ECLI:NL:RBROT:2021:391

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
10/996655-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude: onttrekken van gelden aan het faillissement van een BV en verzwijgen van baten aan de curator

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van gelden aan het faillissement van zijn BV en het verzwijgen van baten aan de curator. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2016, terwijl hij in staat van faillissement was verklaard, opzettelijk geldbedragen heeft onttrokken aan de boedel en niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht tegenover de curator. De verdachte heeft samen met een medeverdachte aandelen en geldbedragen buiten de boedel gehouden, wat heeft geleid tot benadeling van de schuldeisers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 195 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de strafwaardigheid van zijn gedrag, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 12
Parketnummer: 10/996655-15
Datum uitspraak: 14 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.W. Hermens, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 en 8 december 2020 en 14 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde verzwijgen van de boot;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en het overigens onder 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde onttrekken van de boot/bevoordelen van schuldeisers
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft in het zicht van zijn op 28 juni 2012 uitgesproken persoonlijk faillissement de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna [naam medeverdachte 1] ) opzettelijk bevoordeeld. Hij werkte mee aan de verpanding van de boot ter betaling van zijn schuld van € 600.000,- aan [naam persoon 1] , de in april 2012 overleden echtgenoot van [naam medeverdachte 1] . De verdachte ondertekende daartoe een conceptpandakte van 7 juni 2012, waarin hij de boot in pand heeft gegeven aan [naam medeverdachte 1] die hierdoor pandhouder werd, en droeg de sleutels van de boot aan [naam medeverdachte 1] over.
4.1.2.
Beoordeling
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde verzwijgen van de boot.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde verzwijgen van de boot voor de curator niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde onttrekken van de boot/bevoordelen van schuldeisers
De verdachte was met [naam persoon 1] in 2009 een geldleningsovereenkomst van € 600.000,- aangegaan. De hoofdsom was opeisbaar op 24 juli 2009 met de boot als pand ter zekerheid van de betaling daarvan. De verdachte had de opeisbare hoofdsom nog niet afgelost. Hij was hiertoe in 2012 ook niet in staat door zijn zakelijk faillissement en zijn persoonlijke financiële problemen. Er bestond echter voor de verdachte een contractuele verplichting mee te werken aan het tot stand komen van een pandrecht op de boot toen hij door [naam medeverdachte 1] hieraan werd gehouden. De verdachte heeft dus niet onverplicht de conceptpandakte mee ondertekend en de sleutels van de boot afgegeven aan [naam medeverdachte 1] .
Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank geen opzet bij de verdachte om [naam medeverdachte 1] te bevoordelen worden aangenomen, te meer nu de verdachte het bestaan van de boot, alsmede de ligplaats, en het gegeven dat er - naar zijn idee - een pandrecht op rustte, heeft gemeld aan de curator. De verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken van het onttrekken van de boot aan de boedel.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het overig tenlastegelegde onder 1, 2 en 3 wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en heeft - verkort zakelijk weergegeven -daartoe aangevoerd dat:
 ten aanzien van de deelfeiten van het onder 1 tenlastegelegde:
o niet buiten redelijke twijfel is aangetoond dat de verdachte de aandelen [naam aandeel 1] buiten de boedel heeft gehouden, omdat deze aandelen al in 2000 verkocht zijn aan de medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna [naam medeverdachte 2] ) en zijn vader;
o er naast de verklaring van [naam persoon 2] geen ander bewijsmiddel is, waaruit volgt dat de verdachte enig geldbedrag heeft ontvangen van [naam persoon 2] ;
o er geen concreet bewijsmiddel is, waaruit blijkt dat het geld van [naam bedrijf 1] als inkomen moet worden gezien dat opgegeven had moeten worden aan de curator;
 ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
o de verdachte eind juni 2012 per saldo een vordering had op [naam bedrijf 2] ;
o ten tijde van de onttrekkingen [naam bedrijf 2] nog in de plus stond, zodat noch het faillissement noch een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien voor verdachte;
o er onvoldoende is komen vast te staan dat de betalingen uit [naam bedrijf 2] onverplicht of zonder aantoonbare tegenprestatie zijn gedaan.
 ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
o de verdachte de vragen van de curator zo goed als hij kon beargumenteerd heeft beantwoord en dat hij ook gedetailleerde inlichtingen heeft verstrekt;
o de stukken die de verdachte niet heeft of niet meer had, niet aan de curator konden worden verstrekt.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Feit 1:
Aandelen:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in juli 2000 1.312.322 aandelen [naam aandeel 1] ( [naam aandeel 1] ) heeft verworven met een certificaat en een digitale toegangscode. De verdachte heeft zich vóór zijn faillietverklaring op 28 juni 2012 als eigenaar gedragen door 1.017.500 aandelen [naam aandeel 1] als een bezitting voor een bedrag van € 808.409,- te vermelden in zijn aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2008 en door met deze aandelen rechtshandelingen te verrichten door op 23 maart 2009 in een geldleningsovereenkomst 1.000.000 aandelen [naam aandeel 1] als pand ter zekerheid te geven.
Ook na zijn faillietverklaring is de verdachte zich blijven gedragen als eigenaar van deze aandelen. Hij heeft op 23 oktober 2015 aan een medewerker van [naam aandeel 1] schriftelijk opdracht verstrekt voor de conversie van 1.000.000 aandelen [naam aandeel 1] in 200.000 aandelen [naam aandeel 2] en heeft deze aandelen op initiatief van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] over laten boeken op een eerder door hem op 29 augustus 2014 geopende Luxemburgse effectenrekening op haar naam. In zijn communicatie over deze aandelenruil met [naam aandeel 1] heeft de verdachte het in de maand november 2015 gehad over “my shares” en laten weten: “I only ow [de rechtbank leest: own] 1.000.000 shares [naam aandeel 1] ”. Voorts heeft de verdachte twee (stock)aandelentransacties aandelen [naam aandeel 1] verricht in november 2015 met [naam bedrijf 3] (12.500 aandelen) en [naam bedrijf 4] (299.822 aandelen). Verder heeft de verdachte in een tapgesprek op 30 november 2015 tegen een vermogensbeheerder gezegd ten aanzien van deze aandelenswap “dat hij al 15 en 16 jaar in [naam aandeel 1] zit” en “dat hij nu wil cashen”.
Het voortdurend aandeelhouderschap van de verdachte vindt bovendien steun in de verklaring van de CEO van de [naam aandeel 1] , [naam persoon 3] , dat geen rechtsgeldige aandelenoverdracht van de aandelen [naam aandeel 1] heeft plaatsgevonden van de verdachte aan de medeverdachte. Daarvoor was op grond van de statuten voorafgaande toestemming van de Raad van Bestuur (hierna RvB) van de [naam aandeel 1] vereist. Deze toestemming is nooit verleend. De verdachte was blijkens het aandelenregister daarom al die tijd aandeelhouder van [naam aandeel 1] . Dit heeft [naam persoon 3] eveneens eerder geschreven aan de medeverdachte in een reactie op haar e-mail van 15 februari 2016, waarin zij [naam persoon 3] liet weten dat de aandelen via een ‘stock sale and purchase agreement’ zouden zijn overgedragen aan haar en waarin zij er bij hem op aandrong niet met de curator van de medeverdachte te corresponderen of uitlatingen te doen ten aanzien van de aandelen [naam aandeel 1] .
[naam persoon 3] heeft bovendien hierbij expliciet verklaard dat een tussenpartij als [naam bedrijf 5]
geen aandelen kan overdragen zonder overlegging van de originele handtekening van de aandeelhouder, het originele aandelencertificaat en voorgaande toestemming van de RvB.
Indien voldaan is aan de bovengenoemde vereisten wordt de status in het aandelenregister aangepast, hetgeen ook blijkt uit voornoemde drie aandelentransacties door de verdachte.
[naam persoon 3] verklaarde voorts dat [naam bedrijf 5] geen registraties van aandelen en overdrachten hiervan bijhield. De bewering van de getuige [naam persoon 4] , die hierover het tegendeel inhoudt, is zonder nadere documentatie dan ook onvoldoende om de door [naam persoon 3] geschetste gang van zaken bij de overdracht van aandelen [naam aandeel 1] te weerleggen.
In het licht van het bovenstaande is niet gebleken dat de verdachte de aandelen voorafgaand aan zijn faillissement had overgedragen aan de medeverdachte. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdediging in dit verband geen overeenkomst of enig ander bescheid heeft overgelegd dat duidt op het aandeelhouderschap van de medeverdachte. Uit het door de verdachte overgelegde bankafschrift blijkt enkel dat de medeverdachte aan hem op 28 juli 2000 een geldbedrag van ƒ 400.000,- heeft betaald, maar niet, bij gebrek aan een omschrijving c.q. titel, waarop deze betaling betrekking had. Dit afschrift is dan ook in deze context onvoldoende. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de aanslag inkomstenbelasting over 2009 ambtshalve is opgelegd. Hieruit kan dan ook, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet onmiskenbaar blijken van een door de verdachte op eigen initiatief rechtgetrokken vergissing van het opnemen van de aandelen [naam aandeel 1] als bezitting in zijn aangiften inkomstenbelasting over 2007 en 2008.
De rechtbank komt op grond van het vorenoverwogene dan ook tot het oordeel dat ten tijde van het faillissement van de verdachte de aandelen [naam aandeel 1] tot zijn vermogen behoorden.
Nu vaststaat dat de verdachte de curator niet heeft ingelicht over voornoemd(e) aandelenbezit en aandelenconversie, zijn de aandelen [naam aandeel 1] / [naam aandeel 2] ten onrechte buiten de boedel gehouden, waardoor de crediteuren bedrieglijk zijn benadeeld.
Gelet op het bovenstaande, de hiervoor genoemde e-mailcorrespondentie tussen de medeverdachte en [naam persoon 3] en het door de medeverdachte ter beschikking stellen van haar Luxemburgse bankrekening ten behoeve van de boeking van de [naam aandeel 2] -aandelen heeft
zij ook actief en significant bijgedragen aan het onttrekken van de aandelen aan de boedel van de verdachte en aan het creëren van de schijn dat de aandelen aan haar zouden zijn overgedragen. De verdachte heeft met zijn handelen zodanig bewust en nauw samengewerkt met de medeverdachte, en zijn bijdrage aan de tenlastegelegde gedraging is van zodanig gewicht, dat er sprake is van medeplegen.
De verdachte moet minimaal beseft hebben dat zijn handelen, gelet op de waarde van de omgezette aandelen, op enig moment tot benadeling van de faillissementsschuldeisers in de boedel heeft geleid. Er is dus sprake van opzet.
[naam persoon 2] :
De verdachte heeft met [naam persoon 2] afgesproken dat hij een vergoeding van in totaal € 20.000,-
zou ontvangen voor zijn bemiddeling bij een onroerende zaaktransactie in Amsterdam in 2015. Dit bedrag werd in drie deelbetalingen uitgekeerd, afhankelijk van de fase van voltooiing van deze transactie. De verdachte ontkent dat hij enig geldbedrag van [naam persoon 2] heeft ontvangen. Dat [naam persoon 2] de verdachte daadwerkelijk contant geld heeft betaald vindt echter bevestiging in het tapgesprek van 22 december 2015 tussen de verdachte en [naam persoon 2] . Hieruit blijkt dat de verdachte “die vijf” (€ 5.000,-) kon ophalen bij [naam persoon 2] thuis in Amsterdam in december 2015. [naam persoon 2] heeft hierover verklaard dat dit de tweede contante deelbetaling was van de drie betalingen (twee keer een bedrag van € 5.000,- en één keer een bedrag van € 10.000,-). Dit tapgesprek is een onafhankelijk bewijsmiddel van voldoende gewicht over de gang van zaken rond deze contante betalingen en levert steunbewijs in de zin van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering op voor de gedetailleerde verklaring van [naam persoon 2] . De rechtbank acht daarom voldoende wettig en overtuigend bewijs van de tenlastegelegde ontvangst buiten het zicht van de curator van contante betalingen van een geldbedrag van € 20.000,- aanwezig.
[naam bedrijf 1] / [naam bedrijf 2] :
De getuige [naam persoon 5] heeft in 2015 via zijn besloten vennootschap [naam bedrijf 1] de verdachte een geldbedrag van in totaal € 143.000,- geleend. [naam persoon 5] heeft op 13 april 2015 op verzoek van de verdachte met de omschrijving ‘tijdelijke lening’ € 7.000,- overgemaakt naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] van [naam medeverdachte 2] . [naam persoon 5] heeft op 12 oktober 2015 een bedrag van € 110.000,- en op 25 november 2015 een bedrag van € 26.000,- met de omschrijving ‘lening C’ respectievelijk ‘conform afspraak’ naar voornoemde bankrekening overgemaakt. De verdachte heeft na de overboekingen van € 110.000,- en € 26.000,- telkens op dezelfde dag of een dag later met zijn bankpas (nummer [nummer] ) van deze bankrekening een bedrag van respectievelijk € 90.000,- en van € 25.000,- overgeboekt naar de bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [naam bedrijf 2] (hierna [naam bedrijf 2] ) bij de Commerzbank. De verdachte heeft hierna als enig beschikkingsbevoegde en bankpashouder van deze bankrekening kort na overboeking van deze bedragen in de periode van 12 oktober 2015 tot en met 25 november 2015 contant in totaal € 114.100,- opgenomen bij diverse filialen van de Commerzbank in Duitsland. In de woning van de verdachte zijn tijdens de doorzoeking op 18 april 2016 twee betaalbewijzen aangetroffen, gedateerd op 25 november 2015, van een opname van € 15.100,- bij het filiaal van de Commerzbank in Düsseldorf en een opname van € 10.000,- bij het filiaal in Frankfurt am Main van die bank. De curator heeft verklaard dat hij niet bekend was met deze gelden afkomstig van [naam bedrijf 1]
De verdediging heeft betoogd dat het hier ging om geldleningen voor zakelijke doeleinden, te weten de handel in Duits onroerend goed, dat de verdachte hierbij handelde als bestuurder van de niet-failliete vennootschap [naam bedrijf 2] , en dat hij als zodanig mocht handelen, dan wel dat het onduidelijk was of de verdachte als zodanig mocht handelen, en dat daarom geen sprake is van een strafbaar feit. De rechtbank verwerpt dit betoog, en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft het bedrag van € 7.000.- gebruikt om privérekeningen te betalen. Ten aanzien van het overige door [naam bedrijf 1] betaalde geldbedrag van € 136.000,- is niet aannemelijk geworden dat dit is aangewend voor zakelijk handelen in een door de verdachte bestuurde, niet-gefailleerde vennootschap. In de eerste plaats is het opmerkelijk dat het bedrag in eerste instantie naar de bankrekening van [naam medeverdachte 2] is overgeboekt. Verder is niet het volledige bedrag doorgeboekt naar de rekening van [naam bedrijf 2] ; een bedrag van € 21.000,- is op de bankrekening van [naam medeverdachte 2] blijven staan. Voorts blijkt uit de verklaring van de getuigen [naam persoon 6] en de Duitse accountants van [naam bedrijf 2] , [naam persoon 7] , [naam persoon 8] en [naam persoon 9] , dat de in het verleden geplande handel in onroerende zaken in deze vennootschap niet tot stand is gekomen door het ontbreken van bedrijfsvermogen en bedrijfsactiviteiten. Deze getuigen waren ook niet bekend met voornoemde geldstortingen en contante opnames van de Duitse bankrekening van [naam bedrijf 2] . Tot slot is van belang dat de verdachte in Duitsland een groot deel van het bedrag contant heeft opgenomen en de verdediging geen enkel bescheid of correspondentie heeft overgelegd dat er ook maar enigszins op duidt dat de opgenomen gelden zijn gebruikt voor de handel in Duitse onroerende zaken. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dan hij hiervoor aan een niet nader omschreven persoon (het zou om een Israëli gaan) een bedrag van € 50.000,- heeft verstrekt in Duitsland maar dat de verdachte die persoon en dit geldbedrag hierna niet meer heeft gezien, is zonder enig concreet aanknopingspunt niet verifieerbaar. De rechtbank zal dit onderdeel van verdachtes verklaring als ongeloofwaardig ter zijde schuiven.
De rechtbank komt op grond van het vorenoverwogene dan ook tot het oordeel dat de verdachte tijdens zijn faillissement een bedrag van € 143.000,- heeft verworven dat in de boedel viel. De verdachte heeft deze baten niet verantwoord aan de curator terwijl hij als de normadressaat gehouden was dit te doen. De verdachte moet minimaal beseft hebben dat zijn handelen tot benadeling van de faillissementsschuldeisers zou leiden. Er is dus sprake van opzet.
Feit 2:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het faillissement van [naam bedrijf 2] (hierna [naam bedrijf 2] ) op 7 augustus 2012 wist dat de exploitatie van het bedrijfsrestaurant in [naam bedrijf 2] structureel verliesgevend was, omdat de kosten hoger waren dan de opbrengsten. De accountant [naam persoon 6] adviseerde de verdachte de exploitatie in 2011 te stoppen. De verdachte heeft al op 4 mei 2010 een schriftelijke melding van betalingsonmacht bij de Belastingdienst ingediend omtrent het niet kunnen voldoen van relatief kleine bedragen; de verschuldigde loonbelasting over de maand maart 2010 tot een bedrag van € 2.325 en de verschuldigde omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2010 tot een bedrag van € 1.100,-. Voorts blijkt dat vanaf de maand december 2011 het loon niet meer conform de afspraak werd betaald aan een medewerker van [naam bedrijf 2] en dat de loonbetaling gestaakt is in april 2012, terwijl de medewerkers nog doorwerkten tot en met juni 2012. In april 2012 was er bovendien onvoldoende liquiditeit om de inkopen van het restaurant te betalen.
Ondanks de bovenstaande zeer slechte financiële situatie van [naam bedrijf 2] heeft de verdachte vanaf 21 februari 2012 tot en met 8 juni 2012 acht geldbedragen van in totaal € 9.930,- vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 2] naar zijn privérekening overgeboekt en heeft hij vanaf 1 juni 2012 tot en met 28 juni 2012 zeven geldbedragen van in totaal € 32.400,- naar voornoemde en een andere privérekening overgeboekt. Bij voornoemde overboekingen is telkens de omschrijving ‘spoedoverboeking’ vermeld.
De verdachte heeft zich wisselend uitgelaten over deze overboekingen. In eerste instantie heeft hij onder meer verklaard dat het zou gaan om verrekening van voorschotten die hij met eigen geld had betaald. Later heeft hij echter verklaard dat de overboekingen zijn salaris betroffen voor werkzaamheden die hij was blijven verrichten voor [naam bedrijf 6] . Hij had hiervan geld gebruikt van ING, van de Rabobank en van Vakantie-eiland Braakman.
Niet gebleken is dat de overboekingen zien op voorgeschoten kosten of op salaris van de verdachte.
[naam persoon 6] heeft verklaard dat de verdachte een directeurssalaris ontving uit [naam bedrijf 6] en dat hij geen rekening-courantoverzicht of een kostenoverzichten heeft opgesteld met betrekking tot het door de verdachte overgeboekte geldbedrag van € 32.400,-. Uit de naderhand door [naam persoon 6] opgestelde kolommenbalans tot en met 31 december 2011 blijkt dat de verdachte per saldo een schuld van € 2.800,- in rekening-courant heeft aan [naam bedrijf 2] . De verdachte heeft daarnaast geen schriftelijke bescheiden en/of berekeningen overgelegd ter onderbouwing van de gestelde salarisbetalingen terwijl uit de omschrijving bij de overboekingen niet blijkt dat het om salaris zou gaan.
Gelet op het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen rechtsgrond was voor de bovengenoemde overgeboekte gelden, zodat deze overboekingen door de verdachte als bestuurder van [naam bedrijf 2] onverplicht zijn gedaan.
Uit het bovenstaande blijkt dat het de verdachte als beleidsbepaler van [naam bedrijf 2] ten tijde van de overboekingen duidelijk moet zijn geweest dat het faillissement van [naam bedrijf 2] onafwendbaar was. De verdachte heeft onder deze omstandigheden met het bovengenoemde patroon van onttrekkingen van gelden aan het vermogen van de vennootschap, die in een zeer slechte financiële situatie verkeerde, de aanmerkelijke kans aanvaard dat hierdoor het faillissement van [naam bedrijf 2] zou volgen met daarin een tekort, waardoor de schuldeisers benadeeld zouden zijn in hun verhaalsmogelijkheden. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet.
Het overboeken van gelden is een gedraging die past in de normale bedrijfsvoering van [naam bedrijf 2] . De gedraging was dienstig aan deze rechtspersoon en [naam bedrijf 2] vermocht over de gedraging te beschikken of deze al dan niet zou plaatsvinden en placht deze gedragingen te aanvaarden. [naam bedrijf 2] heeft dus een strafbaar feit begaan. De verdachte kan gelet op het bovenstaande als feitelijke leidinggever worden aangemerkt in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, gelet op zijn hoedanigheid als (middellijk) enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 2] en het feit dat hij de overboekingen heeft gedaan.
Feit 3:
Op basis van het hiervoor besprokene ten aanzien van feit 1 en feit 2 is komen vast te staan dat de verdachte de curator niet heeft ingelicht over zijn bezit/eigendom van 1.312.322 aandelen van [naam aandeel 1] , de conversie daarvan in 200.000 aandelen [naam aandeel 2] , de ontvangsten van € 20.000,- van [naam persoon 2] en van € 143.000,- van [naam bedrijf 1] , de overboeking van € 115.000,- naar de Duitse bankrekening van [naam bedrijf 2] , de contante opnames tot een bedrag van € 114.100,- en de onttrekking van een geldbedrag van € 42.330,- uit [naam bedrijf 2] .
Uit de uitgebreide verslaggeving van de curator blijkt voorts dat de verdachte in het faillissement van [naam bedrijf 2] de curator geen inlichtingen heeft verstrekt en onjuist heeft ingelicht over de grondslag van de overboeking van gelden uit [naam bedrijf 2] naar zijn privébankrekeningen. De verdachte heeft hierover wisselende informatie gegeven en niet voldaan aan verzoeken van de curator om zijn stellingen te onderbouwen. Gelet op deze handelwijze en op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. Tot slot is de verdachte zonder opgaaf van redenen of afmelding niet verschenen op 12 maart 2014 op het kantoor van de curator nadat hij daartoe was opgeroepen.
De verdachte heeft als normadressaat niet voldaan aan de verplichting om de curator (juist) te informeren.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer tot strekkende vrijspraak van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2016 te Ede en/of Reeuwijk en/of Oosterbeek en/of Amsterdam en/of Düsseldorf (Duitsland), althans (elders) in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met een andere rechtspersoon en/of een natuurlijk persoon en alleen, terwijl hij bij vonnis van de rechtbank Arnhem d
.d. 28 juni 2012 in staat van faillissement is
verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers,
1. baten niet heeft verantwoord en
2 goederen aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of, zijn mededader(s) –zakelijk omschreven-:
- goederen, te weten 1.312.322, aandelen van [naam aandeel 1] en/of 200.000 aandelen van [naam aandeel 2] , buiten de boedel gebracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of gehouden ;
en/of
- goederen, te weten contante geldbedragen tot een totaalbedrag van 20.000 euro, van [naam persoon 2] ontvangen, en/of genoemde geldbedragen buiten de boedel gebracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of gehouden ;
- goederen, te weten geldbedragen ter hoogte van (in totaal) 143.000 euro, op diverse tijdstippen (in delen) ontvangen op de bankrekening [rekeningnummer 1] , en/of (vervolgens) van de bankrekening [rekeningnummer 1] geldbedragen ter hoogte van (in totaal) 115.000 euro, op diverse tijdstippen (in delen) overgemaakt op rekening [rekeningnummer 2] op naam van [naam bedrijf 2] en/of (vervolgens) (een gedeelte van) genoemde geldbedragen tot een totaalbedrag van 114.100 euro, op diverse tijdstippen in delen contant opgenomen en/of (aldus) genoemde geldbedragenbuiten de boedel gebracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de
macht van de curator gebracht en/of gehouden .
2 primair.
[naam bedrijf 2] in de periode van 21 februari 2012 tot en met 7 augustus
2012, te Ede en/of Reeuwijk en/of Arnhem en/of (elders) in Nederland, terwijl genoemde besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Arnhem dd. 7 augustus 2012 in staat van faillissement was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap,
2. goederen aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft [naam bedrijf 2] geldbedragen van in totaal 42.330 euro, - onverplicht, - op diverse tijdstippen (in delen) vanaf een bankrekening van [naam bedrijf 2] gestort/overgemaakt op een bankrekening op naam van [naam verdachte]
en/of [naam medeverdachte 2] , en (aldus) genoemde geldbedragen buiten de boedel gebracht en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of
gehouden, aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
3.
hij in de periode van 28 juni 2012 tot en met 30 juni 2016 te Ede en/of Arnhem, althans (elders) in Nederland, als degene wiens faillissement bij vonnis van de rechtbank Arnhem d
.d. 28 juni 2012 was uitgesproken en/of als middelijk bestuurder van [naam bedrijf 2] , welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Arnhem d
.d. 7 augustus 2012 in staat van faillissement was verklaard, door de curator wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, (telkens) zonder geldige reden
opzettelijk is weggebleven en/of zonder geldige reden opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft verdachte de curator niet
,ingelicht omtrent het volgende:
faillissement [naam bedrijf 2]
A. de grondslag van overboekingen ( van de bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [naam bedrijf 2]
naar bankrekeningen op naam van [naam verdachte] en/of
[naam medeverdachte 2] ; en/of
persoonlijk faillissement verdachte
C. het bezit en/of eigendom van 1.312.322 aandelen [naam aandeel 1] en/of 200.000
aandelen van [naam aandeel 2] , , en/of de
(opdracht tot) conversie van 1.000.000 aandelen van [naam aandeel 1] naar 200.000
aandelen [naam aandeel 2] ; en/of
D. de ontvangst/verwerving van geldbedragen (in delen) ter hoogte van in totaal 143.000 euro van [naam bedrijf 1] , en/of de ontvangst/verwerving (in delen) van in totaal 115.000 euro op een bankrekening van [naam bedrijf 2] , en/of de contante opname (in delen) van (in totaal) 114.100 euro van een bankrekening op naam van [naam bedrijf 2] ; en/of
E. door hem, verdachte, ontvangen contante geldbedragen van [naam persoon 2] ter hoogte van een totaalbedrag van 20.000 euro;
en heeft hij, verdachte, geen gehoor gegeven aan uitnodigingen om ten kantore van voornoemde curator te verschijnen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
1.
medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd
en
bedrieglijke bankbreuk;
2 primair.
bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
3.
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven
en
als degene die in staat van faillissement is verklaard wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Strafmotivering

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft samen met zijn mededader aandelen met een geschatte waarde van ruim € 130.000,- onttrokken aan zijn boedel. De verdachte heeft voorts een bedrag van € 163.000,- aan baten verzwegen voor de curator en heeft als middellijk bestuurder van [naam bedrijf 2] een bedrag van ruim € 42.000,- onttrokken aan het vermogen van deze rechtspersoon. De schuldeisers in zijn persoonlijk faillissement en in het faillissement van [naam bedrijf 2] zijn door de handelwijze van de verdachte ernstig in hun verhaalsmogelijkheden benadeeld. Daarnaast wordt door faillissementsfraude het vertrouwen tussen ondernemers ook onderling aangetast, welk vertrouwen van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer.
De verdachte heeft verder verzaakt de curator volledig en juist in te lichten en is zonder geldige reden of afmelding weggebleven op zijn afspraak bij de curator. Met zijn handelen heeft de verdachte het de curator moeilijk gemaakt om de faillissementen op juiste wijze af te wikkelen, hetgeen kosten met zich meebrengt voor de boedel en ondermijnend is voor het vertrouwen in een correcte werking van het rechtssysteem bij insolventie als zodanig.
De verdachte had slechts financieel gewin voor ogen en heeft zich niets gelegen laten liggen aan de bovengenoemde belangen. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting geen blijk gegeven van enig inzicht in het strafwaardige van zijn gedrag. De rechtbank rekent de handelwijze van de verdachte hem dan ook zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Strafoplegging
De ernst van de feiten en de hoogte van het fraudebedrag van € 335.000,- rechtvaardigt de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding zijn om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank overweegt hierbij dat relevante documentatie ontbreekt en de verdachte ook na het plegen van de bewezen feiten niet is veroordeeld voor strafbare feiten. Verder wordt rekening gehouden met de impact van het verlies van de maatschappelijke positie van de verdachte en de ouderdom van de feiten.
Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Op grond van de ernst van de feiten en uit het oogpunt van een passende vergelding en preventie kan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf niet worden volstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat daarnaast de oplegging van een taakstraf voor de maximale duur aangewezen is.
7.5.
Overschrijding redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden dient de behandeling van de zaak op de terechtzitting met een eindvonnis binnen 24 maanden na de aanvang van de redelijke termijn te zijn afgerond. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in deze zaak op 18 april 2016 in verzekering gesteld, waardoor op deze datum de redelijke termijn aangevangen is. Tussen deze datum en het eindvonnis op 14 januari 2021 ligt een periode van ruim 57 maanden. Er is derhalve een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze termijnoverschrijding is niet aan de verdachte toe te rekenen en dient dan ook te worden gecompenseerd. Indien de redelijke termijn niet een dergelijke mate zou zijn overschreden zou de rechtbank een deel van de bovengenoemde voorwaardelijke gevangenisstraf onvoorwaardelijk hebben opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door het niet verder opleggen van onvoorwaardelijke detentie voldoende is gecompenseerd.
De rechtbank acht alles afwegend de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf voor de duur van 240 uur passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 63, 194
ouden 341
oudvan het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
195 (honderdvijfennegentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 30 juni 2016 te
Ede en/of Reeuwijk en/of Oosterbeek en/of Arnhem en/of Amsterdam en/of
Mandelieu-la-Napoule (Frankrijk) en/of San Remo (Italië) en/of Düsseldorf
(Duitsland), althans (elders) in Nederland en/of Frankrijk en/of Italië en/of
Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen
en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen, terwijl hij bij vonnis
van de rechtbank Arnhem dd. 28 juni 2012 in staat van faillissement is
verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn
schuldeisers,
1.lasten heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet heeft verantwoord en/of
2.(een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken, en/of
3.ter gelegenheid van het/de faillissement van hem, verdachte, of op een
tijdstip waarop hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het faillissement
niet kon worden voorkomen, één of meer van zijn schuldeisers op enige wijze
heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) -zakelijk
omschreven-:
- een goed, te weten een boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar 1999 met
registratienummer [registratienummer] , overgedragen/geleverd/ter beschikking gesteld aan
[naam bedrijf 7] en/of [naam bedrijf 8] en/of [naam medeverdachte 1] en/of
[naam medeverdachte 3] , en/of (aldus) hetzij genoemde boot buiten de boedel gebracht
en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator
gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden, hetzij op een
tijdstip waarop hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het faillissement
niet kon worden voorkomen, zijn schuldeisers, te weten [naam bedrijf 7]
en/of [naam bedrijf 8] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 3] ,
bevoordeeld (1-AMB-008);
en/of;
- ( een) goed(eren), te weten 1.312.322, althans één miljoen, aandelen van [naam aandeel 1]
en/of 200.000 aandelen van [naam aandeel 2] , in elk geval een hoeveelheid
aandelen van [naam aandeel 1] en/of [naam aandeel 2] , buiten de boedel gebracht en/of doen
brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of
doen brengen en/of gehouden en/of doen houden (1-AMB-009);
en/of
- ( een) goed(eren), te weten (een)(contant(e)) geldbedrag(en) tot een
totaalbedrag van (ongeveer) 20.000 euro, althans 10.000 euro, althans 5.000
euro, en elk geval enig(e) geldbedrag(en), van [naam persoon 2] ontvangen,
en/of (aldus) genoemd(e) geldbedrag(en) buiten de boedel gebracht en/of doen
brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of
doen brengen en/of gehouden en/of doen houden (1-AMB-019);
- ( een) goed(eren), te weten (een) geldbedrag(en) ter hoogte van (in totaal)
143.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), op diverse tijdstippen (in
delen) ontvangen op de bankrekening [rekeningnummer 1] , en/of (vervolgens) van
de bankrekening [rekeningnummer 1] (een) geldbedrag(en) ter hoogte van (in
totaal) 115.000 euro, althans enig(e) geldbedrag(en), op diverse tijdstippen
(in delen) overgemaakt en/of doen overmaken en/of laten overmaken op rekening
[rekeningnummer 2] op naam van [naam bedrijf 2] en/of
(vervolgens) (een gedeelte van) genoemd(e) geldbedrag(en) tot een totaalbedrag
van 114.100 euro, op diverse tijdstippen (in delen) contant opgenomen en/of
laten opnemen en/of doen opnemen, en/of (aldus) genoemd(e) geldbedrag(en)
buiten de boedel gebracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de
macht van de curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen
houden (1-AMB-011, 1-AMB-017);
2.
[naam bedrijf 2] in of omstreeks de periode van 21 februari 2012 tot en met 7
augustus 2012, te Ede en/of Reeuwijk en/of Arnhem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen en/of een of
meer natuurlijke personen, althans alleen, terwijl genoemde besloten
vennootschap bij vonnis van de rechtbank Arnhem dd. 7 augustus 2012 in staat
van faillissement is/was verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van
de rechten van de schuldeisers van genoemde besloten vennootschap,
1. lasten heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet heeft verantwoord, en/of
2. ( een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft [naam bedrijf 2] en/of haar mededader(s) een of meerdere
geldbedrag(en) van in totaal 42.330 euro, althans één of meer geldbedrag(en)
(1-AMB-013) - onverplicht, althans zonder (adequate) tegenprestatie - op
diverse tijdstippen (in delen) vanaf een bankrekening van [naam bedrijf 2]
gestort/overgemaakt en/of laten/storten/overmaken en /of doen
storten/overmaken op (een) bankrekening(en) op naam van [naam verdachte]
en/of [naam medeverdachte 2] , in ieder geval op een andere bankrekening dan die van [naam bedrijf 2]
,
en/of (aldus) genoemd(e) geldbedrag(en) buiten de boedel gebracht en/of doen
brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of
doen brengen en/of gehouden en/of doen houden,
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit/ feiten verdachte opdracht
heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
feitelijke leiding heeft gegeven;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam bedrijf 9] in of omstreeks de periode van 21 februari 2012
tot en met 7 augustus 2012, te Ede en/of Reeuwijk en/of Arnhem en/of (elders)
in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtspersonen
en/of met een of meer natuurlijke personen, althans alleen, in het
vooruitzicht van het faillissement van [naam bedrijf 2] , terwijl [naam bedrijf 2]
bij vonnis van de rechtbank Arnhem dd. 7 augustus 2012 in staat van
faillissement is/was verklaard, als bestuurder van [naam bedrijf 2] , (telkens)
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam bedrijf 2]
,
1. lasten heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet heeft verantwoord, en/of
2. ( een) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft/hebben [naam bedrijf 9] en/of haar mededader(s)
een of meerdere geldbedrag(en) van in totaal 42.330 euro, in elk geval één of
meer geldbedrag(en) (1-AMB-013) - onverplicht, althans zonder (adequate)
tegenprestatie - op diverse tijdstippen (in delen) vanaf een bankrekening van
[naam bedrijf 2] gestort/overgemaakt en/of laten storten/overmaken en/of doen
storten/overmaken op (een) bankrekening(en) op naam van [naam verdachte]
en/of [naam medeverdachte 2] , in ieder geval op een andere bankrekening dan die van [naam bedrijf 2]
, en/of (aldus) genoemd(e) geldbedrag(en) buiten de boedel gebracht
en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator
gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden,
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit/ feiten verdachte opdracht
heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en)
verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
Hij in of omstreeks de periode van 28 juni 2012 tot en met 30 juni 2016 te
Ede en/of Arnhem, althans (elders) in Nederland, als degene wiens
faillissement bij vonnis van de rechtbank Arnhem dd. 28 juni 2012 is
gevolgd/was uitgesproken en/of als middelijk bestuurder van [naam bedrijf 2] ,
welke besloten vennootschap bij vonnis van de rechtbank Arnhem dd. 7 augustus
2012 in staat van faillissement is/was verklaard, door de curator wettelijk
opgeroepen tot het geven van inlichtingen, (telkens) zonder geldige reden
opzettelijk is weggebleven en/of zonder geldige reden opzettelijk heeft
geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde
inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft verdachte de curator niet althans verkeerd ingelicht omtrent
(onder meer) het volgende:
faillissement [naam bedrijf 2]
A. de grondslag van (een) overboeking(en) (genoemd in DOC-003 p.6-23 en/of
p.377-384 en/of DOC-104) van de bankrekening [rekeningnummer 3] op naam van [naam bedrijf 2]
naar (een) bankrekening(en) op naam van [naam verdachte] en/of
[naam medeverdachte 2] ; en/of
persoonlijk faillissement verdachte
B. het bezit en/of eigendom en/of de vindplaats van een goed, te weten een
boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar 1999 met registratienummer
[registratienummer] ; en/of
C. het bezit en/of eigendom van 1.312.322 aandelen [naam aandeel 1] en/of 200.000
aandelen van [naam aandeel 2] , in elk geval een hoeveelheid aandelen, en/of de
(opdracht tot) conversie van 1.000.000 aandelen van [naam aandeel 1] naar 200.000
aandelen [naam aandeel 2] ; en/of
D. de ontvangst/verwerving van (een) geldbedrag(en) (in delen) ter hoogte van
in totaal 143.000 euro van [naam bedrijf 1] , en/of de ontvangst/verwerving (in
delen) van in totaal 115.000 euro op een bankrekening van [naam bedrijf 2]
, en/of de contante opname (in delen) van (in totaal)
114.100 euro van een bankrekening op naam van [naam bedrijf 2]
; en/of
E. (een) door hem, verdachte, ontvangen (contant(e)) geldbedrag(en) van
[naam persoon 2] ter hoogte van 10.000 euro en/of 5.000 euro of daaromtrent,
tot een totaalbedrag van 20.000 euro;
en/of heeft hij, verdachte, meerdere malen geen gehoor gegeven aan
uitnodigingen om ten kantore van voornoemde curator te verschijnen.