ECLI:NL:RBROT:2021:3871
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst na overlijden huurder
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonplus Schiedam en een gedaagde die in persoon procedeerde. De zaak betreft een huurachterstand die is ontstaan na het overlijden van de moeder van de gedaagde. De huurovereenkomst tussen Woonplus en de moeder van de gedaagde was ingegaan op 23 januari 2019, en na haar overlijden op 29 juni 2020 is er een nieuwe huurovereenkomst gesloten met de gedaagde, die op 1 september 2020 inging. De gedaagde heeft echter een huurachterstand laten ontstaan van in totaal € 3.626,37, bestaande uit een eerdere huurachterstand van € 1.200,83 en een latere huurachterstand van € 2.425,54. Woonplus heeft de gedaagde meerdere keren aangemaand tot betaling, maar zonder resultaat.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2021 is de gedaagde niet verschenen, waardoor de kantonrechter de vordering van Woonplus als erkend heeft beschouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde in verzuim is gekomen door het niet betalen van de huur en dat er sprake is van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering van Woonplus tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De kantonrechter heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaning niet correct was geformuleerd.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders en de gevolgen van wanbetaling, evenals de rechten van verhuurders om een huurovereenkomst te ontbinden bij ernstige tekortkomingen.