In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van politie van de regionale eenheid Amsterdam. De eiser had toestemming aangevraagd voor beveiligingswerkzaamheden via Securitas Nederland B.V., maar deze aanvraag werd door de korpschef afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de bevindingen dat de eiser niet over de nodige betrouwbaarheid beschikte, mede door eerdere veroordelingen en overtredingen van verkeersregels. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van de betrouwbaarheid van de aanvrager, maar dat deze beoordeling wel degelijk gemotiveerd moet zijn.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wet- en regelgeving, zoals de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wbpr) en de beleidsregels, in acht genomen. De rechtbank oordeelde dat de korpschef ten onrechte een sepot wegens onvoldoende bewijs had meegenomen in de beoordeling van de betrouwbaarheid van de eiser. Dit sepot had geen uitsluitsel gegeven over de strafbaarheid van de eiser en had dus niet als basis voor de afwijzing mogen dienen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de betrouwbaarheid van de eiser niet boven elke twijfel verheven was.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, omdat het beroep gegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gemotiveerde beoordeling van de betrouwbaarheid van personen die werkzaam willen zijn in de beveiligingssector.