ECLI:NL:RBROT:2021:3935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
10/147175-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen en vernieling met gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en vernieling. De verdachte heeft op 18 juni 2019 samen met twee medeverdachten een gewelddadige confrontatie gehad met aangeefster [naam slachtoffer 1] op de openbare weg in Rotterdam. Tijdens deze confrontatie heeft de verdachte de aangeefster bij de keel gepakt, met deodorant in het gezicht gespoten, een kopstoot gegeven en haar met een hard voorwerp geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet consistent heeft verklaard, maar dat haar bekennende verklaring niet geheel onbetrouwbaar is en steun vindt in andere verklaringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen en aan vernieling van de tuinpoort van aangeefster [naam slachtoffer 2]. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met aangeefster [naam slachtoffer 1]. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/147175-19
Datum uitspraak: 28 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M.M. Zonneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren;
  • oplegging van een gedragsbeperkende maatregel, te weten een contactverbod met aangeefster [naam slachtoffer 1] , als bedoeld in artikel 38v van het wetboek van Strafrecht (Sr), bij overtreding van welke maatregel twee weken hechtenis moet worden opgelegd, met een maximum van negen maanden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de gedragsbeperkende maatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1: Bewijswaardering (openlijke geweldpleging)
4.1.1.
Standpunt verdediging
Niet betwist wordt dat de verdachte betrokken is geweest bij de vechtpartij en daarbij ook een actieve rol heeft gespeeld, maar niet alle ten laste gelegde gedragingen kunnen worden bewezen. De verdediging verzoekt de rechtbank dienaangaande om behoedzaam om te gaan met de verklaringen die door de verdachte zijn afgelegd. Tijdens de eerste twee verhoren bij de politie ontkent de verdachte. Tijdens het derde verhoor neemt de verdachte grotendeels de schuld op zich. Deze bekennende verklaring strookt echter niet op alle onderdelen met de verklaringen van de twee medeverdachten en getuigen.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet consistent heeft verklaard over de ten laste gelegde geweldshandelingen. Tijdens de twee verhoren bij de politie op 18 juni 2019 ontkent de verdachte dat deze geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. Op 19 juni 2019 is de verdachte op haar verzoek wederom door de polite verhoord. In dit derde verhoor heeft zij verklaard min of meer de enige te zijn geweest die geweldshandelingen heeft gepleegd tijdens de vechtpartij. Ter terechtzitting is de verdachte wisselend in haar verklaring of zij aangeefster [naam slachtoffer 1] heeft geslagen en een kopstoot heeft gegeven en verklaart dat zij zichzelf alleen maar heeft beschermd.
Omdat de verdachte tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, dient terughoudend en behoedzaam met haar bekennende verklaring te worden omgegaan. Deze verklaring is echter niet geheel onbetrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs omdat onderdelen van haar bekennende verklaring steun vinden in de verklaringen van aangeefster en getuigen. Daaruit blijkt dat de verdachte samen met twee medeverdachten een ontmoeting heeft gehad met aangeefster [naam slachtoffer 1] op de openbare weg en dat alle drie de verdachten geweld hebben gepleegd tegen aangeefster. Ook blijkt daaruit dat het de verdachte is geweest die aangeefster heeft geslagen, een kopstoot heeft gegeven en met een spuitbus deodorant in het gezicht heeft gespoten.
4.1.3
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging plegen van geweld.
4.2.
Feit 2: Bewijswaardering (vernieling)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Aangeefster [naam slachtoffer 2] verklaart dat er drie personen in haar tuin zijn geweest en dat haar poort is vernield, maar zij heeft niet gezien wie de poort heeft vernield. De mogelijkheid bestaat dat er twee planken van de poort los zijn geraakt door het dichtsmijten van de poort.
4.2.2.
Beoordeling
Aangeefster [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat onder andere de verdachte naar haar achtertuin is gegaan en dat haar tuinpoort is vernield. De verdachte heeft tijdens het derde verhoor op 19 juni 2019 bekend dat zij de poort heeft ingetrapt met haar voet zodat zij naar binnen kon. Op door aangeefster verstrekte foto’s van de tuinpoort hebben de verbalisanten waargenomen dat de tuinpoort kapot is. Anders dan door de verdediging gesteld kan de bekennende verklaring van de verdachte voor het bewijs worden gebruikt, omdat dit door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
zij op 18 juni 2019 te Rotterdam, op de openbare weg, te weten de Beukendaal, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam slachtoffer 1] , door
- die [naam slachtoffer 1] bij de keel vast te pakken en
- die [naam slachtoffer 1] met een bus deodorant in het gezicht te spuiten en
- die [naam slachtoffer 1] een kopstoot te geven en
- die [naam slachtoffer 1] met een stuurslot tegen het hoofd te slaan en
- die [naam slachtoffer 1] tegen het lichaam, te slaan;
2
zij op 18 juni 2019 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tuinpoort die aan [naam slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
Naar aanleiding van een familieruzie tussen aangeefster [naam slachtoffer 1] (de schoondochter van de verdachte) en [naam medeverdachte 1] (de dochter van de verdachte), zijn de verdachte en de medeverdachten, haar dochter en haar ex-man [naam medeverdachte 2] , verhaal gaan halen bij aangeefsters [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] . In de nacht van 17 op 18 juni 2019, rond 00.30 uur, zijn zij naar de woning van aangeefster [naam slachtoffer 2] (de moeder van aangeefster [naam slachtoffer 1] ) gegaan. Omdat aangeefster [naam slachtoffer 2] de deur niet open deed, zijn zij naar de achtertuin gegaan en hebben daar staan schreeuwen. De verdachte heeft getracht om de tuin binnen te komen door tegen de tuinpoort aan te trappen. Hierdoor is de tuinpoort kapot gegaan. Vervolgens zijn de verdachte, haar dochter en ex-man weer in de auto gestapt op zoek naar aangeefster [naam slachtoffer 1] . Enige tijd later kwamen zij weer terug bij de woning van aangeefster [naam slachtoffer 2] en is het in de buurt van die woning tot een confrontatie gekomen tussen de verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] enerzijds en aangeefster [naam slachtoffer 1] en haar partner [naam partner slachtoffer 1] (de zoon van de verdachte) anderzijds. Alle drie de verdachten hebben zich op een agressieve wijze richting aangeefster begeven. De verdachte is dreigend op aangeefster [naam slachtoffer 1] afgelopen. [naam medeverdachte 2] heeft aangeefster [naam slachtoffer 1] bij haar keel vastgepakt, waarop de verdachte met deodorant in het gezicht van aangeefster [naam slachtoffer 1] heeft gespoten. Vervolgens pakte [naam medeverdachte 1] een ijzeren stuurslot uit de auto en heeft aangeefster [naam slachtoffer 1] hiermee tegen haar hoofd geslagen. Daarna heeft de verdachte aangeefster [naam slachtoffer 1] nog geslagen en een kopstoot gegeven. Aangeefster [naam slachtoffer 1] heeft door het toegepaste geweld onder andere een schedelfractuur en een grote hoofdwond opgelopen.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij, samen met haar dochter en ex-man, in de nacht op agressieve wijze verhaal is gaan halen bij aangeefsters [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] en daarbij fors geweld heeft toegepast. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen het slachtoffer schade, letsel en leed toegebracht, ook het gezin van het slachtoffer met twee jonge kinderen heeft hieronder geleden omdat zij enige tijd niet in staat was voor haar gezin te zorgen. Daarnaast zorgen uitingen van geweld op de openbare weg doorgaans ook in de samenleving als geheel voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Het geweld heeft plaats gevonden in de familiesfeer en heeft tot op heden tot gevolg dat er geen contact meer is tussen de verdachte en het gezin van de zoon van de verdachte met aangeefster [naam slachtoffer 1] en hun twee kinderen. De uit de hand gelopen familieruzie heeft enkel geleid tot verliezers.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op het aandeel van de verdachte in het openlijk geweld – het slaan, het geven van een kopstoot en het spuiten van deodorant in het gezicht van aangeefster [naam slachtoffer 1] – acht de rechtbank oplegging van een taakstraf passend en geboden. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank, gelet op het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld en het tijdsverloop tussen de strafbare feiten en de veroordeling, geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en voor het gevoel van veiligheid bij aangeefster [naam slachtoffer 1] , wordt aan de verdachte wel de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van één jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangeefster [naam slachtoffer 1] . Bij overtreding van de maatregel zal vervangende hechtenis voor de duur van één week worden opgelegd, met een maximum van zes maanden. Omdat niet is gebleken dat er na het ten laste gelegde nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en aangeefster [naam slachtoffer 1] , ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals geëist door de officier van justitie, deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

[naam slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.379,02 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke, gedeeltelijke toewijzing van de vordering, te weten € 956,44 aan materiële schade (de posten 1 t/m 4: beschadigde kleding/zaken, ziekenhuisverblijf, reis-, parkeer- en ziektekosten) en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, kosten voor de rechtsbijstand en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige verzoekt zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
8.2.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade refereert de verdediging zich ten aanzien van de posten 1 tot en met 4 aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De gevorderde kosten voor huishoudelijk hulp zijn niet onderbouwd waarbij ook geldt dat de inwonende partner van de benadeelde partij na het incident voor het huishouden zal hebben zorggedragen. Voorts houdt het aanschaffen van een camera geen verband met het ten laste gelegde en levert de beoordeling van de vordering terzake van het verlies van arbeidsvermogen een onevenredige belasting van het strafgeding op. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade verzoekt de verdediging om rekening te houden met het eigen aandeel van de benadeelde partij.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade
- Beschadigde kleding/zaken, ziekenhuisverblijf, reis-, parkeer- en ziektekosten:
De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 956,44 toe omdat dit redelijke kosten zijn en niet betwist.
- Huishoudelijke hulp:
De rechtbank ziet aanleiding om het gevorderde bedrag met betrekking tot huishoudelijke hulp te matigen. Gelet op het verweer wordt ervan uitgegaan dat de benadeelde partij destijds een inwonende partner had en dat hij zal hebben bijdragen aan het huishouden in de periode dat de benadeelde partij hiertoe niet in staat was en dat deze partner ook al voor het incident taken binnen het huishouden voor zijn rekening nam. De rechtbank wijst de helft van het gevorderde bedrag toe, te weten € 1.111,50. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Verlies arbeidsvermogen:
De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat zonder nader onderzoek niet is vast te stellen of en in hoeverre het gestelde verlies aan arbeidsvermogen rechtstreeks veroorzaakt is door het bewezenverklaarde. Het vereiste onderzoek naar het causaal verband tussen het onder 1 bewezen verklaarde feit en de schade van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, als bedoeld in artikel 361 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Camera:
De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
De immatereriële schade ziet op het fysieke letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen en de psychische gevolgen die zij heeft ondervonden en nog steeds ondervindt van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 5.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juni 2019.
Omdat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 7.067,94, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
[naam slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 969,90 aan materiële schade en een vergoeding van € 560,- aan immateriële schade.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde materiële schade, te weten € 200,- ten aanzien van het slot en € 1,90 ten aanzien van de reiskosten. De benadeelde partij moet ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.6.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt primair om de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair verzoekt de verdediging om de gevorderde materiële schade te matigen omdat het bedrag zich niet verhoudt tot de werkelijke kosten en er geen rekening is gehouden met de slechte staat waarin de poort zich al bevond. Daarnaast verzoekt de verdediging ten aanzien van de immateriële schade om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat het gevorderde geen rechtstreeks verband houdt met het ten laste gelegde.
8.7.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht.
Materiële schade
- Schutting en slot:
De rechtbank ziet aanleiding om het gevorderde bedrag te matigen tot een bedrag van
€ 200,- omdat de gevorderde kosten zien op een gehele nieuwe schutting, terwijl maar slechts een deel van de schutting en het slot in de poort is vernield. Het overige deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
- Reiskosten:
De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 1,90 toe.
Immateriële schade
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 juni 2019.
Omdat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 201,90, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 141 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
114 (honderdveertien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
57 (zevenenvijftig) dagen;
legt de veroordeelde op
de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 1 (één) jaar, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met mevrouw [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] te [geboorteplaats slachtoffer 1] , na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) week met een totale duur van ten hoogste 6 (zes) maanden;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [naam slachtoffer 1]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot een bedrag
van € 7.067,94 (zegge: zevenduizendzevenenzestig en vierennegentig cent),bestaande uit € 2.067,94 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte die, met haar mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is ̶ met dien verstande dat indien en voor zover de één aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd ̶ om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 7.067,94 (zegge: zevenduizendzevenenzestig en vierennegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 jun 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 7.067,94 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
70 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , waaronder begrepen betaling door haar mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [naam slachtoffer 2]ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot een bedrag van van
€ 201,90 (zegge: tweehonderdeen en negentig cent),bestaande uit € 201,90 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 2] te betalen
€ 201,90 (zegge: tweehonderdeen en negentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 201,90 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2021.
De oudste rechter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op of omstreeks 18 juni 2019 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, te weten de Beukendaal (ter hoogte van nummer 111), in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam slachtoffer 1] , door
- die [naam slachtoffer 1] bij de keel/hals/nek vast te pakken en/of
- die [naam slachtoffer 1] met een bus deodorant/haarlak in het gezicht te spuiten en/of
- die [naam slachtoffer 1] een kopstoot te geven en/of
- die [naam slachtoffer 1] met een stuurslot, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het gezicht/het hoofd te slaan en/of
- die [naam slachtoffer 1] in het gezicht en/of op het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te slaan;
2
zij op of omstreeks 18 juni 2019 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een tuinpoort/-deur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam slachtoffer 2] , althans aan een ander dan verdachte, toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;