In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van woninginbraak, heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de alternatieve verklaring van de verdachte, dat iemand anders zonder zijn medeweten zijn auto had gebruikt om de inbraak te plegen, niet onwaarschijnlijk was. De rechtbank kon de verklaring van de verdachte niet weerleggen op basis van het dossier, waardoor niet onomstotelijk kon worden vastgesteld dat de verdachte schuldig was aan de inbraak.
De officier van justitie had vrijspraak gevorderd en de rechtbank volgde dit advies. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het nieuwe feit. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen inhoudelijke beslissing kon worden genomen over de gevorderde schadevergoeding.
De rechtbank heeft ook de kosten van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het geding, op nihil vastgesteld, omdat er geen straf was opgelegd aan de verdachte. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de jongste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op de zitting van 16 april 2021.