ECLI:NL:RBROT:2021:389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
10/996685-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en onttrekking van een boot aan de failliete boedel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van faillissementsfraude. De verdachte had samen met een medeverdachte, [naam medeverdachte 2], een boot, merk Sunseeker Predator 63, onttrokken aan de failliete boedel van [naam medeverdachte 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het faillissement van [naam medeverdachte 1] en dat zij samen met [naam medeverdachte 2] heeft geprobeerd de boot te verkopen, waarbij zij een deel van de opbrengst zou ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld om andere schuldeisers te benadelen en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van het onttrekken van een goed aan de boedel in het vooruitzicht van faillissement, wat strafbaar is volgens de wet. De rechtbank legde een taakstraf op in plaats van een gevangenisstraf, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996685-16
Datum uitspraak: 14 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.J.F.M. de Kerf, advocaat te Nijmegen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 7 en 8 december 2020 en 14 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft de nietigheid van de dagvaarding bepleit en heeft - kort en zakelijk weergegeven - daartoe aangevoerd dat de tenlastelegging in strijd met artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) niet een opgave behelst van de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
4.2.
Beoordeling
Het tenlastegelegde in samenhang met het dossier is voldoende duidelijk en concreet. Het is specifiek toegesneden op een periode, de pleegplaatsen, het goed dat zou zijn onttrokken, de onttrekkingswijze, de omstandigheden waaronder onttrekking zou hebben plaatsgevonden en welke personen hierbij betrokken zouden zijn. Daarnaast heeft de verdachte blijkens het verhandelde ter terechtzitting daadwerkelijk begrepen wat haar wordt verweten, hetgeen ook bevestiging vindt in het door de raadsman gevoerde verweer hiertegen. De dagvaarding voldoet derhalve aan de eisen van artikel 261 Sv. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft - kort zakelijk samengevat - daartoe aangevoerd dat de boot Sunseeker (hierna de boot) juridisch niet is geleverd aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna [naam medeverdachte 1] ), zodat hij niet de eigenaar van de boot was en waardoor de boot niet tot de boedel behoorde.
De verdachte heeft de boot rechtsgeldig in vuistpandrecht genomen en mocht ervan uitgaan dat [naam medeverdachte 1] door het overhandigen van de sleutels van de boot toestemming had gegeven de boot onderhands te verkopen, zodat de boot niet onttrokken is.
Het bestanddeel wetenschap van het aangevraagde faillissement of overleg kan niet worden bewezen. Ook is er geen sprake van opzet.
De raadsman heeft voorts bepleit dat de bij de FIOD afgelegde verklaring van [naam medeverdachte 1] van 31 oktober 2018 buiten beschouwing moet blijven omdat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld om bij het afleggen van deze verklaring aanwezig te zijn. Dit is in strijd met eerder gemaakte afspraken en dus in strijd met een goede procesorde. Tot slot zijn alle verklaringen van [naam medeverdachte 1] onbetrouwbaar en dienen deze buiten beschouwing te blijven.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdediging noch tijdens het voorbereidend onderzoek noch ter terechtzitting heeft verzocht om de medeverdachte [naam medeverdachte 1] te horen als getuige in haar zaak naar aanleiding van de op 31 oktober 2018 door hem als verdachte afgelegde verklaring. Reeds gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat er geen (onherstelbaar) verzuim is en dat er evenmin strijdigheid met de goede procesorde bestaat. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De rechtbank stelt aan de hand van de bewijsmiddelen uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
[naam medeverdachte 1] heeft in 2008 de boot, die zich toen in de haven Port de la Rague in Zuid-Frankrijk bevond, van [naam persoon 1] gekocht, ontving hierbij de sleutels van de boot en heeft de koopprijs voldaan. Gelet op de plaats waarop de boot zich ten tijde van de koop bevond, is op deze overeenkomst op grond van het bepaalde bij art. 127, eerste lid, van het 10e boek van het Burgerlijk Wetboek Frans civiel recht van toepassing. Levering van roerende zaken, niet zijnde registergoederen, is naar Frans recht voltooid door uitsluitend de wilsovereenstemming van de partijen die de overeenkomst zijn aangegaan, hetgeen volgt uit de tekst van art. 1138, eerste lid, van de Code Civil:
L'obligation de livrer la chose est parfaite par le seul consentement des parties contractantes. Zie tevens J.C. Schultsz,
Eigendomsverkrijging bij koop van roerende goederen in het Westeuropees internationaal privaatrecht(’s Gravenhage 1955), 56-62, die omtrent deze regel opmerkt (58) dat “in Frankrijk aan de wilsovereenstemming dubbele betekenis toekomt: obligatoire én zakelijke overeenkomst.” De boot is naar Frans recht dus geldig geleverd aan [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] was daarmee eigenaar geworden van de boot.
De verdachte had uit de nalatenschap van haar overleden echtgenoot [naam persoon 2] een vordering van € 600.000,- op [naam medeverdachte 1] uit hoofde van een geldleningsovereenkomst die in 2009 door [naam persoon 2] en [naam medeverdachte 1] was aangegaan en waarvan de hoofdsom opeisbaar was sinds 24 juli 2009. De verdachte wist dat [naam medeverdachte 1] zakelijk failliet was en dat het privé slecht met hem ging. [naam medeverdachte 1] kon haar daarom geen geld geven voor de aflossing van deze opeisbare schuld maar kon haar wel de boot aanbieden die eerder als zekerheid was opgenomen in de bovengenoemde geldleningsovereenkomst. De verdachte ging hiermee akkoord en heeft vervolgens in dit kader een (onderhandse) conceptpandakte met als datum 7 juni 2012 laten opstellen en getekend waarin [naam medeverdachte 1] de boot in pand geeft aan de verdachte. De verdachte heeft deze akte niet laten registreren bij de Belastingdienst. Dit speelde zich af kort voor het faillissement van [naam medeverdachte 1] op 28 juni 2012.
De verdachte vernam korte tijd later dat [naam medeverdachte 1] ook persoonlijk failliet was maar heeft voornoemde vordering op [naam medeverdachte 1] niet ter verificatie aangemeld bij de curator. De verdachte heeft in de zomer van 2012, tijdens het faillissement van [naam medeverdachte 1] , de sleutel van de boot door haar zoon laten ophalen bij [naam medeverdachte 1] . De verdachte vertelde eveneens in de zomer van 2012 de medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna [naam medeverdachte 2] ) over de boot en het faillissement van [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 2] meende eveneens een vordering op [naam medeverdachte 1] te hebben en wilde die verrekenen. De verdachte verklaarde dat [naam medeverdachte 2] haar toen had verteld dat hij de boot zou verkopen en dat zij na de verkoop hiervan een deel zou krijgen.
De verdachte heeft vervolgens de boot laten taxeren en daarna het taxatierapport aan [naam medeverdachte 2] verstrekt omdat hij verder ging met de boot. De verdachte en [naam medeverdachte 2] hebben geprobeerd de boot te verkopen dan wel getracht deze in hun macht te krijgen. Dit blijkt uit de verklaring van [naam persoon 3] . Hij verklaarde dat de verdachte zich aan hem presenteerde als de rechthebbende op de boot en dat zij hem vroeg om de boot te verkopen. Toen [naam persoon 3] dit weigerde omdat de eigendomssituatie van de boot niet duidelijk was, kwam [naam verdachte] bij hem terug met [naam medeverdachte 2] , die over de boot dacht te kunnen beschikken. [naam medeverdachte 2] heeft vervolgens zonder rechtsgeldige titel tijdens het faillissement van [naam medeverdachte 1] de boot, die tot de faillissementsboedel behoorde, onder het mom van een proefvaart uit de haven van Port de la Rague weggevaren naar de haven van San Remo in Italië. [naam medeverdachte 2] heeft de boot op zijn naam gezet, de naam van de boot veranderd en de boot verzekerd. De curator werd van dit alles niet op de hoogte gebracht.
De rechtbank komt op grond van het vorenoverwogene tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van het tekenen van de conceptpandakte wist van het ophanden zijnde persoonlijk faillissement van [naam medeverdachte 1] . Kort na de faillietverklaring is zij op de hoogte gesteld van het faillissement. Desalniettemin heeft zij, wetende dat [naam medeverdachte 1] failliet was, meegewerkt aan de onttrekking van de boot aan de boedel. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het de bedoeling was van de verdachte om andere schuldeisers voor te zijn, zodat er sprake is van opzet op de bedrieglijke verkorting van hun rechten.
Uit de bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, - in het bijzonder de omstandigheden dat de verdachte tijdens het faillissement van [naam medeverdachte 1] met [naam medeverdachte 2] de boot heeft willen verkopen, waarbij zij zou meedelen in de opbrengst hiervan en dat zij voor dit doel de boot heeft laten taxeren en het taxatierapport heeft gegeven aan [naam medeverdachte 2] die daarna met de boot is weggevaren - blijkt dat de verdachte een essentiële rol heeft gehad in de tenlastegelegde onttrekking van de boot en dat zij daarbij zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met [naam medeverdachte 2] dat er sprake is van medeplegen van de tenlastegelegde onttrekking van de boot.
Het verweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden van het tenlastegelegde.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 10 april 2012 tot en met 3 november 2014, te Oosterbeek en/of Arnhem en/of Mandelieu-la-Napoule (Frankrijk) en/of San Remo (Italië), althans (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een andere natuurlijke persoon, te weten [naam medeverdachte 2] , in het vooruitzicht van en/of tijdens het faillissement van [naam medeverdachte 1] , wiens faillissement bij vonnis van de rechtbank Arnhem dd. 28 juni 2012 is gevolgd/was uitgesproken, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [naam medeverdachte 1] , een goed, te weten een boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar 1999 met registratienummer [registratienummer] aan de boedel van [naam medeverdachte 1] , heeft onttrokken,
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van in geval van faillissement of in het vooruitzicht daarvan, terwijl het faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers enig goed aan de boedel onttrekken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met haar mededader schuldig gemaakt aan faillissementsfraude met een benadelingsbedrag van € 97.000,- voor de schuldeisers tot gevolg. De verdachte heeft zonder medeweten van de curator in het zicht van het faillissement van [naam medeverdachte 1] een conceptpandakte met betrekking tot de boot van die [naam medeverdachte 1] laten opstellen en deze ondertekend als betaling voor een opeisbare schuld op [naam medeverdachte 1] . De verdachte heeft voorts de sleutels van de boot bij [naam medeverdachte 1] laten ophalen en samengewerkt met haar mededader met als doel verkoop van de boot waarbij zij een aandeel van de opbrengst zou krijgen. De mededader heeft de boot op een brutale wijze feitelijk onttrokken aan de boedel van [naam medeverdachte 1] . De verdachte heeft door haar geraffineerd handelen de schuldeisers benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden, kennelijk enkel voor eigen financieel gewin.
De verdachte heeft daarmee de wettelijke rangorde van de schuldeisers in het faillissement doorkruist en het de curator onmogelijk gemaakt de boedel op de wettelijk voorgeschreven wijze af te wikkelen. De verdachte heeft zich niets gelegen laten liggen aan de belangen van de schuldeisers. De verdachte heeft voorts ter terechtzitting geen blijk gegeven van enig inzicht in het strafwaardige van haar gedrag. De rechtbank rekent de handelswijze van de verdachte haar dan ook zwaar aan.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.4.
Strafoplegging
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank zal hiervan echter afzien gelet op de ouderdom van het feit, het gegeven de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank legt in plaats daarvan als vergelding en preventie een taakstraf op.
8.5.
Overschrijding redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak zonder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden dient de behandeling van de zaak op de terechtzitting met een eindvonnis binnen 24 maanden na de aanvang van de redelijke termijn te zijn afgerond. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in het onderhavige geval niet aangehouden, verhoord bij de FIOD en in verzekering gesteld. Gelet hierop wordt daarom de dagvaarding van 9 november 2017 als een eerste daad van strafvervolging aangemerkt. De redelijke termijn vangt derhalve aan op die datum.
Tussen 9 november 2017 en de datum van het eindvonnis van 14 januari 2021 ligt een periode van 39 maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van 24 maanden, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van 15 maanden. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte.
Ook indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden zou de rechtbank een taakstraf hebben opgelegd die minder dan honderd uur bedraagt. In dat geval volstaat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - standaardarrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) - het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uur passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 344 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dezen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht volgens de maatstaf van 2 uren per dag vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode 10
april 2012 tot en met 3 november 2014, te Oosterbeek en/of Ede en/of Reeuwijk
en/of Arnhem en/of Mandelieu-la-Napoule (Frankrijk) en/of San Remo (Italië),
althans (elders) in Nederland en/of Frankrijk en/of Italië
tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke personen, te weten
[naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] en/of (een) ander(en), en/of met een of
meer andere rechtspersonen, te weten [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2]
en/of (een) ander(e) rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
in het vooruitzicht van en/of tijdens het faillissement van [naam medeverdachte 1]
, wiens faillissement bij vonnis van de rechtbank Arnhem dd. 28
juni 2012 is gevolgd/was uitgesproken, ter bedrieglijke verkorting van de
rechten van de schuldeiser(s) van [naam medeverdachte 1] , een goed, te weten een
boot, merk Sunseeker Predator 63, bouwjaar 1999 met registratienummer [registratienummer]
aan de boedel van [naam medeverdachte 1] , heeft onttrokken, en/of een of meer
betaling(en) (in natura) betreffende een of meer opeisbare of niet-opeisbare
schuld(en) heeft aangenomen van genoemde [naam medeverdachte 1] , terwijl zij,
verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) dat het
faillissement van die rechtspersoon reeds was aangevraagd en/of ten gevolge
van overleg met genoemde [naam medeverdachte 1] .