4.1.2.Beoordeling
De rechtbank volgt de officier van justitie niet en zal de verdachte vrijspreken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op 19 juni 2020 heeft de verdachte met drie anderen, te weten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , in een auto gezeten. Volgens verschillende verklaringen zou de verdachte op die dag door [naam medeverdachte 1] in zijn been zijn geschoten. De verdachte heeft daar ook aangifte van gedaan.
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] worden ruim twee maanden later, op respectievelijk 26 en 27 augustus 2020, als verdachten verhoord. [naam medeverdachte 1] verklaarde dat er in de auto ruzie ontstond waarbij de bestuurder het tasje van de verdachte greep. De bestuurder deed dat omdat zij allemaal zouden weten dat de verdachte een vuurwapen in dat tasje had zitten. Hij verklaart dat het een Glock-pistool met een laservizier betrof.
[naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte had laten zien dat hij een vuurwapen bij zich droeg in zijn tasje. [naam medeverdachte 2] weet alleen dat het om een handvuurwapen gaat, verdere bijzonderheden weet hij niet te benoemen. Hij heeft verder verklaard dat hij de bestuurder van de auto was.
Getuige [naam medeverdachte 3] heeft op 3 september 2020 verklaard dat de verdachte, voordat hij met de verdachte de auto instapte, aan hem had laten zien dat hij een vuurwapen bij zich droeg. Omdat [naam medeverdachte 3] vroeger veel computerspelletjes speelde heeft hij dat wapen herkend als een Glock G19.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie verklaringen bij elkaar passen. Zij heeft benadrukt dat [naam medeverdachte 3] als getuige is gehoord en dat van hem – als bekende van de verdachte – niet kan worden gesteld dat hij een reden heeft gehad om in strijd met de waarheid belastend over de verdachte te verklaren.
Uit de vraagstelling in de verhoren blijkt echter dat de politie op 13 augustus 2020 een telefoongesprek tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft afgeluisterd. In dat gesprek, dat gelet op de context over het incident op 19 juni 2020 lijkt te gaan, is door [naam medeverdachte 1] gezegd: “
Ik denk dat we die andere even goed moeten inpraten, wollah. Als hij aan onze kant staat broer, kunnen ze ons niks maken in de rechtbank broer.” Uit de verklaring van [naam medeverdachte 3] blijkt dat hij na het incident nog een aantal keer contact heeft gehad met
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] .
De rechtbank overweegt dat de verdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] er in het kader van de verdediging in hun eigen strafzaken belang bij kunnen hebben om te verklaren dat de verdachte een vuurwapen voorhanden had. Tevens bestaat, mede gelet op het tijdsverloop tussen het incident en het moment waarop [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] als verdachten zijn gehoord, de mogelijkheid dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Een aanwijzing daarvoor kan worden gevonden in het tussen hen afgeluisterde telefoongesprek waarin het incident wordt besproken. Dat hun verklaringen niet op detailniveau hetzelfde zijn, sluit niet uit dat die verklaringen alsnog op elkaar afgestemd zijn. Gelet op het afgeluisterde telefoongesprek kan ook niet worden uitgesloten dat de getuige [naam medeverdachte 3] door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] is beïnvloed en de door hem afgelegde verklaring (mede) daardoor is ingegeven.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat bij de verdachte geen vuurwapen is aangetroffen en dat in het dossier een proces-verbaal ontbreekt waarin wordt beschreven wat voor wapen een Glock 19 is en hoe dat wapen op grond van de Wet wapens en munitie gecategoriseerd kan worden.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Als mogelijke bewijsmiddelen voor het onder 2 ten laste gelegde overdragen en/of voorhanden hebben van wapens in de periode van 19 juni 2020 tot en met 2 september 2020 heeft de officier van justitie op verschillende tapgesprekken gewezen. Zo heeft de verdachte op 26 juli 2020 een telefoongesprek gevoerd met [naam persoon 1] waarin die persoon vraagt of de verdachte “een torrie” kan regelen, “diezelfde die ik van jou hier heb”. De verdachte geeft dan aan dat hij even moet kijken en zegt iets later: “ik kan ook een revolver fixen”.
Op 17 augustus 2020 had de verdachte een gesprek met [naam persoon 2] . In dat gesprek wordt gesproken over een CZ model en C65 die de verdachte zou hebben en over ‘ballas’. Op
18 augustus 2020 had de verdachte een gesprek met [naam persoon 3] . Het gaat dan over een ‘lelijke pijp’; een 65CZ model en ‘ballas’. De verdachte en [naam persoon 3] lijken later die dag met elkaar af te spreken op de [naam locatie] in Rotterdam. Vervolgens heeft de verdachte op
25 augustus 2020 een gesprek gevoerd met een vriend van hem, genaamd [naam persoon 4] . In dat gesprek vraagt [naam persoon 4] naar een “grijze baroeska” waarvan de verdachte zegt dat hij die op zolder heeft liggen.
Uit de gesprekken zou volgens de officier van justitie afgeleid kunnen worden dat de verdachte wapens heeft overgedragen aan [naam persoon 1] en [naam persoon 3] , terwijl uit de andere gesprekken blijkt dat de verdachte zelf (andere) wapens voorhanden had.
De verdachte zelf heeft verklaard dat er in de buurt na het schietincident van 19 juni 2020 het gerucht rondging dat hij wapens zou kunnen leveren. Omdat de verdachte niet als slachtoffer gezien wilde worden en omdat hij geen gezichtsverlies wilde lijden, heeft hij die gesprekken niet afgekapt maar is hij daarin meegegaan. Hij ontkent dat hij wapens voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen.
De rechtbank overweegt dat voor zover de mededeling “diezelfde die ik van jou hier heb” in het gesprek van 26 juli 2020 duidt op een mogelijke eerdere overdracht, die overdracht niet herleidbaar is tot de in de tenlastelegging genoemde periode. Daarnaast geldt dat bij [naam persoon 3] weliswaar foto’s van een vuurwapen op zijn mobiele telefoon zijn aangetroffen, die sterk lijkt op een M70, maar uit het dossier blijkt niet dat de bron daarvan is achterhaald. Evenmin is er bij een huiszoeking bij [naam persoon 3] een vuurwapen aangetroffen. Het is zelfs niet komen vast te staan dat er daadwerkelijk een ontmoeting tussen [naam persoon 3] en de verdachte heeft plaatsgevonden. De afgeluisterde telefoongesprekken waarin de verdachte zegt dat hij op de [naam locatie] staat en [naam persoon 3] melding maakt dat hij er over een minuut is, zijn daarvoor onvoldoende. Ook bij de doorzoeking in de woning van de verdachte zijn geen wapens aangetroffen.
Nu er dus geen ondersteunend bewijs is, blijft over dat de verdachte telefonisch over wapens, modellen en prijzen heeft gesproken. Eén keer lijkt er zelfs een afspraak te zijn gemaakt. Maar op grond van die gesprekken alleen is de alternatieve verklaring van de verdachte dat het allemaal slechts grootspraak was, niet uit te sluiten. De verdachte zal daarom ook van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.