ECLI:NL:RBROT:2021:3919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
8727178 CV EXPL 20-30026
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verschuldigde facturen en incassokosten

In deze zaak vordert eiser, h.o.d.n. [handelsnaam 1], betaling van verschuldigde bedragen door gedaagde, h.o.d.n. [handelsnaam 2]. De vordering betreft een totaalbedrag van € 3.155,25, vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten. Eiser stelt dat er koopovereenkomsten zijn gesloten in 2019 voor de levering van een datalogger, een minikart en een motor. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij geen datalogger heeft afgenomen en dat de minikart al volledig is betaald. Tevens stelt gedaagde dat hij slechts als tussenpersoon heeft opgetreden bij de levering van de motor en daarom geen betalingsverplichting heeft.

De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij op 10 februari 2021 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met bewijsstukken, maar de kantonrechter oordeelt dat de vordering met betrekking tot de datalogger en de minikart onvoldoende is onderbouwd. De kantonrechter concludeert dat gedaagde niet verplicht is om deze bedragen te betalen. Echter, de vordering met betrekking tot de motor wordt toegewezen, omdat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij geen partij was bij de overeenkomst.

De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.633,50, vermeerderd met wettelijke rente, en € 473,29 aan buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. E.A. Vroom op 26 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8727178 CV EXPL 20-30026
uitspraak: 26 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser],
h.o.d.n. [handelsnaam 1],
zaakdoende te [woonplaats eiser]
eiser,
gemachtigde: mr. M.M. Janmaat,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n. [handelsnaam 2],
wonende en zaakdoende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die procedeert in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 10 augustus 2020, met producties;
• de conclusie van antwoord, met bijlagen;
• het tussenvonnis van 2 september 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021 via beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven. Aan de zijde van de eisende partij zijn [eiser], eiser, [naam], de partner van eiser, en de heer mr. J.L.W. Kreeft namens zijn collega mr. M.M. Janmaat, gemachtigde, ter zitting verschenen. Aan de zijde van gedaagde partij is [gedaagde] in persoon verschenen. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van € 3.155,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 8 mei 2019, 20 mei 2019 en 29 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede betaling van € 473,29 aan incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[eiser] heeft nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten aan zijn vordering ten grondslag gelegd. In 2019 hebben partijen koopovereenkomsten met elkaar gesloten inzake een datalogger, een minikart en een motor. Uit hoofde van deze overeenkomsten moet [gedaagde] nog bedragen aan [eiser] betalen. Ondanks aanmaning heeft [gedaagde] de drie facturen van [eiser] niet voldaan. [gedaagde] is daarom naast de factuurbedragen ook wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden.
2.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiser]. Hij voert daartegen – kort gezegd – het volgende aan. [gedaagde] heeft geen datalogger afgenomen van [eiser]. Inzake de minikart hebben partijen een prijs van € 2.000,- afgesproken. Dit bedrag is al betaald. Tot slot is de motor niet aan [gedaagde] geleverd, maar rechtstreeks aan de klant. [gedaagde] heeft daarbij slechts opgetreden als tussenpersoon. Hij vindt daarom dat hij niets meer aan [eiser] verschuldigd is.
2.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3..De beoordeling

3.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] de door [eiser] gevorderde bedragen verschuldigd is.
Datalogger
3.2
Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat in de dagvaarding ten onrechte gesproken wordt over een bandendrukmeter in plaats van over een datalogger.
3.3
[eiser] stelt dat [gedaagde] hem nog een bedrag van € 769,- inclusief btw verschuldigd is inzake de koop van een datalogger. [eiser] voert aan dat partijen zijn overeengekomen dat hij voor [gedaagde] een Unipro datalogger met een accu zou afnemen bij de [bedrijf]. [eiser] had namelijk de mogelijkheid om dit product met korting aan te schaffen bij deze leverancier. [gedaagde] heeft het product in ontvangst genomen, maar heeft de factuur met kenmerk 2019-0022 ten bedrage van € 769,- niet voldaan.
3.4
Aangezien [gedaagde] heeft betwist dat hij een datalogger van [eiser] heeft gekocht, ligt het op de weg van [eiser] om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen. Dat heeft hij echter niet gedaan, waardoor niet vast kan komen te staan dat partijen een overeenkomst met elkaar hebben gesloten inzake een datalogger. Dit deel van de vordering wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Minikart
3.5
Vaststaat dat partijen een koopovereenkomst met elkaar hebben gesloten inzake een minikart, dat dit product aan [gedaagde] is geleverd en dat hij een bedrag van € 2.000,- aan [eiser] heeft betaald. Zij verschillen echter van mening over de vraag welke prijs zij met elkaar zijn overeengekomen. [eiser] stelt dat partijen een koopsom van € 2.750,- in totaal zijn overeengekomen en verwijst daartoe naar WhatsApp-correspondentie waarin dit bedrag wordt genoemd. Voor dit bedrag heeft [eiser] een factuur gestuurd met kenmerk 2019-0023. Rekening houdende met de aanbetaling van [gedaagde] van € 2.000,- staat er nog een bedrag van € 752,75 inclusief btw open. [gedaagde] betwist de stelling van [eiser] en voert aan – ook onder verwijzing naar WhatsApp-correspondentie - dat partijen hebben onderhandeld en uiteindelijk op € 2.000,- zijn uitgekomen. Aangezien dat bedrag reeds voldaan is, is [gedaagde] uit hoofde van deze overeenkomst niets meer aan [eiser] verschuldigd.
3.6
Aangezien [gedaagde] de stelling van [eiser] gemotiveerd heeft betwist, ligt het op de weg van [eiser] om zijn vordering op dit punt nader te onderbouwen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Evenmin heeft [eiser] de door [gedaagde] geschetste gang van zaken omtrent de (prijs)onderhandelingen betwist. Dit leidt tot de conclusie dat [eiser] zijn stellingen op dit punt, tegenover de betwisting van [gedaagde], onvoldoende heeft onderbouwd en dat dit deel van de vordering daarom niet toewijsbaar is. Dat [gedaagde] bij zijn betaling heeft vermeld dat dit een aanbetaling betrof, maakt dit niet anders. Deze omstandigheid betekent niet automatisch dat partijen hebben afgesproken dat er nog een tweede betaling zou volgen of dat [eiser] dit redelijkerwijs mocht verwachten. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Motor
3.7
Ten aanzien van de koop van een motor(blok) heeft [eiser] middels een factuur met kenmerk 2019-0024 € 1.633,50 bij [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] voert aan dat hij dit bedrag niet hoeft te betalen, omdat hij slechts heeft opgetreden als tussenpersoon. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat hij geen partij bij deze overeenkomst was en dus ook geen betalingsverplichting heeft jegens [eiser].
3.8
Ter zitting is de gang van zaken omtrent de levering van de motor nader besproken. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] de motor heeft opgehaald bij [eiser] en vervolgens heeft overhandigd aan de heer Schenkel. Aangezien [gedaagde] betwist contractspartij te zijn, ligt het op de weg van [eiser] om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen. Ter zitting heeft [eiser] daartoe verwezen naar de door [gedaagde] in het geding gebrachte WhatsApp-correspondentie, waaruit blijkt dat [gedaagde] zelf heeft gezegd dat hij een bedrag heeft doorgefactureerd aan de klant. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij dit bericht heeft verzonden. Uit het feit dat [gedaagde] zelf factureerde aan de uiteindelijke klant, kan worden afgeleid dat [gedaagde] niet als tussenpersoon optrad en dat partijen wel degelijk een overeenkomst met elkaar hebben gesloten uit hoofde waarvan [gedaagde] een betalingsverplichting heeft jegens [eiser]. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat [eiser] hem heeft gevraagd de factuur zwart te betalen, maar aangezien [gedaagde] ter zitting heeft bevestigd dat hij de factuur niet heeft voldaan is dit geen omstandigheid die gevolgen heeft voor zijn betalingsverplichting. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
3.9
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen inzake de datalogger en de minikart worden afgewezen en dat de vordering inzake de motor wordt toegewezen.
3.1
De gevorderde wettelijke handelsrente over het toegewezen deel van de hoofdsom zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
3.11
[eiser] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
3.12
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.633,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag vanaf 29 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 473,29 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 110,67 aan dagvaardingskosten en € 436,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met te vermeerderen met € 93,50 aan nakosten en de kosten van betekening voor zover betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416