ECLI:NL:RBROT:2021:3905

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
10/700294-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord met voorbedachten rade en het voorhanden hebben van een vuurwapen in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 29 mei 2020 in Rotterdam, waarbij het slachtoffer, een 30-jarige man, werd doodgeschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte handelde en dat er sprake was van voorbedachte rade. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, forensisch bewijs en de omstandigheden van de zaak. De verdachte had een vuurwapen in zijn bezit en was betrokken bij de liquidatie van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet en na kalm beraad handelde, wat leidde tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank heeft ook de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) in overweging genomen, maar oordeelde dat dit geen invloed had op de bewijsconstructie in deze zaak. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/700294-20
Datum uitspraak:
30 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Dordrecht, raadsman mr E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam Zuidoost.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van
11 maart 2021en
9 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. L.C. Visser en L. Verhoeven hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 (het medeplegen van moord)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij het schietincident. De verdachte had de opdracht gekregen om op de dag waarop het schietincident heeft plaatsgevonden een busje in brand te steken. De verdachte kreeg echter kort voor de voorgenomen uitvoering van die opdracht een vuurwapen en regenkleding in zijn handen gedrukt, wat hem ertoe heeft doen besluiten de opdracht om het busje in brand te steken niet uit te voeren. Deze gang van zaken verklaart de aanwezigheid van het DNA van de verdachte op het vuurwapen en de schotresten op het in de Renault Megane aangetroffen vuurwapen, de regenkleding en de handschoen die de verdachte kort voor zijn aanhouding is verloren. De verdachte kan niet op de plaats delict worden geplaatst en onder die omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat de daadwerkelijke uitvoerders van de liquidatie buiten beeld zijn gebleven. De voor de verdachte belastende bewijsmiddelen zijn onvoldoende om het medeplegen van moord bewezen te kunnen verklaren.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Vaststaande feiten
Op 29 mei 2020 ontvangen verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] rond 07.07 uur de melding dat aan de [plaats delict] te Rotterdam meerdere keren is geschoten en dat de dader achterin een goudkleurige Volkswagen Transporter is gestapt, waarna deze is weggereden in de richting van het Prinsenplein. Ter plaatse treffen de verbalisanten het lichaam van [naam slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aan voor de woning aan de [adres] . Het slachtoffer heeft meerdere inschoten in zijn hoofd en een uitschot aan de linkerzijde van zijn hoofd, net boven zijn slaap. De andere inschoten zitten ter hoogte van zijn kaak, zijn linker oog en aan de rechterzijde van zijn hoofd. Het slachtoffer had geen hartslag en ademhaling meer. [1] Onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer wijst uit dat het slachtoffer twintig huidperforaties heeft en is overleden aan de gevolgen van meervoudig schotletsel aan het hoofd/de nek en een inschot van de hals/romp. [2] Op de plaats delict worden veertien hulzen aangetroffen van het kaliber 9 mm Parabellum. [3]
Kort na het schietincident verstrekt het Team Criminele Inlichtingen van de Eenheid Rotterdam gegevens over een vermoedelijk gestolen Renault Megane met het kenteken [kentekennummer 1] en een vermoedelijk gestolen Volkswagen Transporter die is voorzien van valse kentekenplaten. De voertuigen zijn op 14 respectievelijk 19 mei 2020 van peilbakens voorzien. Uit de bakengegevens volgt dat de beide voertuigen voorafgaand aan de schietpartij rond 05:15 uur in elkaars nabije omgeving stil hebben gestaan in de buurt van de Stadionlaan, vlakbij de locatie waar na de schietpartij de Volkswagen Transporter is aangetroffen. Verder volgt uit de bakengegevens dat de Volkswagen Transporter omstreeks 07:06 uur vanaf de [plaats delict] wordt verreden naar de directe omgeving van de Renault Megane die op dat moment nog stilstaat nabij de Stadionlaan. Kort nadat de Volkswagen Transporter tot stilstand komt, wordt de Renault Megane verreden. De bakengegevens worden rechtstreeks gedeeld met de meldkamer van de politie. [4] De politie zet naar aanleiding daarvan de achtervolging in op de Renault Megane.
Na een wilde achtervolging door de politie crasht de Renault Megane. Het voertuig komt tot stilstand op de Verlengde Motorstraat. De verdachte is vanuit de bijrijderszijde uit de auto gestapt en weggerend. [5] Tijdens deze vlucht laat hij een handschoen op de grond vallen. [6] De medeverdachte [naam medeverdachte] na de crash vanuit de bestuurderszijde uit de auto gestapt en weggerend, maar ook hij wordt na een vruchteloze vluchtpoging aangehouden. [7] In de Renault Megane wordt een vuurwapen aangetroffen met de slede in de achterste stand. [8] Het betreft een Glock, type: 19. [9] De kamer en het patroonmagazijn van het vuurwapen zijn leeg. [10] In het voertuig worden ook een donkerkleurige regenjas met capuchon, een donkerkleurige regenbroek, een handschoen met daarin een plastic wegwerphandschoen en een Cola-fles met benzine aangetroffen. [11]
De Volkswagen Transporter is op de kruising van de Stadionlaan met de Arresleestraat in Rotterdam aangetroffen. Tijdens de insluitingsfouillering blijkt dat de medeverdachte de autosleutel van de Volkswagen Transporter in zijn broekzak heeft. [12] De Volkswagen Transporter wordt met de onder de medeverdachte inbeslaggenomen sleutel geopend en nader onderzocht. Ook in dit voertuig wordt een met benzine gevulde frisdrankfles aangetroffen. [13] Het voertuig is voorzien van vervalste kentekenplaten met kenteken
[kentekennummer 2] . [14]
Forensisch onderzoek
De door de verdachte verloren handschoen en de in de Renault Megane aangetroffen handschoen met daarin een wegwerphandschoen, de regenkleding en het vuurwapen zijn op sporen onderzocht. Tevens is onderzocht of dit wapen het wapen kan zijn geweest waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht. Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
Op de handschoen zijn schotresten aangetroffen met categorie A-deeltjes. [15] Deze handschoen vormt naar alle waarschijnlijkheid een paar met de handschoen die in de Renault Megane is aangetroffen. [16]
Op de mouwen van de regenjas zijn schotresten categorie A aangetroffen. [17] Op die regenjas is aan de binnenzijde van de kraag en aan de binnenzijde van de rechtermanchet DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Beide matches hebben een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Ook op de tailleband van de regenbroek is DNA aangetroffen dat matcht met de verdachte, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. [18] Op de in de Renault Megane aangetroffen handschoen is aan de binnenzijde en op de manchet DNA aangetroffen dat matcht met de verdachte, telkens met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Ook aan de binnenzijde van de wegwerphandschoen (die in de handschoen zat) is DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van de verdachte. De match heeft een bewijskracht van meer dan 1 miljard. [19]
Met betrekking tot het in de Renault Megane aangetroffen vuurwapen wordt met de hoogste mate van waarschijnlijkheid geconcludeerd dat de hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen met dit wapen zijn verschoten. [20]
Is de verdachte bij het schietincident betrokken geweest?
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte bij het schietincident aan de [plaats delict] betrokken is geweest. Uit de hiervoor geschetste vaststaande feiten en uit de navolgende bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
Op de plaats delict zijn kort na het schietincident meerdere getuigen gehoord. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard 6 à 7 knallen te hebben gehoord. Hij is hierop naar het raam van zijn woning gerend, waar vandaan hij een vrij uitzicht heeft op de straat. De getuige ziet midden op straat een goudkleurige Volkswagen Transporter staan met het kenteken [kentekennummer 2] . Hij ziet dat de achterdeur van het busje wordt dichtgetrokken en dat het voertuig vervolgens hard weg rijdt. [21] Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij omstreeks 07.00 uur wakker schrikt van schoten. Vanuit het voorraam van zijn woning ziet hij een donkergetinte man in een Volkswagen Transporter springen, waarna het voertuig de straat uitrijdt. [naam getuige 2] heeft twee donkergetinte mannen met donkere kleding in het voertuig zien zitten. De man die achterin sprong, deed zelf één deur open. [naam getuige 2] omschrijft deze man als een donkergetinte man met een fors postuur en langer dan 1.80 meter. De man had een lange donkere regenjas aan, een zwarte pet op, een donkere broek en zwarte schoenen aan. De getuige vermoedt dat de man een Antilliaanse afkomst heeft. [naam getuige 2] is naar buiten gegaan nadat de bus is weggereden. Hij ziet dan zijn buurjongen van nummer 18 in de voortuin van huisnummer 20 liggen. Hij ziet dat zijn buurjongen meerdere gaten in zijn hoofd heeft. [22] Ook getuige [naam getuige 3] hoort meerdere harde klappen waarna hij naar zijn raam is gelopen. De getuige ziet een donkerkleurige bestelbus ter hoogte van nummer 16 midden op de straat staan. De getuige ziet een jongen naar de bestelbus rennen en instappen. Hij ziet dat de jongen een vuurwapen in zijn handen heeft. [naam getuige 3] weet zeker dat hij een vuurwapen heeft gezien;ij heeft de loop van het pistool zien uitsteken. [naam getuige 3] verklaart dat de man geheel in het donker was gekleed, ongeveer 180 cm lang is en tussen de 20 en 30 jaar oud. [23]
Op basis van de hierboven beschreven uiteenzetting van de diverse voor het bewijs redengevende bevindingen en verklaringen, stelt de rechtbank vast - zoals hierna nader toegelicht - dat de verdachte als schutter bij het schietincident betrokken is geweest. Het door de verdachte aangedragen alternatieve scenario past weliswaar in globale lijnen binnen de bewijsmiddelen, maar is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft afgezien van de opdracht om het busje, waarover hij ter zitting heeft verklaard dat dit de Volkswagen Transporter betrof, in brand te steken. De verdachte zag af van die opdracht omdat hij naar eigen zeggen ‘opeens op het laatste moment’ een vuurwapen kreeg aangereikt vanuit het busje. De verdachte had al een latex handschoen aan en heeft hierover de werkhandschoen aangetrokken en het vuurwapen aangepakt. Ook heeft de verdachte toen de regenkleding vanuit het busje aangepakt. De verdachte heeft niet willen verklaren van wie hij het vuurwapen en de regenkleding heeft aangepakt en of hij naar de reden daarvan heeft gevraagd. Over de medeverdachte heeft de verdachte verklaard dat hij hem, anders dan van deze zaak, niet kent. De verdachte heeft niet verteld waarom hij onder de door hem geschetste omstandigheden met een vuurwapen en regenkleding vervolgens bij een onbekende in de Renault Megane is gestapt. Het verhaal van de verdachte is onnavolgbaar en op geen enkele wijze te verifiëren. De omstandigheden dat de verdachte pas in het verhoor van 25 januari 2021, nadat het dossier vrijwel compleet was en de medeverdachte een verklaring had afgelegd, met dit alternatieve scenario is gekomen en dat de verdachte geen antwoord heeft willen geven op vragen over de losse eindjes in zijn alternatieve scenario, doen bovendien afbreuk aan de aannemelijkheid daarvan. De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario dan ook niet geloofwaardig.
Daar staat tegenover dat de verdachte op basis van de diverse getuigenverklaringen in combinatie met de resultaten van het forensische onderzoek met de liquidatie in verband kan worden gebracht. De verdachte en zijn medeverdachte zijn aangehouden op hun vlucht vanuit de Renault Megane die vrijwel direct is verreden vanaf dezelfde plek waar de Volkswagen Transporter tot stilstand was gekomen. De op de Stadionlaan aangetroffen Volkswagen Transporter is dezelfde Volkswagen Transporter die op de plaats delict is geweest en waarin de schutter de plaats delict heeft verlaten. Het kenteken dat getuige [naam getuige 1] heeft gezien komt overeen, maar ook de peilbakengegevens bevestigen dit. De sleutel van deze Volkswagen Transporter wordt in de broekzak van de medeverdachte, de bestuurder van de Renault Megane, aangetroffen. De in de Renault Megane aangetroffen goederen, te weten het wapen en de regenkleding, hebben daarnaast een rechtstreeks verband met de liquidatie en met de verdachte. Getuigen hebben gezien dat de schutter in het donker gekleed was en meer in het bijzonder een donkere regenjas aan had. Het wapen dat in de Renault Megane is aangetroffen, had de slede naar achteren, een lege kamer en een leeg patroonmagazijn. Daarbij heeft forensisch onderzoek uitgewezen dat dit hoogst waarschijnlijk het wapen is dat voor de moord is gebruikt. De plekken waarop het aan de verdachte te linken DNA in de regenjas (binnenzijde kraag en binnenzijde manchet) en in de regenbroek (tailleband) zijn aangetroffen, duiden erop dat verdachte deze regenkleding heeft gedragen. Bovendien zijn op de mouwen van die regenjas categorie A-deeltjes aangetroffen. Categorie A-deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun elementsamenstelling en morfologie karakteristiek zijn voor schotresten. Van deze deeltjes zijn qua elementsamenstelling tot op heden geen andere bronnen van herkomst bekend dan een schietproces. Vergelijkend schotrestenonderzoek tussen enerzijds de hulzen en anderzijds de mouwen van de regenjas en de handschoen geeft weliswaar geen uitsluitsel dat de op de regenjas en handschoen aangetroffen deeltjes afkomstig zijn van het verschieten van deze hulzen, maar de resultaten van dit onderzoek sluiten die conclusie geenszins uit. [24]
Gezien al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank er dan ook van overtuigd dat het de verdachte is geweest die [naam slachtoffer] heeft dood geschoten.
Opzet en voorbedachte raad
Gelet op de feiten en omstandigheden acht de rechtbank ook bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte heeft het slachtoffer voor diens woning opgewacht en het vuur op hem geopend toen het slachtoffer naar zijn woning liep. Het is duidelijk dat het slachtoffer dood moest, gelet op het aantal aangetroffen hulzen en de vele schotletsels van het slachtoffer. Het handelen van verdachte getuigt van een weloverwogen beslissing om het slachtoffer te doden. Ook de voorbereiding van de verdachte onderstreept de gerichtheid en het planmatige van zijn handelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade gedood.
Medeplegen
De verdachte heeft niet alleen gehandeld. Deze conclusie vindt zijn onderbouwing in de uitvoering van de geraffineerde moord op het slachtoffer. De Volkswagen Transporter heeft in de twee uur voor de schietpartij al in de omgeving van de woning rond gereden en nabij de woning van het slachtoffer geparkeerd gestaan en is naar het slachtoffer gereden op het moment dat het slachtoffer zijn woning naderde. [25] De verdachte is na het lossen van de schoten de Volkswagen Transporter weer ingesprongen. De medeverdachte heeft dus op de verdachte gewacht terwijl de verdachte de kogels op het slachtoffer afvuurde. De verdachte en de medeverdachte zijn daarna samen van de plaats delict gevlucht. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte het resultaat is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die erop was gericht het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank merkt op dat het dossier aanwijzingen bevat dat er ook nog een of meer andere personen bij de schietpartij zijn betrokken. Omdat onvoldoende duidelijk is geworden welke rol zij hebben vervuld en hoe die rol juridisch gekwalificeerd moet worden, beperkt de rechtbank de bewezenverklaring tot het in vereniging met “een ander” plegen van het feit.
Arrest Hof van Justitie van de Europese Unie (Prokuratuur)
Bij tussenvonnis van 25 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het Openbaar Ministerie en de verdediging in de gelegenheid te stellen hun standpunt kenbaar te maken over de eventuele gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) H.K. vs Estland (Prokuratuur) (ECLI:EU:C:2021:152, hierna ook: het arrest van het HvJ EU) voor de beoordeling van de onderhavige zaak.
In dit arrest heeft het HvJ EU onder meer het volgende overwogen:
“ 45 Gelet op het voorgaande moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 15, lid 1, van richtlijn 2002/58, gelezen in het licht van de artikelen 7, 8 en 11 en artikel 52, lid 1, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de mogelijkheid biedt om overheidsinstanties met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten toegang te verlenen tot een reeks verkeers- of locatiegegevens die informatie kunnen verschaffen over de communicaties van een gebruiker van een elektronische-communicatiemiddel of over de locatie van de door hem gebruikte eindapparatuur en waaruit precieze conclusies kunnen worden getrokken over zijn persoonlijke levenssfeer ‐ welke toegang niet beperkt is tot procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid ‐, en dit ongeacht de duur van de periode waarvoor om toegang tot dergelijke gegevens wordt verzocht en ongeacht de hoeveelheid en de aard van de gegevens die voor die periode beschikbaar zijn.
(…)
50 Aangezien een algemene toegang tot alle bewaarde gegevens los van enig – zelfs ook maar indirect – verband met het nagestreefde doel niet kan worden geacht tot het strikt noodzakelijke te zijn beperkt, moet de betrokken nationale regeling dus aan de hand van objectieve criteria bepalen in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden aan de bevoegde nationale instanties toegang tot de gegevens van de abonnees of de geregistreerde gebruikers moet worden verleend. In dit verband kan in beginsel voor het doel van bestrijding van de criminaliteit slechts toegang worden verleend tot de gegevens van personen die ervan worden verdacht een ernstig misdrijf te plannen, te plegen of te hebben gepleegd of op de een of andere wijze betrokken te zijn bij een dergelijk misdrijf. In bijzondere situaties, zoals die waarin vitale belangen van nationale veiligheid, landsverdediging of openbare veiligheid door terroristische activiteiten worden bedreigd, zou echter ook toegang tot de gegevens van andere personen kunnen worden verleend, wanneer op grond van objectieve elementen kan worden geoordeeld dat deze gegevens in het concrete geval een daadwerkelijke bijdrage tot de bestrijding van dergelijke activiteiten zouden kunnen leveren (zie in die zin arrest Tele2, punt 119, en arrest van 6 oktober 2020, La Quadrature du Net e.a., C‑511/18, C‑512/18 en C‑520/18, EU:C:2020:791, punt 188).
51 Om te waarborgen dat deze voorwaarden in de praktijk ten volle in acht worden genomen, is het van wezenlijk belang dat de toegang van de bevoegde nationale instanties tot de bewaarde gegevens wordt onderworpen aan voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of door een onafhankelijke bestuurlijke entiteit, en dat deze rechterlijke instantie of deze entiteit haar beslissing geeft op een met redenen omkleed verzoek van deze instanties dat met name wordt ingediend in het kader van procedures ter voorkoming, opsporing of vervolging van strafbare feiten. In naar behoren gemotiveerde urgente gevallen dient die toetsing op korte termijn plaats te vinden (zie in die zin arrest van 6 oktober 2020, La Quadrature du Net e.a., C‑511/18, C‑512/18 en C‑520/18, EU:C:2020:791, punt 189 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
(…)
54 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het vereiste van onafhankelijkheid waaraan moet worden voldaan door de instantie die de in punt 51 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte voorafgaande toetsing moet verrichten, impliceert dat deze instantie de hoedanigheid van derde moet hebben ten opzichte van degene die om toegang tot de gegevens verzoekt, zodat eerstgenoemde de toetsing objectief en onpartijdig en zonder beïnvloeding van buitenaf kan verrichten. In het bijzonder impliceert het vereiste van onafhankelijkheid op strafrechtelijk gebied, zoals de advocaat-generaal in wezen in punt 126 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat de instantie die belast is met die voorafgaande toetsing enerzijds niet betrokken mag zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en anderzijds neutraal moet zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure.
55 Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat de onderzoeksprocedure leidt en, in voorkomend geval, optreedt als openbaar aanklager. Het openbaar ministerie heeft immers niet tot taak om een geschil in volledige onafhankelijkheid te beslechten, maar om het, in voorkomend geval, als procespartij die de strafvordering instelt, voor te leggen aan de bevoegde rechter.
(…)
58 Aangezien de verwijzende rechter bovendien de vraag heeft opgeworpen of het ontbreken van controle door een onafhankelijke instantie kan worden verholpen aan de hand van een latere, door een rechterlijke instantie verrichte toetsing van de rechtmatigheid van de toegang van een nationale instantie tot verkeers- en locatiegegevens, moet worden opgemerkt dat de onafhankelijke toetsing, zoals de in punt 51 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak vereist, voorafgaand aan elke toegang moet plaatsvinden, behalve in naar behoren gemotiveerde urgente gevallen. In laatstgenoemde gevallen dient de toetsing op korte termijn plaats te vinden. Zoals de advocaat-generaal in punt 128 van zijn conclusie heeft vastgesteld, kan met een dergelijke latere toetsing niet worden tegemoetgekomen aan het doel van een voorafgaande toetsing, dat erin bestaat te verhinderen dat tot de betrokken gegevens een toegang wordt verleend die verder gaat dan strikt noodzakelijk is.”
Het OM heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overwegingen van het HvJ EU geen gevolgen hebben voor de Nederlandse rechtspraktijk met betrekking tot de uitoefening van opsporingsbevoegdheden in verhouding tot een aanbieder van een elektronische communicatiedienst of een elektronisch communicatienetwerk.
De overwegingen van het HvJ EU over voorafgaande toetsing hebben volgens het OM namelijk telkens betrekking op toegang tot verkeersgegevens en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht worden verwerkt. Benadrukt wordt dat de Estse rechter moest oordelen over de verenigbaarheid met het EU-recht van het opvragen door een officier van justitie van verkeers- en locatiegegevens die alleen bij de provider beschikbaar waren geweest omdat hij deze had bewaard om te voldoen aan de in Estland bestaande dataretentieplicht. Het arrest van het HvJ moet volgens het OM beperkt worden uitgelegd en heeft slechts betrekking op verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het arrest heeft daardoor geen gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk. De Nederlandse Wet Bewaarplicht, die is opgenomen in de Telecommunicatiewet, is op 11 maart 2015 door de kortgedingrechter in Den Haag buiten werking gesteld (vindplaats ECLI: NL: RBDHA: 2015:2498). Hierdoor kent Nederland geen algemene wettelijke verplichting meer voor aanbieders om verkeers- en locatiegegevens op te slaan. Uitsluitend gegevens die ten behoeve van de bedrijfsvoering door aanbieders worden en nog zijn opgeslagen, zijn te vorderen op grond van de wettelijke bevoegdheden.
Heeft het arrest van het HvJ EU gevolgen voor de Nederlandse rechtspraktijk?
De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest van het HvJ EU onder meer volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot de in het arrest bedoelde communicatiegegevens slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Niet ter discussie staat dat in deze zaak van een dergelijke procedure sprake is omdat de ten laste gelegde schietpartij een “serious crime” betreft.
Voorts volgt uit het arrest van het HvJ EU dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een openbaar ministerie dat de onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging.
Anders dan het OM is de rechtbank van oordeel dat het arrest zich niet beperkt tot verkeers- en locatiegegevens die op grond van een wettelijke bewaarplicht door de aanbieder worden bewaard. Het dictum van het arrest is juist algemeen geformuleerd. Daarnaast vindt de rechtbank steun voor haar oordeel in het arrest in de zaak Ministerio Fiscal (C-207/16) van 2 oktober 2018, waarin het HvJ EU heeft geoordeeld dat een in het kader van een opsporingsonderzoek geformuleerd verzoek om toegang tot persoonsgegevens die door aanbieders van elektronische communicatiediensten worden bewaard, binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2002/58 (hierna: de Richtlijn) valt.
Ten slotte wijst de rechtbank in dit verband op rechtsoverwegingen 57-60 van de conclusie van de Advocaat-Generaal bij dit arrest (ECLI:EU:C:2020:18) waarin wordt overwogen dat het HvJ EU de problematiek van de toegang van de bevoegde nationale autoriteiten tot de bewaarde gegevens “los van de omvang van de aan de aanbieders van elektronische communicatiediensten opgelegde verplichting tot bewaring van gegevens” behandelt en, met name, los van de algemene of gerichte aard van bewaring van de gegevens. Deze vaststelling houdt verband met het feit dat het HvJ EU de bewaring van gegevens en de toegang ertoe als twee onderscheiden inmengingen in de door het Handvest beschermde grondrechten beschouwt.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de in het onderhavige onderzoek opgevraagde verkeersgegevens en mastgegevens – hoewel deze zijn opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering (Sv) - achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Het is aan de wetgever om de Nederlandse wettelijke regeling met spoed in overeenstemming te brengen met het Unierecht. Dat neemt niet weg dat het arrest van het HvJ EU acute rechtsvragen oproept, waarmee de rechter wordt geconfronteerd.
Zoals uit het bovenstaande volgt, gebruikt de rechtbank in het geval van de verdachte de mastgegevens niet als bewijsmiddel. Strikt genomen heeft de verdachte dan ook geen belang bij een bespreking van zijn tot bewijsuitsluiting strekkende verweer naar aanleiding van het arrest van het HvJ EU. Omdat de rechtbank de mastgegevens echter wel heeft betrokken in haar bewijsconstructie ten aanzien van de medeverdachte om het door hem geschetste alternatieve scenario te weerleggen, er een nauwe samenhang is tussen de zaken van verdachte en de medeverdachte en de rechtbank tot het oordeel komt dat sprake is van medeplegen door de verdachte en de medeverdachte, bespreekt zij ook in dit vonnis de vraag welke gevolgen het arrest van het HvJ EU heeft voor de bewijsconstructie.
Het HvJ EU geeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:C:2020:791) een beoordelingskader met betrekking tot de vraag hoe om te gaan met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht is verkregen. Het HvJ EU overweegt allereerst dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie uitsluitend een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/ bewijs. De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv, zoals de verdediging (primair) en het OM ook voorstaan.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt van dien aard zijn dat de verkeers- en mastgegevens niet kunnen bijdragen aan een bewezenverklaring. Het OM heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de gegevens heeft opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit Sv en dat het toen niet was te voorzien dat dit niet op deze manier was toegestaan. Het OM kan derhalve geen verwijt worden gemaakt, zodat dient te worden volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden.
Tot welk rechtsgevolg leidt dit?
In zijn arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) overweegt de Hoge Raad dat aan de rechtspraak over de verschillende in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen als uitgangspunt ten grondslag ligt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
In onderhavige zaak zijn de historische gegevens van de telefoon van verdachte en de medeverdachte opgevraagd. Dit zijn gegevens die kunnen worden aangemerkt als verkeers- en locatiegegevens in de zin van de Richtlijn.
Zoals hiervoor al is overwogen, zijn de gegevens opgevraagd in overeenstemming met de wettelijke regeling. Weliswaar leidt deze constatering niet tot het oordeel dat het Unierecht niet is geschonden, maar de rechtbank is van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt in deze zaak beperkt is. De historische gegevens beslaan slechts een beperkte tijdsspanne en niet kan worden gezegd dat daarmee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de medeverdachte is verkregen. Verder is niet aangevoerd welke persoonlijke informatie kon worden achterhaald die de ernst tekent van de inbreuk op de medeverdachtes persoonlijke levenssfeer. Bovendien weegt de rechtbank mee dat aannemelijk is dat de rechter-commissaris – indien deze was benaderd met het verzoek de vorderingen vooraf te toetsen – toestemming zou hebben gegeven voor het doen van deze vorderingen.
Dit brengt met zich dat de rechtbank in de zaak van de medeverdachte heeft volstaan met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim zonder dat daar een rechtsgevolg aan wordt verbonden.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord.
4.3.
Bewezenverklaring
Op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde onder feit 2 en 3 heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 29 mei 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen in het hoofd en het lichaam van die [naam slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 29 mei 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, te weten een pistool van het merk Glock, model 19 Gen 5, kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 29 mei 2020 te Dordrecht een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, te weten een gaspistool van het
merk/type Umarex Walther PP, kaliber 9mm PAK, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van moord;
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

3..

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft de 30-jarige [naam slachtoffer] in koelen bloede vermoord. De verdachte heeft samen met de medeverdachte het slachtoffer in de vroege ochtend opgewacht in een busje dat nabij de woning van het slachtoffer geparkeerd stond. De verdachte heeft meerdere kogels op het slachtoffer afgevuurd en het slachtoffer meermalen – ook van dichtbij – door het hoofd geschoten. Het slachtoffer heeft geen enkele kans gehad om de op hem gerichte en nauwgezet voorbereide moordaanslag te overleven. Daarmee heeft deze moord het karakter van een kille afrekening, een liquidatie, gekregen.
De verdachte is nietsontziend en gewetenloos te werk gegaan. Het slachtoffer is op een doordeweekse dag in de vroege ochtend voor zijn eigen woning en midden in een woonwijk doodgeschoten. Veel omwonenden, waaronder de moeder en het zusje van het slachtoffer, zijn van de kogelschoten wakker geworden. De moeder van het slachtoffer heeft haar zoon in een plas bloed zien liggen en zien sterven. De beste vriendin van de familie heeft van dichtbij gezien hoe het bloed uit het hoofd van het slachtoffer liep en ook het zusje en de broer van het slachtoffer hebben hem bloedend en verminkt op straat zien liggen. Door de moord op het slachtoffer is aan de naasten van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed toegebracht. De moeder van het slachtoffer heeft haar pijn en verdriet tijdens de uitoefening van het spreekrecht op indringende wijze naar voren gebracht. Dit geldt ook voor de verklaring die namens het zoontje van het slachtoffer ter terechtzitting naar voren is gebracht. De rechtbank begrijpt dat de daad van de verdachte ingrijpende gevolgen heeft gehad en zal hebben voor het leven van [naam zoontje slachtoffer] , die zonder zijn vader zal moeten opgroeien.
Naast de dierbaren van het slachtoffer zijn meerdere omwonenden wakker geworden van de kogelschoten en hebben het bloedende en ontzielde lichaam van het slachtoffer gezien. Dit is ook voor de direct omwonenden een zeer beangstigende ervaring geweest. Een feit als dit heeft niet alleen enorme impact op de nabestaanden en omwonenden, maar schokt ook de samenleving in het algemeen.
De verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor het leven van zijn medemensen. Daarbij is het extra pijnlijk dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad noch openheid van zaken biedt over het motief achter deze kille en gewetenloze moord.
Daarnaast heeft de verdachte in zijn slaapkamer een gaspistool voorhanden gehad. Hoewel ook dit een verboden wapen betreft, valt dit feit qua ernst in het niet bij de moord en legt het dus voor de strafoplegging geen afzonderlijk gewicht in de schaal.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten vindt de rechtbank enkel het opleggen van een gevangenisstraf passend, en wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Ten aanzien van de strafmaat heeft de verdediging verwezen naar een onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam naar verhoging van het tijdelijke strafmaximum voor moord. Het rapport van dit onderzoek heeft als titel:
‘Verhoging strafmaximum moord; is veertig het nieuwe dertig?’. Uit dit onderzoek volgt dat in de periode 2012-2018 de gemiddelde gevangenisstraf voor kale moord 14,4 jaar was.
Nu het in deze zaak vermoedelijk gaat om een moord in opdracht die op professionele wijze is gepleegd en bovendien midden in een woonwijk en op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank een hogere straf opleggen dan het door de verdediging aangehaalde gemiddelde. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in liquidatie zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Inleiding
In dit strafproces vorderen zeven personen schadevergoeding van de verdachte. Een deel van de gevraagde vergoedingen ziet op immateriële schade en een deel ziet op materiële schade. In alle gevallen is gevraagd om wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De rechtbank heeft de verschillende vorderingen samengevat in het onderstaande overzicht:
Eisende partij
Shockschade / andere persoonsaantasting
Affectieschade
Materiële schadeposten
[naam benadeelde 1]
€ 40.000,-
€ 20.000,-
(1) kosten lijkbezorging
€ 15.121,89
(2) kosten verwerping nalatenschap
€ 130,-
(3) verhuiskosten
primair: € 6.334,-
subsidiair: € 2.000,- /
€ 1.500,-
(4) eigen risico 2020
€ 235,88
(5) eigen risico 2021
€ 385,-
(6) medicijnkosten
€ 155,44
(7) kosten auto
€ 2.843,50
[naam benadeelde 2]
primair € 30.000,- subsidiair: € 30.000,-
/ € 10.000,-
€ 20.000,-
levensonderhoud:
primair: € 13.900,-
subsidiair: € 3.475,-
[naam benadeelde 3]
€ 40.000,-
primair: € 20.000,-
subsidiair:
€ 17.500,-
eigen risico: € 737,49
[naam benadeelde 4]
primair: € 20.000,-subsidiair:
€ 17.500,-
[naam benadeelde 5]
€ 40.000,-
€ 17.500,-
(1) kosten lijkbezorging € 1.433,95
(2) eigen risico € 770,-
(3) verlies aan verdienvermogen
€ 12.160,- en € 520,-
[naam benadeelde 6]
€ 20.000,-
eigen risico € 624,88
[naam benadeelde 7]
kosten lijkbezorging € 1.913,88
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich met betrekking tot de verschillende vorderingen van de benadeelde partijen op de navolgende standpunten.
[naam benadeelde 1]
Toewijzing van de gevorderde immateriële schade. Toewijzing van de materiële schade met
uitzondering van de gevorderde kosten ter zake van de verhuiskosten en het eigen risico
2021.
[naam benadeelde 2]
Toewijzing van de gevorderde immateriële en materiële schade.
[naam benadeelde 3]
Toewijzing van de (primair) gevorderde immateriële schade. Toewijzing van de materiële
schade met uitzondering van de gevorderde kosten ter zake van het eigen risico 2021.
[naam benadeelde 4]
Toewijzing van de (primair) gevorderde immateriële schade.
[naam benadeelde 5]
Toewijzing van de gevorderde shockschade. Toewijzing van de materiële schade met
uitzondering van de gevorderde kosten ter zake van de etenswaren (in het kader van de
kosten lijkbezorging) en het eigen risico 2021. Referte met betrekking tot de gevorderde
affectieschade en ten aanzien van de materiële schade voor zover die kosten zien op het
verlies van arbeidsvermogen.
[naam benadeelde 6]
Toewijzing van de gevorderde immateriële schade. Toewijzing van de
materiële schade met uitzondering van de gevorderde kosten ter zake van het eigen risico
2021.
[naam benadeelde 7]
Toewijzing van de materiële schade met uitzondering van de gevorderde kosten ter zake van
de beveiligingskosten en de overige kosten.
In alle gevallen is gevraagd om de vorderingen (hoofdelijk) toe te wijzen inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partijen voor het deel dat niet voor toewijzing in aanmerking komt niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt - in het geval dat de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld - de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Behandeling van de vorderingen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
De vorderingen van [naam benadeelde 1] (moeder slachtoffer)
affectieschade
Vast is komen te staan dat aan mevrouw [naam moeder slachtoffer] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering zal voor het deel dat betrekking heeft op de affectieschade worden toegewezen. Het Besluit vergoeding affectieschade bepaalt dat de ouder van een meerderjarig thuiswonend kind dat als gevolg van een misdrijf is overleden, recht heeft op € 20.000,- aan affectieschade.
shockschade
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het tenlastegelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid.
De rechtbank stelt vast dat mevrouw [naam moeder slachtoffer] in aanmerking komt voor shockschade.
Mevrouw [naam moeder slachtoffer] werd wakker van meerdere schoten en zij heeft haar zoon direct nadat hij was beschoten bloedend en schokkend op de grond voor haar woning zien liggen. Mevrouw [naam moeder slachtoffer] heeft het ernstige verminkte gezicht van haar zoon gezien en zag het bloed uit zijn mond en hoofd stromen. Mevrouw [naam moeder slachtoffer] heeft voorts een verklaring overgelegd van een psycholoog waaruit blijkt dat zij aan PTSS lijdt en hiervoor onder behandeling is. Er moet voor de hoogte van de shockschade gekeken worden welk geestelijk letsel de benadeelde partij heeft geleden of nog zal lijden door de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf en welk bedrag dan passend is. Dat is een complexe vraag die op dit moment niet volledig kan worden beantwoord. Gelet op de wijze waarop mevrouw [naam moeder slachtoffer] met de directe gevolgen van het misdrijf is geconfronteerd, zal de rechtbank naast het toegekende bedrag aan affectieschade naar billijkheid een bedrag van € 20.000,- aan shockschade toewijzen. De vordering levert voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
materiële schade
De navolgende gevorderde materiële schadeposten zullen worden toegewezen:
  • uitvaart Curaçao (€ 8.561,11);
  • reiskosten (€ 24,24 + € 2.229,70 + € 38,79 = € 2.292,73);
  • verwerping nalatenschap (€ 130,-);
  • eigen risico 2020 (€ 235,88);
  • medicijnkosten (€ 155,44).
Voormelde kosten zijn op de wet gegrond en voldoende onderbouwd.
De benadeelde partij zal voor zover de vordering betrekking heeft op de volgende gevorderde kosten niet-ontvankelijk worden verklaard:
  • kosten etenswaren gedurende de uitvaartperiode onder post ritueel;
  • afscheidsvideo (ritueel);
  • overige kosten (ritueel);
  • verhuiskosten;
  • eigen risico 2021;
  • kosten auto.
Onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit. Voorts zijn de bewijsstukken ter onderbouwing van voornoemde gevorderde kosten ontoereikend. Nader onderzoek naar de gegrondheid naar dit onderdeel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.2.
Vorderingen van [naam benadeelde 2] (zoontje slachtoffer)
affectieschade
Vast is komen te staan dat aan [naam zoontje slachtoffer] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering zal voor het deel dat betrekking heeft op de affectieschade worden toegewezen. Het Besluit vergoeding affectieschade bepaalt dat het minderjarige kind van een slachtoffer dat door een misdrijf om het leven is gekomen, recht heeft op € 20.000,- aan affectieschade.
aantasting in de persoon
[naam zoontje slachtoffer] zal niet-ontvankelijk verklaard worden in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de aantasting in de persoon (in de vorm van shockschade dan wel aantasting in de persoon op andere wijze). De beantwoording van de vraag of [naam zoontje slachtoffer] schadevergoeding toekomt wegens aantasting in zijn persoon, betreft een complexe vraag die op basis van de thans voorhanden informatie niet eenduidig kan worden beantwoord. De vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
materiële schade
De rechtbank acht het aannemelijk dat het slachtoffer een bijdrage leverde aan de kosten van levensonderhoud voor de minderjarige [naam zoontje slachtoffer] en dat [naam zoontje slachtoffer] die bijdrage nu misloopt. Voor de vaststelling van de kosten van gederfd levensonderhoud is de financiële situatie van het slachtoffer relevant. De moeder van het slachtoffer, mevrouw [naam moeder slachtoffer] , heeft bij de politie verklaard dat het slachtoffer geen werk had. Nu verder geen informatie is overgelegd waaruit de financiële situatie van het slachtoffer is gebleken, zal de rechtbank bij de vaststelling van de kosten van gederfd levensonderhoud uitgaan van een bedrag van € 25,- per maand, tot aan de achttiende verjaardag van [naam zoontje slachtoffer] . De rechtbank kiest voor dit bedrag omdat dit het bedrag is dat voor minima wordt gehanteerd bij het bepalen van een bijdrage in het levensonderhoud van kinderen.
Het voorgaande houdt in dat aan [naam zoontje slachtoffer] een bedrag van € 3.475,00 (139 maanden x € 25,-) aan gederfd levensonderhoud zal worden toegewezen.
8.4.3.
Vorderingen van [naam benadeelde 3] (zus slachtoffer)
affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet kan worden aangemerkt als één van de in de wet aangewezen kring van gerechtigden. Van een zorgrelatie in gezinsverband is niet gebleken. Vast staat dat [naam zus slachtoffer] een hechte band had met haar overleden broer en dat zij zeer ontdaan is door het verlies van haar broer, maar dit is juridisch gezien niet voldoende om te spreken van een dusdanig bijzondere affectieve relatie dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast. De memorie van toelichting noemt als voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking waarop de hardheidsclausule van toepassing is een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Met name het zorgaspect is in dit geval onvoldoende onderbouwd. De situatie van [naam zus slachtoffer] verschilt in zoverre niet van andere broers en zussen die samen in een hecht gezin opgroeien.
shockschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor shockschade.
[naam zus slachtoffer] heeft via haar slaapkamerraam haar broer, vrijwel direct nadat hij voor de woning is doodgeschoten, bloedend op de grond zien liggen. [naam zus slachtoffer] heeft daarbij het ernstig verminkte gezicht van haar overleden broer gezien. [naam zus slachtoffer] heeft voorts een verklaring van een psycholoog overgelegd waaruit blijkt dat zij lijdt aan PTSS en onder behandeling is. Er moet voor de hoogte van de shockschade gekeken worden welk geestelijk letsel de benadeelde partij heeft geleden of nog zal lijden door de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf en welk bedrag dan passend is. Dat is een complexe vraag die op dit moment niet volledig kan worden beantwoord. Gelet op de wijze waarop [naam zus slachtoffer] met de directe gevolgen van het misdrijf is geconfronteerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag € 20.000,- aan shockschade toewijzen. De vordering levert voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
materiële schade
Aan [naam zus slachtoffer] wordt ter zake van de door haar gevorderde materiële schade het door haar gevorderde bedrag van € 352,49 betreffende het eigen risico over het jaar 2020 toegewezen. Deze kosten zijn op de wet gegrond en voldoende onderbouwd. Dit geldt niet ten aanzien van het gevorderde bedrag aan eigen risico over het jaar 2021, zodat de benadeelde partij ter zake van dat deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid naar dit onderdeel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.4.
Vordering van [naam benadeelde 4] (broer slachtoffer)
affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet kan worden aangemerkt als één van de in de wet aangewezen kring van gerechtigden. Van een zorgrelatie in gezinsverband is niet gebleken. Vast staat dat [naam broer 1 slachtoffer] een hechte band had met zijn overleden broer en dat hij zeer ontdaan is door het verlies van zijn broer, maar dit is juridisch gezien niet voldoende om te spreken van een dusdanig bijzondere affectieve relatie dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast. De memorie van toelichting noemt als voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking waarop de hardheidsclausule van toepassing is een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Met name van het zorgaspect is in dit geval niet gebleken. De situatie van [naam broer 1 slachtoffer] verschilt in zoverre niet van andere broers en zussen die samen in een hecht gezin opgroeien. De benadeelde partij zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.5.
Vorderingen van [naam benadeelde 5] (broer slachtoffer)
affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet kan worden aangemerkt als één van de in de wet aangewezen kring van gerechtigden en zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren. Vast staat dat [naam broer 2 slachtoffer] een hechte band had met zijn overleden broer en dat hij zeer ontdaan is door het verlies van zijn jongere broer, is dit juridisch gezien niet voldoende om te spreken van een dusdanig bijzondere affectieve relatie dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast. De memorie van toelichting noemt als voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking waarop de hardheidsclausule van toepassing is een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. Met name van het zorgaspect is in dit geval niet gebleken. De situatie van [naam broer 2 slachtoffer] verschilt in zoverre niet van andere broers en zussen die samen in een hecht gezin opgroeien.
shockschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor shockschade.
[naam broer 2 slachtoffer] is kort nadat zijn moeder hem belde dat het slachtoffer was doodgeschoten ter plaatste gekomen. [naam broer 2 slachtoffer] heeft zijn jongere broer van dichtbij bloedend op de grond zien liggen en heeft gezien hoe hij door meerdere kogels in het gezicht was geraakt. [naam broer 2 slachtoffer] heeft een verklaring van een psycholoog overgelegd waaruit blijkt dat hij aan PTSS lijdt en hiervoor tot 3 december 2020 onder behandeling is geweest. Er moet voor de hoogte van de shockschade gekeken worden welk geestelijk letsel de benadeelde partij heeft geleden of nog zal lijden door de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf en welk bedrag dan passend is. Dat is een complexe vraag die op dit moment niet volledig kan worden beantwoord. Gelet op de wijze waarop [naam broer 2 slachtoffer] met de directe gevolgen van het misdrijf is geconfronteerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag € 20.000,- aan shockschade toewijzen. De vordering levert voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
materiële schade
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de kosten van lijkbezorging ad € 1.433,95 alsmede de kosten van het eigen risico over het jaar 2020 van € 385,- en de kosten als gevolg van het verlies aan verdienvermogen van in totaal € 12.680,- zijn genoegzaam onderbouwd, zodat de vordering ter zake van deze posten wordt toegewezen. Dit geldt niet ten aanzien van de gevorderde kosten aan eigen risico over het jaar 2021, omdat het behandeltraject bij de psycholoog blijkens de door de benadeelde partij overgelegde stukken in 2020 was afgerond. De benadeelde partij zal ter zake van dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.6.
Vorderingen van [naam benadeelde 6]
shockschade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij in aanmerking komt voor shockschade.
Mevrouw [naam vriendin slachtoffer] , een goede vriendin van het slachtoffer, is direct nadat het slachtoffer was beschoten en zij het slachtoffer bloedend op de grond zag liggen, naar hem toegegaan om zich over hem te ontfermen. Zij zag het slachtoffer bloedend en schokkend op de grond liggen. Zij zag van dichtbij bloed uit de mond en het hoofd van het slachtoffer stromen en heeft tevergeefs getracht het slachtoffer wakker te houden. Mevrouw [naam vriendin slachtoffer] heeft een verklaring van een psycholoog overgelegd waaruit blijkt dat zij aan PTSS lijdt en onder behandeling is. Er moet voor de hoogte van de shockschade gekeken worden welk geestelijk letsel de benadeelde partij heeft geleden of nog zal lijden door de confrontatie met (de gevolgen van) het misdrijf en welk bedrag dan passend is. Dat is een complexe vraag die op dit moment niet volledig kan worden beantwoord. Gelet op de wijze waarop mevrouw [naam vriendin slachtoffer] met de directe gevolgen van het misdrijf is geconfronteerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag € 20.000,- aan shockschade toewijzen. De vordering levert voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
materiële schade
Aan mevrouw [naam vriendin slachtoffer] wordt ter zake van de door haar gevorderde materiële schade het door haar gevorderde bedrag van € 282,36 betreffende het eigen risico over het jaar 2020 toegewezen. Deze kosten zijn op de wet gegrond en voldoende onderbouwd. Dit geldt niet ten aanzien van het gevorderde bedrag aan eigen risico over het jaar 2021, zodat de benadeelde partij ter zake van dat deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid naar dit onderdeel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.7.
Vorderingen van [naam benadeelde 7]
materiële schade
Aan mevrouw [naam benadeelde 7] wordt ter zake van de door haar gevorderde materiële schade voor de publicatie van overlijden (€ 94,24), de kosten van de lijkwagen (€ 249,03), het rouwboeket (€ 149,11) en een simkaart/digicel (€ 42,03) een bedrag van € 534,41 toegewezen. Deze kosten zijn op de wet gegrond en voldoende onderbouwd.
De benadeelde partij zal voor zover de vordering betrekking heeft op de gevorderde kosten ter zake van beveiliging en de overige kosten niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien deze kosten niet rechtstreeks voortvloeien uit het onder 1 bewezen verklaarde feit dan wel de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid naar dit onderdeel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.5.
Conclusies
De rechtbank zal de volgende bedragen toewijzen:
Eisende partij
Shockschade
Affectieschade
Materiële schadeposten
[naam benadeelde 1]
€ 20.000
€ 20.000,-
€ 11.375,16
[naam benadeelde 2]
€ 20.000,-
€ 3.475,00
[naam benadeelde 3]
€ 20.000,-
€ 352,49
[naam benadeelde 5]
€ 20.000,-
€ 14.498,95
[naam benadeelde 6]
€ 20.000,-
€ 282,36
[naam benadeelde 7]
€ 534,41
Voor zover vorderingen niet toegewezen worden, wordt de betreffende partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn of haar vordering.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over de toegewezen bedragen vanaf 29 mei 2020. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vorderingen van de in deze paragraaf genoemde benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Vorderingen benadeelde partijen
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, wat betekent dat indien en voor zover de een betaalt de ander van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf 29 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening:
Eisende partij
Shockschade
Affectieschade
Materiële schadeposten
[naam benadeelde 1]
€ 20.000,-
€ 20.000,-
€ 11.375,16
[naam benadeelde 2]
€ 20.000,-
€ 3.475,00
[naam benadeelde 3]
€ 20.000
€ 352,49
[naam benadeelde 5]
€ 20.000
€ 14.498,95
[naam benadeelde 6]
€ 20.000
€ 282,36
[naam benadeelde 7]
€ 534,41
verklaart ieder van de benadeelde partijen, genoemd in § 8.1 van dit vonnis, niet-ontvankelijk in hun vorderingen voor zover er meer of anders is gevorderd dan wat hiervoor is toegewezen;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen de navolgende bedragen, steeds vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 29 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen:
Ten behoeve van
Bedrag
Gijzeling
[naam benadeelde 1]
€ 51.375,16
100 dagen
[naam benadeelde 2]
€ 23.475,-
60 dagen
[naam benadeelde 3]
€ 20.352,49
60 dagen
[naam benadeelde 5]
€ 34.498,95
76 dagen
[naam benadeelde 6]
€ 20.282,36
60 dagen
[naam benadeelde 7]
€ 534,41
9 dagen
beveelt dat – bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van deze bedragen – gijzeling kan worden toegepast voor maximaal de duur van het aantal dagen genoemd in bovenstaand overzicht; toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Proceskostenveroordeling
veroordeelt de verdachte in de proceskosten gemaakt door de benadeelde partijen, genoemd in § 8.5 van dit vonnis, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.R.S. van Nuss, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen in/op het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, te weten een pistool van het merk Glock, model 19 Gen 5, kaliber 9x19mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Dordrecht een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, te weten een gaspistool van het
merk/type Umarex Walther PP, kaliber 9mm PAK, voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, betreft het steeds processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, als bijlage opgenomen bij het zaakproces-verbaal van de Politie Eenheid Rotterdam, onderzoek [naam onderzoek] , nummer [nummer proces-verbaal] , doorgenummerd van 1 tot en met 706. Tenzij anders aangegeven, verwijzen paginanummers naar de nummers van het doorlopend genummerde procesdossier van voornoemd dossier (hierna steeds aangeduid als het zaakproces-verbaal).
2.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 16 en de daarbij behorende bijlage 21.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 7 en de daarbij behorende bijlage 4.
4.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, p. 685 tot en met 698 van het zaakproces-verbaal.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 22 en 23 van het zaakproces-verbaal.
6.Proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, p. 154 tot en met 157 van het zaakproces-verbaal.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 7 en 8 van het zaakproces-verbaal.
8.Proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, p.31 tot en met 36 van het zaakproces-verbaal.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 13 en de daarbij behorende bijlage 16.
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 10 en de daarbij behorende bijlage 13.
11.Proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, p. 158 tot en met 162 van het zaakproces-verbaal.
12.Proces-verbaal van bevindingen p.8 van het zaakproces-verbaal
13.Proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, p. 158 tot en met 162.
14.Proces-verbaal van bevindingen met fotobijlage, p. 466 tot en met 474 van het zaakproces-verbaal.
15.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 25 en de daarbij behorende bijlage 32.
16.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 20 en de daarbij behorende bijlage 26.
17.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 25 en de daarbij behorende bijlage 32.
18.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 23 en de daarbij behorende bijlage 29
19.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 20 en de daarbij behorende bijlage 27
20.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 21 en de daarbij behorende bijlage 28.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 37 en 38 van het zaakproces-verbaal.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49 en 50 van het zaakproces-verbaal.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 56 en 57 van het zaakproces-verbaal.
24.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 28 en de daarbij behorende bijlage 32.
25.Proces-verbaal van bevindingen met bijlage, p. 685 tot en met 698 van het zaakproces-verbaal.