ECLI:NL:RBROT:2021:387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
10/212367-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor opzettelijke verkoop en bezit van cocaïne, mishandeling van levensgezel en voorhanden hebben van een vilmes

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzettelijke verkoop, aflevering, verstrekking, vervoer en bezit van cocaïne, mishandeling van zijn levensgezel en het voorhanden hebben van een vilmes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak is behandeld in tegenspraak en is gebaseerd op het onderzoek dat heeft plaatsgevonden op de terechtzittingen van 26 maart 2018 en 7 januari 2021.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 augustus 2017 tot en met 24 oktober 2017 opzettelijk cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. Dit is onderbouwd door verklaringen van kopers en observaties van de politie. De verdachte heeft ontkend cocaïne te hebben verkocht, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de kopers en de aangetroffen gripzakjes en ponypacks met cocaïne in de auto van de verdachte voldoende bewijs vormen voor de bewezenverklaring van dit feit.

Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vilmes en de mishandeling van zijn levensgezel, waarbij hij haar fysiek geweld heeft aangedaan. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/212367-17
Datum uitspraak: 21 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte]
,
raadsvrouw mr. W.M. Shreki, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2021.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
26 maart 2018 en 7 januari 2021 (zulks op de voet van artikel 377, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering).

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Blotwijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 45 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 3
Tijdens de doorzoeking van de woning van de moeder van de verdachte is in een kamer, die volgens zijn moeder bij de verdachte in gebruik was, in een ondoorzichtige tas een knalpatroon aangetroffen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij bij zijn vader woont en niets weet van de knalpatroon die is aangetroffen in een kamer in zijn moeders huis.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte wist dat dat knalpatroon in de kamer lag, anders dan dat het in een kamer lag die volgens zijn moeder door hem gebruikt werd. In de tas werd verder niets aangetroffen dat de tas of de inhoud daarvan met verdachte in verband kan brengen. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken omdat geen bewustheid ten aanzien van de aanwezigheid van de knalpatroon kan worden vastgesteld.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat op basis van alleen de indicatieve tests niet kan worden vastgesteld dat het onderzochte materiaal cocaïne is en dat om die reden de verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben en dealen van cocaïne. Subsidiair kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is die cocaïne verkoopt omdat geen van de kopers de naam van de verdachte kent of een gedetailleerd signalement van de verdachte kan geven. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de in de auto aangetroffen gripzakjes en de ponypacks met wit poeder voorhanden heeft gehad, omdat deze onder de bijrijdersstoel in de auto zijn aangetroffen en er meerdere personen in de auto zaten.
4.2.2.
Beoordeling
Tijdens observaties in de periode tussen 12 augustus 2017 en 9 oktober 2017 is door de politie meerdere keren waargenomen dat de verdachte vanuit een Fiat Punto met kenteken [kentekennummer] mogelijk verdovende middelen overdraagt. De vermoedelijke kopers van deze verdovende middelen zijn kort na de vermeende overdracht aangehouden en bij hen werden verschillende gripzakjes en een ponypack -voorzien van de tekst Scarface en een afdruk van Tony Montana- aangetroffen met daarin een witte substantie. De kopers hebben verklaard dat zij cocaïne hebben gekocht bij de bestuurder van de auto. Bij de observaties is gezien dat de verdachte de bestuurder van de auto was. Ook verklaren zij dat zij vaker cocaïne bij hem hebben gekocht. De witte substantie in de gripzakjes testte in alle gevallen positief op de aanwezigheid van cocaïne.
De uitkomsten van de indicatieve tests van de witte substantie in de gripzakjes en ponypacks die bij de kopers zijn aangetroffen worden ondersteund door de verklaringen van de kopers. Zij hebben bij de politie verteld dat zij al vaker cocaïne gekocht hebben bij de bestuurder van de auto waar zij kort daarvoor een ontmoeting mee hebben gehad. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat door de kopers cocaïne is gekocht en dat de witte substantie die in de auto van de verdachte is aangetroffen cocaïne betreft.
Op 24 oktober 2017 worden door verbalisanten in de Fiat Punto met kenteken [kentekennummer] , bestuurd door de verdachte, diverse gripzakjes en ponypacks met een witte substantie aangetroffen onder de bijrijdersstoel. Op de ponypacks staat een afbeelding van een acteur uit de film Scarface. Ook deze witte substantie test positief op de aanwezigheid van cocaïne. De verdachte heeft verklaard dat de Fiat Punto van zijn moeder is en dat alleen zij en de verdachte zelf deze auto gebruiken.
De rechtbank oordeelt dat op basis van de afbeelding op de ponypacks, die overeenkomt met de ponypack die door de verdachte vanuit zijn auto is verkocht aan [naam 1] , en het feit dat de gripzakjes en ponypacks zijn aangetroffen in een auto die alleen door de verdachte en zijn moeder wordt gebruikt, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte deze gripzakjes en ponypacks voorhanden heeft gehad. Het verweer dat de gripzakjes en ponypacks door iemand anders in de auto zijn gelegd is verder niet onderbouwd en wordt niet aannemelijk geacht.
4.2.3.
Conclusie
Zowel het primair als het subsidiair aangevoerde verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
4.3.
Bewijswaardering feit 2
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdachte wist niet waar het mes lag en had op het moment dat de politie het vond ook niet de beschikkingsmacht daarover, zodat hij moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben daarvan
4.3.2.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat het mes van hem was, dat hij het ooit gevonden heeft maar niet wist dat het verboden was. Het mes is door de politie aangetroffen in de woning van de moeder van de verdachte, in een kamer die volgens zijn moeder bij hem in gebruik was. De verdachte heeft ook verklaard dat hij weliswaar bij zijn vader woont, maar regelmatig bij zijn moeder verblijft om de was te doen en haar auto te lenen. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte het mes bewust voorhanden had en daarover ook de feitelijke macht kon uitoefenen.
4.3.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen en het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 10 augustus 2017 tot en met 24 oktober 2017
te Rotterdam opzettelijk heeft verkocht
en afgeleverd en verstreken vervoerd,
en opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 25 oktober 2017 te Rotterdam een wapen van
categorie I, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een
vilmes,
voorhanden heeft gehad;
4
hij op 22 januari 2018 te Rotterdam
zijn levensgezel, [naam 2] ,
heeft mishandeld door
haar:
- tegen de armen te slaan en
- op de grond te gooien en
- aan de benen over de grond te trekken en
- met kracht bij de nek vast te pakken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie;
3. mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De verdachte heeft vanuit zijn auto in cocaïne gedeald. De handel in harddrugs gaat niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit en overlast. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat cocaïne schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers ervan. De verspreiding van dergelijke harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
Ook heeft de verdachte een vilmes voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van steekwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich mee. De ervaring leert dat het voorhanden hebben van steekwapens gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan, met alle gevolgen van dien.
Voorts heeft de verdachte zijn vriendin [naam 2] in haar eigen woning bij haar nek vast gepakt, geslagen, op de grond gegooid en aan haar benen door de slaapkamer getrokken, waardoor zij letsel en pijn heeft ondervonden. De verdachte heeft door deze geweldshandelingen de lichamelijke integriteit van [naam 2] geschonden. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij met fysiek geweld reageert op conflicten in de relationele/huiselijke sfeer. Juist in die omgeving moeten mensen zich veilig en geborgen kunnen voelen.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld in het kader van de Opiumwet.
7.2.2.
Rapportages
Bij beslissing van 7 november 2017 heeft de raadkamer in deze rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte toegewezen onder voorwaarden.
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft ten behoeve van de zitting van de politierechter op 26 maart 2018 een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 januari 2018. De kans op herhaling kan niet worden ingeschat omdat de verdachte de tenlastegelegde feiten ontkent. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, gedragsinterventie CoVa of CoVa-plus en een behandelverplichting bij Het Dok of soortgelijke ambulante forensische zorg.
In het voortgangsverslag van 14 december 2020 merkt Reclassering Nederland op dat er positieve ontwikkelingen zijn geweest in het leven van de verdachte. Hij heeft werk en stabiele huisvesting. Hij verschijnt op zijn afspraken bij de reclassering en lijkt hierin niet onwelwillend. Alleen de afspraken bij Fivoor is hij onvoldoende nagekomen. Vanwege het ontbreken van intrinsieke motivatie is de behandeling bij Fivoor afgebroken.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
7.2.3.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is op 25 oktober 2017 voor de feiten 1 en 2 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 25 oktober 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van 3 jaar en ruim twee maanden. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van één, jaar en ruim twee maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden in de op te leggen straf. De rechtbank zal om die reden een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Gelet op het feit dat de verdachte mede door het tijdsverloop lang onder toezicht van de reclassering is geweest en de behandeling bij Fivoor is afgebroken bij gebrek aan motivatie bij de verdachte, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden verbinden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
45 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op twee jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2021.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
in of omstreeks de periode van 10 augustus 2017 tot en met 24 oktober 2017
te Rotterdam
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Rotterdam een of meer wapens van
categorie I, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een
vlindermes, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Rotterdam munitie van categorie III
onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een knalpatroon,
voorhanden heeft gehad;
4
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Rotterdam
zijn levensgezel, [naam 2] ,
heeft mishandeld door:
- meermalen, althans éénmaal op/tegen het gezicht en/of de arm(en) en/of
het (achter)hoofd te slaan en/of
- ( vervolgens) op de grond te gooien en/of
- aan het/de be(e)n(en) (over de grond) te trekken en/of
- ( met kracht) bij de nek vast te pakken.