ECLI:NL:RBROT:2021:3881

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
10/775000-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtelijke omkoping en schending van ambtsgeheim door politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, een politieambtenaar, die zich schuldig heeft gemaakt aan (passieve) ambtelijke omkoping en schending van zijn ambtsgeheim. De verdachte werd beschuldigd van het aannemen van een gift en het schenden van vertrouwelijke informatie uit politiesystemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 mei 2019 tot 1 oktober 2020 als hoofdagent bij de eenheid Rotterdam, vertrouwelijke informatie heeft gedeeld met derden en hiervoor een geldbedrag heeft aangenomen. De rechtbank heeft de dagvaarding op een onderdeel nietig verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende specifiek was. De verdachte heeft bekend dat hij informatie uit bevragingen aan derden heeft verstrekt, maar ontkende dat hij dit ook deed in een andere periode. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten 1 en 3, maar niet aan feit 2. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en een gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de verdachte te ontzetten van het recht om publieke ambten te vervullen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/775000-20
Datum uitspraak: 3 mei 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.A. Kloos heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van voorarrest;
  • ontzetting van het recht om publieke ambten te vervullen voor de duur van vijf jaren.

4..Geldigheid dagvaarding

Onder feit 2 is – kort gezegd – ten laste gelegd dat de verdachte in de periode van 4 maart 2019 tot 1 oktober 2020 opzettelijk en wederrechtelijk in geautomatiseerde werken, te weten servers van de Nationale Politie, is binnengedrongen met behulp van valse signalen of een valse sleutel. Immers heeft hij gebruik gemaakt van een gebruikersnaam en een wachtwoord die hem ter beschikking stonden met een ander doel dan waarvoor dat was toegestaan, en heeft hij gegevens die waren opgeslagen, verwerkt of overgedragen.
In de tenlastelegging is niet gespecificeerd welke delen van servers van de Nationale Politie de verdachte wederrechtelijk zou zijn binnengedrongen, niet (feitelijk) aangegeven welke gebruikersnaam en/of wachtwoord hij hiervoor zou hebben gebruikt en welke gegevens de verdachte vervolgens heeft verwerkt of overgedragen. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte in de ten laste gelegde periode (ook) voor de uitoefening van zijn werkzaamheden servers van de Nationale Politie benaderde, is de dagvaarding door het ontbreken van een feitelijke omschrijving van de verweten handelingen onvoldoende specifiek.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet kan dienen als grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting en zal de dagvaarding op dit onderdeel nietig verklaren.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, als hieronder vermeld.
5.2.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 3
5.2.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is waarop de ten laste gelegde periode van 4 maart 2019 tot 1 oktober 2020 is gebaseerd en dat de bewezenverklaarde periode aanzienlijk korter zou moeten zijn.
De verdachte heeft ter zitting en bij de politie ontkend dat, dan wel gesteld dat hij zich niet kan herinneren of, hij degene is geweest die aan [naam medeverdachte] heeft verteld dat zij TCI-subject was. De verdachte heeft ter zitting opgemerkt dat niet kan worden uitgesloten dat [naam medeverdachte] een tweede contact bij de politie had en dat haar die informatie door deze persoon is verstrekt.
5.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte heeft op 4 maart 2019 [naam persoon 1] bevraagd in de computersystemen van de politie, zoals onder het eerste gedachtestreepje ten laste is gelegd. De laatste ten laste gelegde bevraging, ten aanzien van [naam persoon 2] , heeft de verdachte gedaan op 22 mei 2020. De verdachte heeft bekend dat hij informatie uit deze bevragingen aan derden heeft verstrekt.
Daarmee is bewezen dat de verdachte zich in de periode van 4 maart 2019 tot 22 mei 2020 schuldig heeft gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim. Niet bewezen is dat de verdachte dit ook heeft gedaan in de periode van 23 mei 2020 tot 1 oktober 2020, zodat hij voor dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Op 20 november 2019 voerde de medeverdachte [naam medeverdachte] een gesprek met [naam persoon 3] . In dit gesprek vertelde [naam medeverdachte] dat zij een vriend heeft die bij de politie werkt en observaties uitvoert. Deze vriend heet [voornaam verdachte] . De verdachte heeft bekend dat hij op verzoek van [naam medeverdachte] diverse bevragingen deed in computersystemen van de politie.
De rechtbank leidt daaruit af dat de verdachte de persoon is waaraan [naam medeverdachte] in het voorgenoemde gesprek aan refereert. Dat zij ten onrechte kennelijk in de veronderstelling is dat de verdachte (ook) observaties verricht, is onvoldoende om aan te nemen dat [naam medeverdachte] ook een ander contact bij de politie heeft.
Op 8 januari 2020 voerde [naam medeverdachte] een gesprek met [naam persoon 4] waarin zij vertelde dat zij bericht had gekregen dat zij sinds ongeveer twee weken TCI-subject was. Zij had deze informatie naar eigen zeggen gekregen van haar vriend bij de politie.
De verdachte heeft op 14 december 2020 [naam medeverdachte] bevraagd, slechts enkele dagen na het moment dat in de systemen zichtbaar was (geworden) dat zij als TCI-subject was aangemerkt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is bewezen dat de verdachte uitkomsten van raadplegingen met betrekking tot [naam medeverdachte] , waaronder de informatie dat zij TCI-subject was, heeft verstrekt aan een derde.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 28 mei 2019 tot 1 oktober 2020 te Rotterdam en Berkel en Rodenrijs, althans elders in Nederland als ambtenaar, hoofdagent bij de eenheid Rotterdam, een gift , te weten een geldbedrag, heeft aangenomen, wetende dat, deze hem verdachte, werd gedaan teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen en
een gift heeft gevraagd teneinde hem, verdachte te bewegen om in zijn bediening iets te doen, immers heeft hij, verdachte, vertrouwelijke informatie uit politiesystemen, met betrekking tot:
- Op 28 mei 2019 kentekengegevens [kentekennummer 1] op naam van [naam medeverdachte]
;
- Op 28 mei 2019 aandachtsvestiging [nummer proces-verbaal] auto met kenteken [kentekennummer 2] op naam van gerelateerd aan [naam medeverdachte]
;
- Op 14 december 2019 tussen 18:31 uur en 18:33 uur [adres] te Rotterdam, adres van [naam medeverdachte]
;
- Op 14 december 2019 persoon met nummer [nummer 1] ( [naam medeverdachte] ) en een BVH registratie met nummer [nummer 2]
;
- Op 13 mei 2020 te 21:32 uur kenteken [kentekennummer 3] ( [naam persoon 5] )
;
- omstreeks 13 mei 2020 registraties van [naam persoon 6] [geboortedatum] aan een of meer onbevoegde derden doorgegeven.
3.
hij in de periode van 4 maart 2019 tot 22 mei 2020 te Rotterdam en Berkel en Rodenrijs, althans elders in Nederland, telkens geheimen, waarvan hij, verdachte, wist dat hij uit hoofde van ambt, te weten als politieambtenaar bij de Politie Eenheid Rotterdam, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, meermalen de uitkomsten van malafide raadplegingen die niet relevant waren voor de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de Nationale Politie, verstrekt aan particuliere derden, althans aangewend voor privégebruik
,te weten informatie met betrekking tot:
- een fraudezaak waar [naam persoon 1] bij betrokken is, 4 maart 2019
;
- [naam medeverdachte] , o.a. dat zij TCI-subject is, december 2019
;
- [naam persoon 7] , 18 mei 2020
;
- een mishandelingszaak ( [nummer 3] ) waar [naam persoon 2] bij betrokken is, 22 mei 2020.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen
en
als ambtenaar een gift vragen teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen

3..

enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (passieve) ambtelijke omkoping en schending van zijn ambtsgeheim. De verdachte heeft, meermalen op verzoek van een derde bevragingen gedaan in de computersystemen van de politie en heeft de gevonden informatie, waaronder adresgegevens, met deze personen gedeeld. Voor deze bevragingen heeft hij één keer een geldbedrag ontvangen. Ook heeft de verdachte één keer verzocht om betaling van een geldbedrag voor een bevraging. De verdachte heeft daarnaast ook diverse andere bevragingen gedaan in de computersystemen van de politie, zonder dat daar vanuit zijn politietaak aanleiding toe bestond, en de bevraagde informatie gedeeld met derden
De verdachte heeft zich met zijn handelen niet alleen schuldig gemaakt aan privacy schending, maar heeft met het opvragen en delen van de vertrouwelijke informatie ook inbreuk gemaakt op de integriteit van politie en justitie. Een politieambtenaar neemt, gelet op zijn taak en functie, een bijzondere plaats in de samenleving in. Om die reden wordt van hem volledige integriteit en onkreukbaarheid verwacht. De rechtbank rekent de verdachte deze gedragingen aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Nu de rechtbank uitgaat van een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, zal zij een lagere straf opleggen dan is geëist.
Gezien de ernst van de feiten kan desondanks niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, waarbij het op te leggen onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf opleggen.
Anders dan door de officier van justitie is geëist, ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdachte te ontzetten van het recht om publieke ambten te vervullen, gelet op de beperkende maatregelen die daar ingeval van een veroordeling als onderhavig aan kunnen worden verbonden
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 272 en 363 het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het onder 2 ten laste gelegde feit;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
94 (vierennegentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 mei 2019 tot 1 oktober 2020 te Rotterdam en Berkel en Rodenrijs, althans (elders) in Nederland als ambtenaar, hoofdagent bij de eenheid Rotterdam, een gift of belofte dan wel een dienst, te weten een of meer geldbedragen, heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat, deze hem verdachte, werd gedaan, verleend of werd aangeboden teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of
ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten en/of
een gift en/of belofte en/of dienst heeft gevraagd teneinde hem, verdachte te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten en/of
ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten, immers heeft hij, verdachte, vertrouwelijke informatie uit een of meer politiesyste(e)m(en), met betrekking tot:
- Op 28 mei 2019 kentekengegevens [kentekennummer 1] op naam van [naam medeverdachte]
- Op 28 mei 2019 aandachtsvestiging [nummer proces-verbaal] auto met kenteken [kentekennummer 2] op naam van gerelateerd aan [naam medeverdachte]
- Op 14 december 2019 tussen 18:31 uur en 18:33 uur [adres] te Rotterdam, adres van [naam medeverdachte]
- Op 14 december 2019 persoon met nummer [nummer 1] ( [naam medeverdachte] ) en een BVH registratie met nummer [nummer 2]
- Op 13 mei 2020 te 21 :32 uur kenteken [kentekennummer 3] ( [naam persoon 5] )
- Op 13 mei 2020 registraties Van [naam persoon 6] [geboortedatum] aan een of meer onbevoegde derden doorgegeven
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 mei 2019 4 maart 2019 tot 1 oktober 2020 te Rotterdam en Berkel en Rodenrijs, althans (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in één of meer (delen van) geautomatiseerde werken, te weten één of meer (delen van) servers van de Nationale Politie, is binnengedrongen met behulp van valse signalen of een valse sleutel, immers heeft hij gebruik gemaakt van een gebruikersnaam en een wachtwoord die hem ter beschikking stonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan, en heeft hij zich met die gebruikersnaam en dat wachtwoord toegang verschaft, met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en dat wachtwoord ter beschikking stonden en was toegestaan, en (vervolgens) heeft hij gegevens die waren opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van (delen van) die geautomatiseerde werken waarin hij zich wederrechtelijk bevond, voor zichzelf en voor anderen overgenomen of opgenomen, immers heeft hij, verdachte die (vertrouwelijke) informatie omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken uit een of meer
politiesystemen geëxporteerd, geprint, naar zichzelf gemaild of opgeschreven;
3.
hij in of omstreeks de periode van 4 maart 2019 tot 1 oktober 2020 te Rotterdam en Berkel en Rodenrijs, althans (elders) in Nederland, (telkens) een of meer geheimen, waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep en/of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt en/of beroep, te weten als politieambtenaar bij de Politie Eenheid Rotterdam, verplicht was te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, (meermalen) de uitkomsten van (malafide) raadplegingen (die niet relevant waren voor de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de Nationale Politie), verstrekt aan (particuliere) derden, althans aangewend voor privégebruik te weten informatie met betrekking tot:
- een fraudezaak waar [naam persoon 1] bij betrokken is, 4 maart 2019
- [naam medeverdachte] , o.a. dat zij TCI-subject is, december 2019
- [naam persoon 7] , 18 mei 2020
- een mishandelingszaak ( [nummer 2] ) waar [naam persoon 2] bij betrokken is, 22 mei 2020.