Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..Het geschil
3..De beoordeling
4..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak vordert eiser, h.o.d.n. [handelsnaam 1], betaling van verschuldigde bedragen door gedaagde, h.o.d.n. [handelsnaam 2]. De vordering betreft een totaalbedrag van € 3.155,25, vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten. Eiser stelt dat er koopovereenkomsten zijn gesloten in 2019 voor de levering van een datalogger, een minikart en een motor. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij geen datalogger heeft afgenomen en dat de minikart al volledig is betaald. Tevens stelt gedaagde dat hij slechts als tussenpersoon heeft opgetreden bij de levering van de motor en daarom geen betalingsverplichting heeft.
De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij op 10 februari 2021 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Eiser heeft zijn vordering onderbouwd met bewijsstukken, maar de kantonrechter oordeelt dat de vordering met betrekking tot de datalogger en de minikart onvoldoende is onderbouwd. De kantonrechter concludeert dat gedaagde niet verplicht is om deze bedragen te betalen. Echter, de vordering met betrekking tot de motor wordt toegewezen, omdat gedaagde niet heeft aangetoond dat hij geen partij was bij de overeenkomst.
De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.633,50, vermeerderd met wettelijke rente, en € 473,29 aan buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. E.A. Vroom op 26 maart 2021.