4.3.Bewijswaardering
Poging tot zware mishandeling
Standpunt officier van justitie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met hoge snelheid op verbalisant [naam verbalisant 1] , aangever, is ingereden en daarmee, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van de aangever bewust heeft aanvaard.
Beoordeling
Op grond van het dossier en het verhandelde op de zitting staat vast dat de verdachte, teneinde aan de politie te ontkomen, met hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, op de aangever is afgereden. De aangever heeft verklaard dat hij midden op de weg heeft gestaan en een stopteken heeft gegeven. Toen de verdachte doorreed is hij opzij gesprongen, tussen geparkeerde auto’s in. De verdachte heeft ontkend dat de verbalisant midden op de weg heeft gestaan. Hij heeft hem steeds aan de kant van de weg gezien, tussen de geparkeerde auto’s.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen hoe hard de verdachte precies heeft gereden, hoeveel afstand er zat tussen de auto van de verdachte en de aangever en welke risico’s de verdachte door zijn handelen voor de aangever in het leven heeft geroepen. Dit geldt te meer, nu de aangever zelf wisselend heeft verklaard over de snelheid van de auto van de verdachte en de afstand tussen hem en de auto van de verdachte op het moment dat hij opzij zou zijn gesprongen.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de handelingen van de verdachte, naar de uiterlijke verschijningsvorm bezien, geschikt waren om en gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van de ten laste gelegde bedreiging van de aangever worden vrijgesproken, omdat er geen sprake was van redelijke vrees bij de aangever dat hij dodelijk dan wel zwaar gewond zou kunnen raken. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat het aannemelijk is dat de verdachte met een lagere snelheid heeft gereden dan de snelheid waarover door de aangever is verklaard, dat de aangever bij het passeren van de verdachte tussen de geparkeerde auto’s in stond, dat de breedte van de weg de aangever voldoende ruimte gaf en dat de verdachte in een rechte lijn heeft gereden en niet in de richting van de aangever heeft gestuurd.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.
Vaststaat dat de verdachte, nadat in de Indrapoerastraat te Rotterdam passagiers uit zijn auto waren gestapt, vooruit is weggereden, aan het einde van de straat via een U-bocht in de weg is gekeerd en via de parallelweg, oftewel de overzijde, is teruggereden. Ook staat vast dat de aangever op enig moment op deze parallelweg heeft gestaan. Dit is door de aangever verklaard en door zijn collega, die zich in de dichtbij zijnde dienstauto bevond, is bevestigd dat de aangever de andere weghelft op liep om de verdachte een stopteken te geven. De aangever heeft verklaard dat de verdachte met hoge snelheid en accelererend motorgeluid recht op de aangever, die de verdachte een stopteken gaf, af is gereden, zonder zijn snelheid te minderen. De aangever heeft verder verklaard dat hij, toen de afstand tussen hem en de auto ongeveer 5, dan wel 20, meter was, tussen de aldaar geparkeerde auto’s moest wegspringen om te voorkomen dat hij door de auto van de verdachte zou worden geraakt en dat hij ‘hartstikke dood’ was gereden als hij niet aan de kant was gesprongen. De aangever heeft de snelheid van de auto van de verdachte eerst geschat op 100 km/u en later op 80 km/u en heeft de situatie als zeer bedreigend ervaren. De verdachte heeft bij de politie bevestigd dat hij na het nemen van de U-bocht te hard heeft gereden, te weten tussen de 50 en 60 km/u.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de aangever op de weg heeft gestaan terwijl de verdachte met hoge snelheid op hem kwam afrijden. Door dit verkeersgedrag van de verdachte en de omstandigheden kon bij de aangever redelijkerwijs de vrees ontstaan dat de aangever door de verdachte zou worden aangereden met mogelijk fatale gevolgen. De verdachte heeft zich bewust en met aanvaarding van de risico’s ervan schuldig gemaakt aan dit verkeersgedrag en daarmee ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zich door dit gedrag bedreigd zou voelen. De rechtbank acht de onder 1 subsidiair, impliciet primair, ten laste gelegde bedreiging met de dood van de aangever wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Vernieling politieauto’s Indrapoerastraat en Mathenesserbrug
Standpunt officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte op twee verschillende momenten twee politieauto’s heeft vernield, eerst in de Indrapoerastraat nadat hij op de aangever [naam verbalisant 1] was ingereden en later op de Mathenesserbrug in Rotterdam. In beide gevallen was de botsing en schade het gevolg van de handelingen van de verdachte. Door met zijn roekeloze rijstijl andere auto’s te raken en daarbij schade te veroorzaken, is sprake van voorwaardelijk opzet op het beschadigen van de politieauto’s.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte met zijn auto zowel in de Indrapoerastraat als op de Mathenesserbrug een politieauto heeft geraakt en dat deze politieauto’s daardoor zijn beschadigd. De rechtbank leidt uit het procesdossier af dat het handelen van de verdachte erop was gericht om te ontkomen aan de politie. Verbalisant [naam verbalisant 2] heeft over de aanrijding in de Indrapoerastraat verklaard dat hij probeerde de verdachte de pas af te snijden, waarna de verdachte voor het politievoertuig kwam, waardoor een aanrijding ontstond aan de voorzijde van het politievoertuig. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte ter zitting dat door deze aanrijding schade aan de bestuurderskant van zijn voertuig is ontstaan en de foto’s van die schade aan verdachtes auto bij de processtukken. Verbalisant [naam verbalisant 3] heeft over de aanrijding op de Mathenesserbrug verklaard dat de verdachte bij het inhalen van de politieauto, teneinde aan de achtervolgende politie te ontkomen, schade aan de zijkant van de politieauto heeft toegebracht. De verdachte heeft bevestigd dat hij de politieauto bij het inhalen mogelijk heeft geschampt.
De rechtbank kan op basis van het procesdossier echter niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk tegen de twee politieauto’s is aangereden om deze te beschadigen. Bij beide aanrijdingen waren de politieauto’s in beweging, heeft de verdachte geprobeerd om de politieauto’s heen te sturen en hebben de politieambtenaren geprobeerd de auto van de verdachte tot stilstand te dwingen. Daarom acht de rechtbank opzet op vernieling van de twee politieauto’s – ook in voorwaardelijke zin – niet bewezen. Daarom dient vrijspraak voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten te volgen.