ECLI:NL:RBROT:2021:3937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
10/147209-19 / TUL VV: 10/740312-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met significante bijdrage en strafoplegging

Op 28 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 18 juni 2019, waarbij de verdachte samen met zijn dochter en ex-vrouw een confrontatie zocht met de aangeefster, die de schoondochter van de verdachte was. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte de aangeefster bij de keel vastgepakt, terwijl de medeverdachten haar met deodorant in het gezicht spoten en met een stuurslot op het hoofd sloegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het openlijk in vereniging plegen van geweld en legde een gevangenisstraf van drie dagen, een taakstraf van 120 uren en een contactverbod met de aangeefster op. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de aangeefster. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de strafoplegging, waarbij ook rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/147209-19
Parketnummer vordering TUL VV: 10/740312-16
Datum uitspraak: 28 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en twee dagen met aftrek, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 220 uren;
  • oplegging van een gedragsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het wetboek van Strafrecht (Sr), te weten een contactverbod met aangeefster [naam slachtoffer] , bij overtreding van welke maatregel twee weken hechtenis moet worden opgelegd, met een maximum van negen maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de gedragsbeperkende maatregel;
  • verlenging van de proeftijd met één jaar in de zaak met parketnummer 10/740312-16.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde vanwege het ontbreken van een wezenlijke bijdrage aan het openlijke geweld.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte samen met zijn dochter en ex-vrouw (de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ) een ontmoeting heeft gehad met aangeefster [naam slachtoffer] op de openbare weg en dat alle drie de verdachten geweld hebben gepleegd tegen aangeefster. Aangeefster heeft verklaard dat zij door de verdachte bij haar keel is vastgepakt. Ook medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte aangeefster wilde wurgen. Omdat de verdachte aangeefster bij de keel beet had, konden de twee andere verdachten deodorant in de ogen van aangeefster spuiten en haar met een stuurslot op het hoofd slaan. Daarbij heeft de verdachte zijn dochter aangemoedigd om aangeefster te slaan. Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook dat hij door zo te handelen opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 18 juni 2019 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de Beukendaal , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam slachtoffer] , door
- die [naam slachtoffer] bij de keel vast te pakken en
- die [naam slachtoffer] met een bus deodorant in het gezicht te spuiten en
- die [naam slachtoffer] een kopstoot te geven en
- die [naam slachtoffer] met een stuurslot tegen het hoofd te slaan en
- die [naam slachtoffer] tegen het lichaam te slaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Naar aanleiding van een familieruzie tussen aangeefster (de schoondochter van de verdachte) en [naam medeverdachte 1] (de dochter van de verdachte), zijn de verdachte en de medeverdachten, zijn dochter en zijn ex-vrouw [naam medeverdachte 2] , verhaal gaan halen bij aangeefster. In de nacht van 17 op 18 juni 2019, rond 00.30 uur, zijn zij met zijn drieën met de auto van de verdachte naar de woning van de moeder van aangeefster gegaan. Omdat de moeder van aangeefster de deur niet open deed, zijn zij naar de achtertuin gegaan en hebben daar staan schreeuwen. Vervolgens zijn de verdachte, zijn dochter en ex-vrouw weer in de auto gestapt om op zoek te gaan naar aangeefster. Enige tijd later kwamen zij terug bij de woning van de moeder van aangeefster en is het in de buurt van die woning tot een confrontatie gekomen tussen de verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] enerzijds en aangeefster [naam slachtoffer] en haar partner [naam partner slachtoffer] (de zoon van de verdachte) anderzijds. Alle drie de verdachten hebben zich op een agressieve wijze richting aangeefster begeven. De verdachte heeft aangeefster bij haar keel vastgepakt, waarop [naam medeverdachte 2] met deodorant in het gezicht van aangeefster heeft gespoten. Vervolgens pakte [naam medeverdachte 1] een ijzeren stuurslot uit de auto en heeft aangeefster hiermee tegen haar hoofd geslagen. Daarna heeft [naam medeverdachte 2] aangeefster nog geslagen en een kopstoot gegeven. Aangeefster heeft door het toegepaste geweld onder andere een schedelfractuur en grote hoofdwond opgelopen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, samen met zijn dochter en ex-vrouw, in de nacht op agressieve wijze verhaal is gaan halen bij aangeefster en haar moeder en daarbij fors geweld heeft toegepast. De verdachte is net zo lang blijven rijden totdat aangeefster gevonden was. De verdachte heeft niet alleen zelf geweld gebruikt, maar daarnaast een ophitsende rol gehad door zijn dochter verbaal aan te zetten tot het plegen van geweldshandelingen. Door zo te handelen heeft de verdachte niet alleen het slachtoffer schade, letsel en leed toegebracht, ook het gezin van het slachtoffer met twee jonge kinderen heeft hieronder geleden omdat zij enige tijd niet in staat was voor haar gezin te zorgen. Daarnaast zorgen uitingen van geweld op de openbare weg doorgaans ook in de samenleving als geheel voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Het geweld heeft plaats gevonden in de familiesfeer en heeft tot op heden tot gevolg dat er geen contact meer is tussen de verdachte en het gezin van zijn zoon [naam partner slachtoffer] met aangeefster en hun twee kinderen. De uit de hand gelopen familieruzie heeft enkel geleid tot verliezers.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op het aandeel van de verdachte in het openlijk geweld – het bij de keel grijpen van aangeefster en het ophitsen van zijn dochter – acht de rechtbank oplegging van een korte gevangenisstraf, gelijk aan de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, en oplegging van een taakstraf passend en geboden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank, gelet op het tijdsverloop tussen het strafbare feit en de veroordeling en de gezondheidsproblemen van de verdachte, geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en voor het gevoel van veiligheid bij aangeefster, wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van één jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangeefster. Bij overtreding van de maatregel zal vervangende hechtenis voor de duur van één week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden. Omdat niet is gebleken dat er na het ten laste gelegde nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en aangeefster ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals geëist door de officier van justitie, deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden alsmede een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

[naam slachtoffer]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.379,02 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke gedeeltelijke toewijzing van de vordering, te weten € 956,44 aan materiële schade (de posten 1 t/m 4: beschadigde kleding/zaken, ziekenhuisverblijf, reis-, parkeer- en ziektekosten) en € 1.000 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, kosten voor de rechtsbijstand en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige verzoekt zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De gevorderde schade ten aanzien van beschadigde kleding/zaken, ziekenhuisverblijf, reis-, parkeer- en ziektekosten zijn onvoldoende onderbouwd. Er zitten geen bonnetjes in het dossier. De gevorderde schade ten aanzien van huishoudelijke hulp is tevens onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij had destijds een inwonende partner die na het incident een bijdrage aan het huishouden zal hebben geleverd. De gevorderde schade ten aanzien van verlies van het arbeidsvermogen is een onevenredige belasting van het strafgeding. De gevorderde schade voor het aanschaffen van een camera houdt onvoldoende verband met het ten laste gelegde.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzoekt de verdediging om het bedrag aanzienlijk te matigen en rekening te houden met het eigen aandeel van de benadeelde partij.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade
- Beschadigde kleding/zaken, ziekenhuisverblijf, reis-, parkeer- en ziektekosten:
De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 956,44 toe omdat dit redelijke kosten zijn.
- Huishoudelijke hulp:
De rechtbank ziet aanleiding om het gevorderde bedrag met betrekking tot huishoudelijke hulp te matigen. Gelet op het verweer wordt ervan uitgegaan dat de benadeelde partij destijds een inwonende partner had en dat hij zal hebben bijgedragen aan het huishouden in de periode dat de benadeelde partij hiertoe niet in staat was en dat deze partner ook al voor het incident taken binnen het huishouden voor zijn rekening nam. De rechtbank wijst de helft van het gevorderde bedrag toe, te weten € 1.111,50. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Verlies arbeidsvermogen:
De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat zonder nader onderzoek niet is vast te stellen of en in hoeverre het gestelde verlies aan arbeidsvermogen rechtstreeks veroorzaakt is door het bewezenverklaarde. Het vereiste onderzoek naar het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, als bedoeld in artikel 361 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Camera:
De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
De immateriële schade ziet op het fysieke letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen en de psychische gevolgen die zij heeft ondervonden en nog steeds ondervindt van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juni 2019.
Omdat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij hoofdelijk een schadevergoeding betalen van
€ 7.067,94, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 29 mei 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van medeplegen van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 juni 2019.
9.2.
Voortgangsverslag
Reclassering Nederland heeft een voortgangsverslag over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 november 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Op 19 augustus 2019 heeft de reclassering de veroordeelde voor het eerst gezien in het kader van het toezicht. Momenteel is de reclassering bezig om de situatie van de veroordeelde in kaart te brengen en hem beter te leren kennen. Daarnaast zijn zij bezig om zich te richten op de bijzondere voorwaarden. Inmiddels heeft de veroordeelde zijn werkstraf positief afgerond. De veroordeelde houdt zich goed aan de afspraken met de reclassering en zijn behandelaar.
De veroordeelde laat regelmatig een neerslachtige houding zien. Hij is teleurgesteld in hoe
zijn leven is verlopen. Daarnaast heeft de veroordeelde een slechte fysieke gezondheid door onder meer suikerziekte en een maaginfectie.
De veroordeelde is in behandeling bij een psycholoog voor depressie en slaapproblemen. De veroordeelde heeft geen zinvolle dagstructuur.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte enkele dagen na het ingaan van de proeftijd de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht - waaronder de gezondheidsstoestand van de verdachte en de omstandigheid dat het toezicht ná het bewezenverklaarde feit pas is opgestart - die last niet te geven, doch in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 141 van het Wetboek van Strafrecht

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van één jaar, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met mevrouw [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) week met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [naam slachtoffer]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot een bedrag
van € 7.067,94 (zegge: zevenduizendzevenenzestig en vierennegentig cent),bestaande uit € 2.067,94 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte die, met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is ̶ met dien verstande dat indien en voor zover de één aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd ̶ om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 7.067,94 (zegge: zevenduizend zevenenzestig en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 jun 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 7.067,94 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
70 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door haar mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 29 mei 2019 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank (10-740312/16) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2021.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 18 juni 2019 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten de Beukendaal (ter hoogte van nummer 111), in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam slachtoffer] , door
- die [naam slachtoffer] bij de keel/hals/nek vast te pakken en/of
- die [naam slachtoffer] met een bus deodorant/haarlak in het gezicht te spuiten en/of
- die [naam slachtoffer] een kopstoot te geven en/of
- die [naam slachtoffer] met een stuurslot, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het
gezicht/het hoofd te slaan en/of
- die [naam slachtoffer] in het gezicht en/of op het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te slaan;