:NL:RBROT:2021:4017

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
20/4054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorrangsverklaring door gemeente Zwijndrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een voorrangsverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht. Eiseres had op 18 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring, die door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 22 juni 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op het moment van de aanvraag een onzelfstandige woonruimte bewoonde, wat volgens de Huisvestingsverordening gemeente Zwijndrecht 2019 leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. Eiseres voerde aan dat haar situatie bijzonder was, gezien haar terugkeer uit Portugal en de omstandigheden waaronder zij en haar dochter in de daklozenopvang verblijven. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule, omdat eiseres zelf verantwoordelijk was voor haar woonsituatie en de keuze om zich in een regio met woningnood te vestigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar merkte op dat eiseres een nieuwe aanvraag kan indienen, gezien haar veranderde situatie na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. G.L.D. Thomas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. A.C.M. Geerts).

Procesverloop

In het besluit van 18 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring afgewezen.
In het besluit van 22 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Nadat eiseres en haar dochter zijn teruggekeerd uit Portugal, hebben zij met ingang van 1 juli 2019 een onzelfstandige woonruimte bij een kennis in Zwijndrecht gehuurd. Aanvankelijk konden eiseres en haar dochter daar blijven tot 3 december 2019, maar uiteindelijk is dat verlengd tot 30 juni 2020. Op 9 maart 2020 heeft eiseres een voorrangsverklaring [1] aangevraagd bij het Platform Uitvoering Voorrangsregeling (PUV) van de gemeente Zwijndrecht. Het PUV heeft een negatief advies aan verweerder uitgebracht op grond waarvan verweerder eiseres bij het primaire besluit geen voorrangsverklaring heeft gegeven.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van de voorrangsverklaring gehandhaafd, omdat er sprake is van inwoning. Op grond van artikel 2.1.1, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 2.1.5, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening gemeente Zwijndrecht 2019 (de Verordening) dient de aanvraag dan te worden afgewezen. Verweerder ziet ook geen ruimte voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de woonsituatie waarin eiseres verkeert het gevolg is van haar eigen handelen. Eiseres is na een verblijf van drie jaar in Portugal naar Nederland gekomen, terwijl zij niet beschikte over een eigen zelfstandige woonruimte. Ook heeft eiseres zich gevestigd in een regio waarin sprake is van woningnood. De gevolgen hiervan komen voor rekening van eiseres.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij in december 2016 naar Portugal is vertrokken om voor haar zieke moeder te zorgen, maar dat haar moeder op de dag van aankomst is overleden. Zij heeft vervolgens tijdelijk in de woning van haar moeder gewoond, maar is door haar vader met geweld uit deze woning gezet. Daarna is eiseres gevlucht naar een ‘blijf-van-mijn-lijf-huis’ in Portugal. Omdat zij geen inkomen had en haar dochter niet kon aarden in Portugal is zij in juli 2019 teruggekeerd naar Nederland, wat voor haar gevoel haar thuisland is. Eiseres voert aan dat zij voordat zij naar Nederland is teruggekomen een tijdelijke woning heeft kunnen regelen voor een jaar. Eiseres heeft zich in de tussentijd ingespannen om op alle mogelijke manieren een woning te verkrijgen, maar dat is niet gelukt. Eiseres heeft veelvuldig op woningen gereageerd en geprobeerd een woning in de vrije sector te zoeken, maar dat is financieel niet haalbaar voor haar. Eiseres is pas teruggekeerd naar Nederland op het moment dat zij een woning tot haar beschikking had. Dat zij na een jaar, per 1 juli 2020, niet langer van de woning gebruik kon maken, staat hier los van. Per die datum is dan ook geen sprake meer van inwoning. Eiseres stelt dat zij op grond van artikel 2.1.8 van de Verordening (medische indicatie) en artikel 2.1.10, vijfde lid, onder a, van de Verordening (sociale indicatie) in aanmerking dient te komen voor een voorrangsverklaring. Verder beroept eiseres zich op de hardheidsclausule. Gelet op haar bijzondere omstandigheden heeft het strikt toepassen van de beleidsregels een onbillijke uitwerking. Eiseres verblijft met haar dochter in de daklozenopvang in Dordrecht en die situatie heeft niet alleen (psychisch) effect op eiseres, maar ook op haar dochter.
Toepasselijke regels
4. Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, van de Verordening hebben toegang tot de voorrangsregeling de woningzoekenden, die op grond van de normen als geformuleerd in de Wet op de huurtoeslag wat het inkomen en het vermogen betreft, horen tot de doelgroep van het volkshuisvestingsbeleid en een maatschappelijke binding hebben met de regio in de zin dat zij op het moment van de aanvraag volgens de Gemeentelijke Basisadministratie minstens twee jaar onafgebroken ingezetene zijn van de regio, dan wel daar gedurende de voorafgaande tien jaar minstens zes jaar onafgebroken ingezetene van zijn geweest.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, woningzoekenden die inwonend en bewoners van onzelfstandige woonruimte zijn geen toegang tot de voorrangsregeling hebben, behalve als zij in een opvang- en begeleidingsinstelling in de regio verblijven.
Op grond van artikel 2.1.4 van de Verordening kan het college van burgemeester en
wethouders zich bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorrangsverklaring
laten adviseren door een door het college aan te wijzen instantie.
Op grond van artikel 2.1.5, aanhef en onder a, van de Verordening wordt de aanvraag om een voorrangsverklaring geweigerd als
a. de woningzoekende geen toegang tot de voorrangsregeling heeft [2] ;
b. de aanleiding om voorrang bij de woningtoewijzing te vragen, door eigen
handelen is veroorzaakt en voorzienbaar was. Uitzonderingen kunnen worden
gemaakt in situaties waarin sprake is van een verstandelijke stoornis of
beperking.
Op grond van artikel 3.1 van de Verordening beslist het college van burgemeester en wethouders naar eigen, redelijk oordeel in gevallen waarin deze verordening niet voorziet en in gevallen waarin de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Dit is de zogenoemde hardheidsclausule.
Oordeel van de rechtbank
5. Vaststaat dat eiseres op het moment van de aanvraag en het bestreden besluit een onzelfstandige woonruimte bewoonde. Op grond van artikel 2.1.1., tweede lid, van de Verordening had zij dan ook geen toegang tot de voorrangregeling. Verweerder diende op grond van artikel 2.1.5, aanhef en onder a, van de Verordening de voorrangsverklaring dan ook te weigeren. Dat volgens eiseres de voorrangsgronden “medische indicatie” en “sociale indicatie” van toepassing zijn, maakt dat niet anders.
6.1.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op de hardheidsclausule overweegt de rechtbank het volgende.
6.2.
Verweerder heeft toegelicht dat hij, gelet op het grote tekort aan betaalbare huurwoningen en de aard van een voorrangsverklaring, een zeer terughoudend beleid voert ten aanzien van het gebruik van de hardheidsclausule, omdat bij ruime toepassing hiervan een voorrangsverklaring zijn betekenis verliest. Uit vaste rechtspraak volgt dat het niet onredelijk is om, gelet op het grote aantal aanvragen voor een voorrangsverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is, een restrictief beleid te voeren. [3]
6.3.
De rechtbank vindt dat verweerder in dit geval in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Eiseres is na een lange periode in Portugal naar Nederland teruggekeerd zonder dat zij de beschikking had over zelfstandige woonruimte voor haar en haar minderjarige dochter. Door de keuze te maken om zich te vestigen in een regio waarin sprake is van woningnood heeft zij haar kans om een zelfstandige woning te verkrijgen verkleind. Die keuze en de gevolgen daarvan komen voor rekening van eiseres.
7. Het beroep is ongegrond.
8. De rechtbank merkt nog op dat in deze uitspraak het bestreden besluit is beoordeeld en dat na het nemen van het bestreden besluit de situatie van eiseres is veranderd, omdat zij nu niet meer een onzelfstandige woonruimte bewoont, maar met haar dochter in de daklozenopvang verblijft. Eiseres kan een nieuwe aanvraag indienen die zal moeten worden beoordeeld naar de situatie die op dat moment bestaat.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van S. Yalçin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit is een verklaring op grond waarvan een woningzoekende met een ernstig huisvestingsprobleem met voorrang in aanmerking kan komen voor de toewijzing van woonruimte. Dit wordt ook wel een urgentieverklaring genoemd.
2.Er wordt hierbij verwezen naar artikel 2.1.2, maar dat artikel ziet niet op de toegang tot de voorrangsregeling. Artikel 2.1.1. ziet hier wel op. Bedoeld is dan ook dat de woningzoekende op grond van artikel 2.1.1 van de Verordening geen toegang tot de voorrangsregeling heeft.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:628.