ECLI:NL:RBROT:2021:3840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
FT EA 21/60 en FT EA 21/61
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling door gemeente Rotterdam in faillissementszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door een verzoeker, die te maken heeft met meerdere schuldeisers, waaronder de gemeente Rotterdam. De verzoeker had op 15 januari 2021 een verzoek ingediend op basis van artikel 287a van de Faillissementswet, waarin hij de gemeente Rotterdam verzocht in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De gemeente Rotterdam weigerde echter mee te werken aan deze regeling, omdat zij van mening was dat de vorderingen dateren van na 1 januari 2013 en niet meegenomen mochten worden tegen finale kwijting, conform gemeentebeleid. De rechtbank heeft de belangen van de gemeente afgewogen tegen die van de verzoeker en de andere schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, gezien het feit dat twee van de drie schuldeisers akkoord waren gegaan met de regeling en dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd was. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de verzoeker, die zijn schuldenproblematiek wilde oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wogen dan het negatieve belang van de gemeente. De rechtbank heeft de gemeente Rotterdam dan ook bevolen in te stemmen met de schuldregeling en veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 24 maart 2021
in de zaak van:
[naam verzoeker],
wonende te [adres verzoeker]
[postcode verzoeker] [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 15 januari 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- De gemeente Rotterdam.
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 17 maart 2021 zijn telefonisch gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [naam persoon] , werkzaam bij de [naam bank]
(hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift drie schuldeisers, waarvan één preferente ( met vijf vorderingen ) en twee concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 8.143,81 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 2 november 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 34,64% aan de preferente schuldeisers en 17,32% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker heeft een ontheffing van de sollicitatieplicht over de periode van 5 maart 2021 tot en met 5 september 2021. Uit de ingediende stukken blijkt dat verzoeker een CIZ indicatie heeft. Mogelijk krijgt verzoeker in de toekomst een uitkering op basis van de Wet langdurige zorg.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Twee schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier als enige schuldeiser niet mee in. Zij heeft een vordering van € 5.296,11 op verzoeker, welke 65,1% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam gesteld dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat voorliggende vorderingen dateren van ná 1 januari 2013 en, conform gemeentebeleid, niet meegenomen mogen worden tegen finale kwijting. Op deze vorderingen is artikel 60c van de Participatiewet (hierna: Pw) van toepassing, omdat verzoeker zijn inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de gemeente Rotterdam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de gemeente Rotterdam een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 65,1%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twee van de drie schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de [naam bank] . Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker beschikt over een ontheffing van de sollicitatieplicht tot en met 5 september 2021 met een mogelijke verlenging. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoeker anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de gemeente Rotterdam bij haar besluiten tot terugvordering van de betaalde uitkering en het opleggen van boetes heeft overwogen dat sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De gemeente heeft vast gesteld dat schuldenaar sinds 2015 psychische klachten en diverse psychoses heeft gehad. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat schuldenaar in deze periode (vanaf 2015 tot en met 2019) verslaafd geweest is aan cannabisgebruik en gediagnosticeerd is met Schizofrenie. Schuldenaar krijgt hulp in de vorm van dagbesteding en individuele begeleiding (door Stichting Aelbrecht en Antes). Ook de gemeente Rotterdam verleent zorg in de vorm van hulp bij het hanteerbaar maken van de belemmeringen voor het ontvangen van de juiste zorg (plan van aanpak). Het belang van de gemeente Rotterdam wordt dus aan de ene kant bepaald door het nakomen van de wettelijk beperking in artikel 60c Participatiewet, op grond waarvan zij niet mag mee werken aan de aangeboden regeling (negatief belang) en aan de andere kant door het tot stand komen van een regeling van de schulden waarna schuldenaar zich kan richten op de zorg voor zijn geestelijke gezondheid en het zo snel mogelijk weer participeren op de arbeidsmarkt (positief belang).
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan het (negatieve) belang van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.