ECLI:NL:RBROT:2021:392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
10/996686-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en onttrekking van een boot aan de failliete boedel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van faillissementsfraude. De verdachte was betrokken bij de onttrekking van een boot, een Sunseeker Predator 63, aan de failliete boedel van een medeverdachte, die op 28 juni 2012 failliet was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte de boot zonder medeweten van de curator uit de haven heeft weggevaren naar Italië, met als doel andere schuldeisers voor te zijn. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van vormverzuim. De rechtbank heeft ook de bewijswaardering uitgevoerd en vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996686-16
Datum uitspraak: 14 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] , gemeente [gemeente] ,
raadsvrouw mr. S. Meijer, advocaat te Beverwijk.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 december 2020 en 14 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde onttrekking aan de boedel van de boot;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft de nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde witwassen bepleit omdat de dagvaarding op dit onderdeel niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). Dit feit wordt niet in het dossier genoemd en uit het dossier kan onvoldoende worden afgeleid welke feitelijke gedragingen de verdachte worden verweten.
4.2.
Beoordeling
Het tenlastegelegde verwijt van witwassen is in het licht van het dossier duidelijk en behelst feitelijke omschrijvingen die gespecificeerd zijn naar tijd, plaats en voorwerp, en concrete feitelijke handelingen. Daarnaast heeft de verdachte blijkens het verhandelde ter terechtzitting daadwerkelijk begrepen wat hem wordt verweten, hetgeen bevestiging vindt in het door de raadsvrouw gevoerde verweer hiertegen. De dagvaarding voldoet derhalve aan de eisen van artikel 261 Sv. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5..Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit en heeft daartoe het volgende - verkort en zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim waarbij artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Het verhoor van de verdachte heeft plaatsgevonden op een wijze die in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming het recht van de verdachte op een eerlijk proces tekort gedaan is en het wettelijk systeem in de kern geraakt is. De verdachte kreeg, terwijl het feitencomplex sinds zijn verhoren als getuige bij de FIOD niet was gewijzigd, opeens de status van verdachte zonder dat hem is gewezen op de hem toekomende rechten zoals het zwijgrecht.
Daarnaast is ten aanzien van de primair tenlastegelegde bedrieglijke bankbreuk niet voldaan aan de eis van dubbele strafbaarheid als bedoeld in artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Dit misdrijf levert naar Frans recht geen strafbaar feit op, omdat dit niet in de Code Pénal opgenomen is. Het betreft slechts een civiele aansprakelijkheid naar Frans recht, opgenomen in de Code de Commerce.
5.2.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan het eerste verhoor van de verdachte als getuige op 18 april 2016 bekend was dat de boot Sunseeker Predator 63 (de boot) op naam stond van [naam persoon 1] , dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna [naam medeverdachte 1] ) hiervan de eigenaar was en dat de FIOD onderzoek deed naar de ligplaats van deze boot. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] is op 28 juni 2012 failliet verklaard.
De verdachte verklaarde in dit verhoor dat de boot van hem was en dat hij de boot al voor 2012 onder zich had genomen, omdat hij nog het één en ander met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] te verrekenen had. Gelet hierop en de overige informatie uit dit verhoor was er op dat moment nog geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit jegens de verdachte, zodat hij op dat moment terecht de status van getuige had. Zijn status veranderde pas in die van verdachte toen de FIOD op 20 april 2016 de relevante verzekeringspolis van de boot ontving en uit het antwoord van de verzekeringsmaatschappij op 1 juni 2016 (D-087) bleek dat de verdachte de boot op zijn naam had verzekerd op 13 september 2012, dus na de faillietverklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . De verdachte is gelet hierop in de maand april 2016 terecht als getuige en zonder cautie gehoord, zodat er geen sprake is van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Met betrekking tot de dubbele strafbaarheid overweegt de rechtbank als volgt. Faillissementsfraude is naar Frans recht strafbaar gesteld in artikel L654-3 in de Code de Commerce, dat als volgt luidt:
La banqueroute est punie de cinq ans d’emprisonnement et de 75 000 euros d’amende.Dit is een duidelijke strafbaarstelling, zodat er sprake is van een materiële dubbele strafbaarheid als bedoeld in artikel 5 Sr. Dit vereiste vergt immers geen met een buitenlandse delictsomschrijving als zodanig overeenstemmende Nederlandse strafbepaling. Het verweer dat er uitsluitend sprake kan zijn van dubbele strafbaarheid als bedoeld in artikel 5 Sr bij feiten die strafbaar zijn gesteld in de Code Pénal vindt dan ook geen steun in het recht.
Het verweer wordt verworpen.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering
6.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt en heeft daartoe - verkort en zakelijk samengevat - aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van het persoonlijk faillissement van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] op 28 juni 2012. De verdachte verkeerde toen in de veronderstelling dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] eigenaar van de boot was. De verdachte nam de boot in de uitoefening van een soort retentierecht onder zich ter delging van een schuld van [naam medeverdachte 1] aan hem. Van enige samenwerking met de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] met betrekking tot de boot was geen sprake. Er is geen causaal verband tussen voornoemde gedraging van de verdachte en benadeling van schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Deze benadeling is het gevolg van onvoldoende inspanningen van de curator om de boot in de boedel te brengen.
6.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft de boot in 2008 van [naam persoon 1] gekocht in de haven Port de la Rague in Zuid-Frankrijk, ontving hierbij de sleutels van de boot en heeft de koopprijs voldaan. Nu levering van roerende zaken, niet zijnde registergoederen, naar Frans recht is voltooid door uitsluitend de wilsovereenstemming van de partijen die de overeenkomst zijn aangegaan, hetgeen volgt uit de tekst van art. 1138, eerste lid, van de Code Civil:
L'obligation de livrer la chose est parfaite par le seul consentement des parties contractantes, is de boot naar Frans recht geldig aan [naam medeverdachte 1] geleverd. [naam medeverdachte 1] was dus eigenaar van de boot.
De verdachte had geen aantoonbare vordering op c.q. beperkt zakelijk recht jegens de medeverdachte [naam medeverdachte 1] of een retentierecht als bedoeld in artikel 3:290 van het Burgerlijk Wetboek. De verdachte had naar civiel recht dan ook geen bevoegdheid de afgifte van de boot op te schorten totdat zijn vermeende vordering zou worden voldaan.
Medeverdachte [naam medeverdachte 2] had uit de nalatenschap van haar overleden echtgenoot [naam persoon 2] een vordering van € 600.000,- op [naam medeverdachte 1] uit hoofde van een geldleningsovereenkomst die in 2009 door [naam persoon 2] en [naam medeverdachte 1] was aangegaan.
[naam medeverdachte 2] wist dat [naam medeverdachte 1] zakelijk failliet was en dat het privé slecht met hem ging. [naam medeverdachte 2] heeft echter haar vordering niet gemeld bij de curator. [naam medeverdachte 1] kon haar geen geld geven voor de aflossing van deze schuld maar kon haar wel de boot aanbieden die eerder als zekerheid was opgenomen in de bovengenoemde geldleningsovereenkomst. [naam medeverdachte 2] vernam korte tijd later dat [naam medeverdachte 1] ook persoonlijk failliet was en liet in de zomer van 2012 de sleutel van de boot door haar zoon ophalen bij [naam medeverdachte 1] om de boot te bezichtigen.
[naam medeverdachte 2] heeft de verdachte in de zomer van 2012 verteld over de boot en het faillissement van [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte haar toen had verteld dat hij de boot zou verkopen en dat zij na de verkoop hiervan een deel zou krijgen. [naam medeverdachte 2] heeft de boot vervolgens laten taxeren en daarna het taxatierapport aan de verdachte verstrekt omdat de verdachte verder ging met de boot.
De verdachte heeft vervolgens zonder rechtsgeldige titel en buiten medeweten van de curator in het faillissement van [naam medeverdachte 1] de boot, die tot de faillissementsboedel behoorde, onder het mom van een proefvaart uit de haven van Port de la Rague weggevaren naar de haven van San Remo in Italië. De verdachte heeft van [naam persoon 1] de eigendomspapieren van de boot ontvangen en heeft daarna de boot op zijn naam laten zetten, de naam van de boot veranderd en deze laten verzekeren.
De verdachte wist op dat moment dat [naam medeverdachte 1] (meer) schulden had en wilde andere schuldeisers voor zijn om in elk geval zijn vermeende vordering van € 170.000,- te kunnen verrekenen met [naam medeverdachte 1] .
Van dit alles werd de curator niet op de hoogte gebracht.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat zowel de verdachte als [naam medeverdachte 2] de boot onderhands wilden verkopen dan wel in hun macht wilden krijgen tijdens het faillissement zonder medeweten van de curator. Dit wordt bevestigd in de verklaring van [naam persoon 3] , die heeft verklaard dat [naam medeverdachte 2] zich presenteerde als de eigenaresse van de boot en dat zij hem vroeg om de boot te verkopen. Toen [naam persoon 3] dit weigerde omdat de eigendomssituatie van de boot niet duidelijk was, kwam [naam medeverdachte 2] bij hem terug met de verdachte, die over de boot dacht te kunnen beschikken.
De rechtbank komt op grond van het vorenoverwogene tot het oordeel dat de verdachte op de hoogte was van het faillissement van [naam medeverdachte 1] ten tijde van het onttrekken van de boot met een getaxeerde waarde van € 97.000,- aan de boedel en dat het zijn bedoeling was om andere schuldeisers voor te zijn, zodat er sprake is van opzet. De verdachte wist met deze onttrekking van de boot aan de boedel dat hierdoor de (andere) schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zouden worden benadeeld. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld door nalatigheid van de curator, faalt het betoog. Dit betoog miskent het evidente belang voor de curator om tijdig op te hoogte zijn van een vermogensbestanddeel als een boot en de ligplaats hiervan om hierover direct te kunnen beschikken om verdere (onderhouds- en ligplaats)kosten, als in het onderhavige geval, te besparen en om een spoedige verkoop hiervan te bevorderen.
Uit de bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, in het bijzonder de betrokkenheid van de verdachte bij de poging om samen met [naam medeverdachte 2] de boot te verkopen en het door de verdachte onder het mom van een proefvaart met de boot wegvaren van Frankrijk naar Italië, blijkt dat de verdachte een essentiële rol heeft gehad in de tenlastegelegde onttrekking van de boot en dat hij daarbij zodanig bewust en nauw heeft samenwerkt met [naam medeverdachte 2] dat er sprake is van medeplegen van de tenlastegelegde onttrekking van de boot.
Het verweer wordt verworpen.
6.1.3.
Conclusie
Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode 10 april 2012 tot en met 30 juni 2016, te Oosterbeeken/of Arnhem en/of Mandelieu-la-Napoule (Frankrijk) en/of San Remo (Italië) en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een andere natuurlijke persoon, te weten [naam medeverdachte 2] tijdens het faillissement van [naam medeverdachte 1] , wiens faillissement bij vonnis van de rechtbank Arnhem d.d. 28 juni 2012 was uitgesproken, ter bedrieglijke verkorting van de
rechten van de schuldeisers van [naam medeverdachte 1] , een goed, te weten een boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar 1999 met registratienummer [registratienummer] aan de boedel van [naam medeverdachte 1] , heeft onttrokken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van in geval van faillissement, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door het onttrekken van een boot met een getaxeerde waarde van
ongeveer € 97.000,- aan de boedel in het faillissement van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . De verdachte heeft zonder medeweten van de curator de boot, die eigendom was van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] en die tot de boedel behoorde, weggevaren uit de haven van Port de la Rague in Zuid-Frankrijk naar San Remo in Italië om zich een feitelijke voorrangspositie te verwerven ten opzichte van andere schuldeisers in voornoemd faillissement voor zijn vermeende vordering op [naam medeverdachte 1] . De verdachte heeft met zijn handelen de schuldeisers benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden, kennelijk enkel voor eigen financieel gewin.
De verdachte heeft daarmee de wettelijke rangorde van de schuldeisers in het faillissement doorkruist en het de curator onmogelijk gemaakt de boedel op de wettelijk voorgeschreven wijze af te wikkelen. Hij heeft zich niets gelegen laten liggen aan de belangen van de schuldeisers. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting geen blijk gegeven van enig inzicht in het strafwaardige van zijn gedrag. De rechtbank rekent de handelswijze van de verdachte hem dan ook zwaar aan.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
9.3.2.
Rapportage
De rechtbank heeft acht geslagen op een beknopt reclasseringsrapport van Reclassering Nederland over de verdachte in een andere zaak, gedateerd op 29 juli 2014.
9.4.
Strafoplegging
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank zal hiervan echter afzien gelet op de ouderdom van het feit, het ontbreken van een relevant strafblad en de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank legt in plaats daarvan als vergelding en preventie een aanzienlijke taakstraf op van de hierna te vermelden duur.
9.5.
Overschrijding redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als in het onderhavige geval, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 24 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld als in het geval bij een inverzekeringstelling. Het verhoor van de verdachte bij de politie op 7 oktober 2016 dwingt niet om dit als een zodanige daad van strafvervolging aan te merken. Gelet hierop wordt daarom de dagvaarding van 9 november 2017 in het onderhavige geval als een eerste daad van strafvervolging aangemerkt. De redelijke termijn vangt derhalve aan op die datum.
Tussen 9 november 2017 en de datum van het eindvonnis van 14 januari 2021 ligt een periode van 39 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 24 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 15 maanden. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte en dient te worden gecompenseerd door vermindering van de op te leggen taakstraf met 20 uur. In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank alles afwegend de oplegging van taakstraf voor de duur van 170 uur passend en geboden achten. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een taakstraf van 150 uur opleggen.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 63 en 344 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode 10
april 2012 tot en met 30 juni 2016, te Oosterbeek en/of Ede en/of Reeuwijk
en/of Arnhem en/of Mandelieu-la-Napoule (Frankrijk) en/of San Remo (Italië)
en/of (elders) in Nederland en/of Frankrijk en/of Italië,
tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke personen, te
weten [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] en/of (een) ander(en), en/of
met een of meer andere rechtspersonen, te weten [naam bedrijf 1] en/of
[naam bedrijf 2] en/of (een) ander(e) rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
in het vooruitzicht van en/of tijdens het faillissement van [naam medeverdachte 1]
, wiens faillissement bij vonnis van de rechtbank Arnhem dd. 28
juni 2012 is gevolgd/was uitgesproken, ter bedrieglijke verkorting van de
rechten van de schuldeiser(s) van [naam medeverdachte 1] ,
een goed, te weten een boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar 1999 met
registratienummer [registratienummer] aan de boedel van [naam medeverdachte 1] , heeft
onttrokken, althans een of meer betaling(en) (in natura) betreffende een of
meer opeisbare of niet-opeisbare schuld(en) heeft aangenomen van
genoemde [naam medeverdachte 1] ., terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
wist(en) dat het faillissement van die rechtspersoon reeds was aangevraagd
en/of ten gevolge van overleg met genoemde [naam medeverdachte 1] ;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode 10 april 2012 tot en met 3 oktober 2016,
te Oosterbeek en/of Ede en/of Reeuwijk en/of Arnhem en/of
Mandelieu-la-Napoule (Frankrijk) en/of San Remo (Italië) en/of (elders) in
Nederland en/of Frankrijk en/of Italië
een goed, te weten een boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar 1999 met
registratienummer [registratienummer] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, ten tijde van de verwerving
of het voorhanden krijgen van die boot wist, althans redelijkerwijs had moeten
vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
Hij in of omstreeks de periode 10 april 2012 tot en met 3 oktober 2016, te
Oosterbeek en/of Ede en/of Reeuwijk en/of Arnhem en/of Mandelieu-la-Napoule
(Frankrijk) en/of San Remo (Italië) en/of (elders) in Nederland en/of
Frankrijk en/of Italië
a. a) van een voorwerpen, te weten een boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar
1999 met registratienummer [registratienummer] , de werkelijke aard, de herkomst, de
vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op het genoemde
voorwerp was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemd voorwerp
voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte wist, althans
redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b) een voorwerp, te weten een boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar 1999
met registratienummer [registratienummer] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van genoemd voorwerp
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest
vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.