ECLI:NL:RBROT:2021:3790

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/10/604130 / HA ZA 20-872
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding met betrekking tot aandelen en onroerend goed

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen ex-echtgenoten na hun echtscheiding. Partijen zijn op 8 februari 1974 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en zijn op 23 januari 2009 gescheiden. De rechtbank Rotterdam heeft eerder een partiële verdeling vastgesteld, maar deze is door het gerechtshof Den Haag vernietigd wegens onvoldoende informatie. De man heeft een nieuwe procedure aangespannen om de verdeling van de huwelijksgemeenschap te regelen, waarbij hij onder andere vorderingen heeft gedaan met betrekking tot aandelen in Waterways Rotterdam B.V. en onroerend goed in Frankrijk.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de man geen misbruik van procesrecht maakt door deze procedure te voeren, aangezien de gemeenschap slechts partieel verdeeld is. De rechtbank heeft de vorderingen van de man, waaronder de verklaring voor recht dat de aandelen in Waterways Rotterdam B.V. niet in de gemeenschap vallen, toegewezen. Daarnaast is de man veroordeeld tot betaling van bedragen aan de vrouw ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waaronder een bedrag van € 1.210,- voor pensioenverevening.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vrouw een bedrag van € 140.536,91 aan de man verschuldigd is, maar heeft deze vordering niet toegewezen omdat deze al door het gerechtshof was beoordeeld. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft bepaald dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en op 28 april 2021 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/604130 / HA ZA 20-872
Vonnis van 28 april 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat voorheen mr. E. Hartog, thans mr. H.J. van Smaalen,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Maaskant.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de akte met producties van de man,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 5 februari 2021,
  • de opmerkingen van de man over het (buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte) proces-verbaal,
  • de akte van de vrouw, met producties,
  • de antwoordakte van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 8 februari 1974 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2009 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 17 februari 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank Rotterdam bij vervolgbeschikking van 18 mei 2010 de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld. Deze beslissing is vernietigd bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 oktober 2011. Het gerechtshof oordeelde onvoldoende informatie te hebben om de verdeling vast te stellen. Om die reden heeft het gerechtshof partijen gelast om over te gaan tot verdeling ten overstaan van een notaris met benoeming van onzijdige personen (om de eventueel onwillige deelgenoot te vervangen).
2.3.
De man heeft bij de rechtbank Rotterdam een nieuwe procedure aanhangig gemaakt tegen de vrouw inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap. In die procedure is op 16 maart 2016 eindvonnis gewezen. Daarbij is opnieuw de verdeling van de gemeenschap vastgesteld.
2.4.
Het gerechtshof Den Haag heeft laatstgenoemd vonnis bij arrest van 9 april 2019 vernietigd. Daarbij heeft het gerechtshof de zaak afgedaan middels het vaststellen van een partiële verdeling. In het arrest staat onder meer:
“Conclusie
44. Op basis van de door partijen gestelde feiten en omstandigheden kan het hof niet de gehele huwelijksgemeenschap verdelen, aangezien met name de man onvoldoende feiten heeft gesteld om tot een eindoordeel te kunnen komen. De man heeft nog steeds, net als in de procedure bij dit hof in 2011, geen duidelijkheid verschaft met betrekking tot de aandelen in Waterways Rotterdam B.V. Op bladzijde 7 van zijn memorie van grieven stelt hij dat de aandelen die hij bezat in de besloten vennootschap tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Het hof gaat er derhalve thans vanuit dat de aandelen in Waterways Rotterdam B.V. tot de huwelijksgemeenschap behoren. Echter, de man heeft niet aangegeven hoe die aandelen in de verdeling moeten worden betrokken en voor welke waarde. Hij heeft geen enkele waarde-indicatie met betrekking tot deze aandelen gegeven. Ook met betrekking tot de woning te Frankrijk zijn er naar het oordeel van het hof te veel onzekerheden om tot een definitief oordeel te kunnen komen. Het hof is van oordeel dat de proceshouding van de man een goede verdeling in de weg staat, nu hij stelselmatig geen dan wel gebrekkige informatie verstrekt hetgeen naar het oordeel van het hof voor zijn rekening en risico dient te komen. Het hof verwijst ook naar hetgeen de hiervoor genoemde notaris mr. Kloosterman heeft gesteld: het door de notaris opvragen van informatie met betrekking tot de financiering van de woning in Frankrijk leidde tot het indienen van klachten door de man tegen de notaris en de gevraagde informatie werd door de man niet verstrekt. Gezien deze bijzondere situatie, die met name wordt veroorzaakt door de houding van de man, kan van de vrouw in redelijkheid niet worden verlangd dat zij nog langer in onverdeeldheid moet verkeren met betrekking tot de woning te Hellevoetsluis.
45. Het is het hof voldoende duidelijk dat tot de huwelijksgemeenschap behoren:
- de woning te Hellevoetsluis, de woning te Frankrijk, de aandelen Waterways Rotterdam B.V., beleggingsrekeningen op naam van de vrouw en banksaldi van de vrouw.
46. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is er sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid zodat een partiële verdeling gerechtvaardigd is. Uit Hoge Raad 19 mei 2017 HR:2017:939 leidt het hof af, dat de rechter ter zake een vordering tot verdeling ook een gedeeltelijke verdeling kan bevelen. Het hof zal daarbij de belangen van beide partijen moeten wegen. Het hof zal de woning te Hellevoetsluis, de beleggingsrekeningen en de banksaldi op naam van de vrouw aan de vrouw toedelen, onder gehoudenheid de waarde daarvan met de man te verrekenen. Het bedrag dat de vrouw uit dien hoofde met de man moet verrekenen is zij eerst verschuldigd op het moment dat eveneens verdeeld is de woning te Frankrijk, de aandelen Waterways Rotterdam B.V., de banksaldi van de man en met inachtneming van haar aandeel in die verdeling, alsmede dat de pensioenrechten verevend zijn conform de wet. In redelijkheid kan van de vrouw niet gevergd worden dat zij een eventueel
overbedelingsbedrag betaalt aan de man terwijl haar rechten uit hoofde van de verevening en verdeling nog niet zijn vastgesteld.
47. Uit het vorenstaande volgt derhalve dat aan de vrouw worden toebedeeld:
- de woning te [adres] voor een bedrag van € 205.000,-
- de beleggingsrekeningen ten name van de vrouw voor een bedrag van € 117.734,-
- de banksaldi ten name van de vrouw voor een bedrag van € 503,-,
48. De overige boedelbestanddelen kan het hof niet verdelen wegens gebrek aan informatie.
Proceskosten
49. In het vorenstaande ziet het hof aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden eindvonnis van 16 maart 2016 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
deelt aan de vrouw toe:
- de woning te [adres] voor een bedrag van € 205.000,-
- de beleggingsrekeningen ten name van de vrouw voor een bedrag van € 117.734,-
- de banksaldi ten name van de vrouw voor een bedrag van € 503,-, onder gehoudenheid de waarde daarvan met de man te verrekenen.
Het bedrag dat de vrouw uit dien hoofde met de man moet verrekenen is zij eerst verschuldigd op het moment dat eveneens verdeeld is de woning te Frankrijk, de aandelen Waterways Rotterdam B.V., de banksaldi van de man en de pensioenrechten verevend zijn conform de wet;”
2.5.
Geen van partijen heeft cassatie aangetekend tegen dit arrest.

3..De vordering en het verweer

3.1.
De man vordert: bij vonnis, voor zover de wet dit toelaat, uitvoerbaar bij voorraad,
I.
Primair:
Voor recht te verklaren dat de gemeenschap van goederen op de peildatum, zijnde 17 februari 2009, geen aandelen omvatte in Waterways Rotterdam B.V. zodat het voor partijen onmogelijk is om tot verdeling van aandelen in die onderneming over te gaan.
Subsidiair:
De waarde van de aandelen in Waterways Rotterdam B.V. op nihil te stellen zodat terzake de verdeling daarvan geen verrekening hoeft plaats te vinden.
II. Aan de man toe te delen:
  • het (1/10e) eigendomsaandeel in [naam onroerend goed] voor een bedrag € 34.518,00
  • het deel van de polis met polisnummer [polisnummer] bij Reaal dat ziet op het
ouderdomspensioen met een waarde van € 73.530,72.
- de bankrekeningen ten name van de man met een totaal saldo op de peildatum ter
hoogte van € 3.005,45.
III. Te bepalen dat de vrouw terzake de verdeling en verrekening van de
huwelijksgoederengemeenschap is overbedeeld en dat zij per saldo aan de man verschuldigd is een bedrag van € 140.536,91 en de vrouw te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de man binnen 2 weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis.
IV. Bij tussenvonnis:
de vrouw te veroordelen om binnen 1 week na betekening van een door de rechtbank te wijzen tussenvonnis, de nodige informatie in het geding te brengen van de pensioenverzekeraar(s)/het pensioenfonds waar zij pensioen heeft opgebouwd vanuit haar dienstbetrekkingen bij [naam 1] en [naam 2] , waaruit blijkt de hoogte van de bruto pensioenaanspraken van de vrouw over de huwelijksperiode, zijnde vanaf de datum indiensttreding tot 17 februari 2009 en waaruit voorts blijkt welk deel van het reeds uitbetaalde en nog uit te betalen pensioen aan de man toekomt, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat de vrouw hieraan niet voldoet.
Bij eindvonnis:
de vrouw te veroordelen om binnen 2 weken na betekening van het te wijzen vonnis in een keer aan de man te voldoen het aan hem toekomende deel van het door de vrouw opgebouwde pensioen voor zover dat door de pensioenverzekeraar / het pensioenfonds reeds aan de vrouw is voldaan, alsmede voor de toekomst maandelijks aan de man te voldoen 50 % van de aanspraak op het bruto door de vrouw opgebouwde pensioen, althans een door de vrouw te specificeren (bruto equivalent van dit) bedrag zoals dit uit een specificatie van de pensioenverzekeraar/ het pensioenfonds blijkt.
V. Voor recht te verklaren dat er tijdens het huwelijk van partijen een schuld is ontstaan aan [naam 3] ter hoogte van € 33.277,89, dat deze binnen de gemeenschap van goederen valt en dat de vrouw dientengevolge intern draagplichtig is voor de helft van deze schuld.
VI. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
De stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling plaatst de rechtbank het volgende voorop. In zijn meest recente arrest heeft het gerechtshof een partiële verdeling van de huwelijksgemeenschap bevolen. Deels heeft het gerechtshof geoordeeld niet te kunnen beslissen wegens onvoldoende informatie. Partijen zijn dus nog steeds deelgenoten in een gemeenschap, voor het deel dat nog niet verdeeld is.
4.2.
Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van de vrouw is dat de man misbruik maakt van procesrecht. De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat partijen al sinds 2009 procederen over de verdeling, de man al vele procedures aanhangig heeft gemaakt waarbij hij steeds dwarsligt, hij al zeven maal van advocaat is gewisseld en hij drie keer een klacht heeft ingediend tegen een notaris die bij de verdeling was betrokken, waarbij de man geen enkele keer in het gelijk is gesteld. De vrouw wijst er op dat zij lijdt aan een zeer ernstige ziekte en dat de man daarvan op de hoogte is.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de man geen misbruik van procesrecht maakt door de onderhavige procedure te voeren. In artikel 6 EVRM ligt besloten dat eenieder het recht heeft om zijn geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen. Dit is een grondrecht. Er mag dus niet snel worden aangenomen dat het ongeoorloofd is om een geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen. De gemeenschap is, zoals gezegd, slechts partieel verdeeld. Er dient dus in ieder geval nog beslist te worden over het deel van de gemeenschap dat nog niet is verdeeld. Aan dit oordeel doet niet af het beroep van de vrouw op eerdere gerechtelijke beslissingen (waarin wel volledig beslist zou zijn). Die eerdere beslissingen moeten wijken voor de laatste uitspraak van het gerechtshof.
4.5.
Over de deelvorderingen wordt als volgt geoordeeld.
vordering I Primair: verklaring voor recht dat aandelen in Waterways Rotterdam B.V. niet in de gemeenschap vallen, subsidiair: de waarde van deze aandelen op nihil te stellen
4.6.
Het gaat hier om de vraag of de (aandelen van) de onderneming van de man in de verdeling van de gemeenschap moet(en) worden betrokken. Ter zitting is gebleken dat dit niet zo is. De man heeft ter zitting een uittreksel uit het Handelsregister getoond. Daaruit blijkt dat de onderneming van de man al was opgeheven voordat de huwelijksgemeenschap werd ontbonden. De advocaat van de vrouw heeft vervolgens namens de vrouw erkend dat de onderneming inderdaad al niet meer bestond toen de huwelijksgemeenschap werd ontbonden. Er valt hier dus niets te verdelen. De primaire vordering van de man zal worden toegewezen.
vordering II a toedeling aan man van (1/10e) eigendomsaandeel in [naam onroerend goed] € 34.518,00
4.7.
Het gaat om het volgende: uit een Franse notariële akte blijkt dat de man voor 10% eigenaar is van onroerend goed in Frankrijk genaamd [naam onroerend goed] (een camping) en dat de overige 90% van zijn nieuwe partner is. De vrouw betwist dit niet, maar stelt dat de aanschaf van [naam onroerend goed] volledig of grotendeels is gefinancierd met vermogen dat afkomstig is uit de huwelijksgemeenschap. De vrouw stelt daarom een vergoedingsrecht te hebben dat veel hoger is dan de - door de man erkende - helft van de 10%. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling faalt. De man heeft aangevoerd dat het geld voor de aankoop van de woning weliswaar vanaf een zakelijke rekening die aan hem toebehoorde is overgeboekt naar de notaris in Frankrijk, maar deze rekening werd gevoed met gelden afkomstig van zijn nieuwe partner. Van de betreffende rekening werd gebruik gemaakt omdat aan die rekening een kredietmogelijkheid was verbonden, die kortstondig is benut om de volledige aankoopprijs tijdig aan de notaris te kunnen overboeken, aldus de man. Uit de producties (bankafschriften) blijkt inderdaad dat er een geldsom van € 345.182,00 vanuit de zakelijke rekening van de man is overgemaakt naar de notaris in Frankrijk. Eveneens blijkt uit de producties dat kort voorafgaand en kort daarna gelden op de zakelijke rekening zijn geboekt door (het bedrijf van) de nieuwe partner van de man, die samen optellen tot € 329.920,10. Dit ondersteunt de stelling van de man dat de woning voor een heel groot deel is gefinancierd door zijn nieuwe partner. In het licht hiervan heeft de vrouw haar stelling dat de woning met gelden uit de huwelijksgemeenschap is gefinancierd onvoldoende gemotiveerd. De vrouw stelt geen objectieve feiten of omstandigheden die er op kunnen wijzen dat en waarom het geld (toch) afkomstig kan zijn uit de huwelijksgemeenschap. De vrouw maakt ook niet duidelijk dat partijen tijdens het huwelijk enig vermogen hebben kunnen opbouwen waarmee de aanschaf van [naam onroerend goed] bekostigd kon worden. De door de vrouw overgelegde verklaringen van de twee kinderen van partijen en [naam 4] , leggen in het licht van het voorgaande, onvoldoende gewicht in de schaal.
4.8.
De man vordert in zijn petitum toedeling van het 10% eigendomsaandeel “
voor een bedrag[van]
€ 34.518.” De rechtbank begrijpt, gelet op de totale aanschafprijs van [naam onroerend goed] van € 360.000 (bestaande uit het onder 4.7 genoemde bedrag van € 345.182,00 en een aanbetaling), dat de man met dit bedrag de
waardebedoelt van het 10% eigendomsaandeel, en dat hij dus niet bedoelt: dat aan de vrouw € 34.518 toekomt. Dit oordeel vindt bevestiging in eigen stellingname van de man dat aan de vrouw € 17.259 toekomt (dagvaarding, dat nummer 14).
De rechtbank zal het 10% eigendomsaandeel toedelen aan de man. Ook zal de rechtbank de man veroordelen tot betaling aan de vrouw van de helft van deze waarde, zijnde € 17.259. Dat vordert de man weliswaar niet, maar de vrouw heeft wel recht op dit bedrag en de rechtbank mag, zoals gezegd, bij de verdeling van een gemeenschap afwijken van het gevorderde. Het is dan aan partijen zelf om de bedragen die zij over en weer aan elkaar verschuldigd zijn, uit hoofde van onderhavig vonnis en het meest recente arrest van het gerechtshof, met elkaar te verrekenen.
vordering II b polis [polisnummer] Reaal ouderdomspensioen waarde € 73.530,72.
4.9.
De (advocaat van de) vrouw heeft deze vordering ter zitting alsnog erkend, zodat deze vordering zal worden toegewezen. De rechtbank zal de polis aan de man toedelen en de man veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 2.319,86. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
- de totale waarde van de polis bedraagt € 73.530,72,
- de vrouw heeft recht op de helft daarvan, € 36.765,36,
- de man heeft al € 34.445,50 betaald aan de vrouw, middels executoriale beslaglegging door de vrouw,
- het restant is € 2.319,86.
vordering II c de bankrekeningen ten name van de man met een totaal saldo op de peildatum ter hoogte van € 3.005,45.
4.10.
De vrouw erkent deze vordering van de man, zodat deze zal worden toegewezen. De man zal worden veroordeeld tot betaling van de helft van de banksaldi aan de vrouw,
€ 1.502,73.
vordering III € 140.536,91
4.11.
De man stelt dat de vrouw per saldo € 140.536,91 aan de man verschuldigd is (naast hetgeen aan de man toekomt krachtens verevening van het pensioen van de vrouw). Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
  • € 161.618,50 te betalen door de vrouw aan de man, uit hoofde van het arrest van het gerechtshof van 19 april 2019 (€ 102.500 verrekening waarde woning te Hellevoetsluis + € 58.867,00 verrekening beleggingsrekeningen vrouw + € 251,50 verrekening banksaldi ten name van de vrouw);
  • € 21.081,59 te betalen door de man aan de vrouw (€ 17.259,00 verrekening helft van 1/10e eigendomsdeel in [naam onroerend goed] + € 1.502,73 verrekening banksaldi man + € 2.319,86 pensioenverevening polis Reaal).
4.12.
De vrouw betwist de vordering van de man (deels). De vrouw beroept zich op het oordeel van het gerechtshof dat de vordering van de man pas opeisbaar wordt nadat hij eerst zal hebben voldaan aan hetgeen waartoe hij door het gerechtshof is veroordeeld.
4.13.
De rechtbank oordeelt wat de
hoogtevan de vordering van de man betreft als volgt. De man neemt in zijn vordering kennelijk bedragen mee waarover het gerechtshof al heeft beslist in zijn meest recente arrest. De rechtbank mag daar echter niet nogmaals over beslissen. De rechtbank zal de man dus in ieder geval geen € 140.536,91 toewijzen. De rechtbank zal aan de man slechts toewijzen hetgeen hem toekomt uit hoofde van onderhavig vonnis. Het is dan, zoals gezegd, aan partijen zelf om wederzijdse vorderingen, hen toekomend uit hoofde van onderhavig vonnis en het voormelde arrest, met elkaar te verrekenen. Het standpunt van de vrouw over de
opeisbaarheidvan de vordering van de man is op zich juist, maar maakt voor de te nemen beslissing niet uit. De uitspraak van het gerechtshof over de opeisbaarheid van de vordering van de man blijft onverkort gelden.
vordering IV tussenvonnis overleggen informatie pensioen vrouw
4.14.
De vrouw heeft na de zitting een nadere akte genomen, waarin zij aangeeft welk bedrag zij in haar visie verschuldigd is aan de man uit hoofde van pensioenverrekening over het verleden, tot 1 januari 2021, namelijk € 1.210. Voor wat periode vanaf 1 januari 2021 betreft stelt de vrouw dat haar pensioenfonds voortaan een bedrag van € 110 bruto per maand rechtstreeks aan de man zal overmaken.
De man heeft bij antwoordakte aangegeven in te stemmen met hetgeen de vrouw stelt. De rechtbank zal de vrouw veroordelen tot betaling aan de man van € 1.210. Voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2021 begrijpt de rechtbank dat een beslissing niet langer nodig is omdat de kwestie inmiddels geregeld is.
vordering V verklaring voor recht huwelijkse schuld aan [naam 3] € 33.277,89, dat deze binnen de gemeenschap van goederen valt en dat de vrouw dientengevolge intern draagplichtig is voor de helft van deze schuld.
4.15.
De man stelt dat zijn huidige levenspartner, [naam 3] , destijds aan partijen kosten heeft voorgeschoten. De man en de vrouw leefden de laatste jaren van het huwelijk feitelijk gescheiden. De vrouw bleef wonen in woning maar zij kon de kosten daarvan niet dragen en toen heeft [naam 3] die betaald. Dat was een lening en geen schenking. De man wijst erop dat er in januari 2004 en in april 2004 schuldbekentenissen zijn opgesteld (productie 25) en dat er een vonnis is gewezen waarbij aan [naam 3] haar vordering is toegewezen (productie 27). [naam 3] heeft er volgens de man voor gekozen om dat vonnis niet te executeren.
4.16.
De vrouw betwist de vordering van de man. De vrouw beroept zich op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin is geoordeeld:
‘De man heeft tegenover de betwisting door de vrouw niet aangetoond dat er daadwerkelijke sprake is van een lening van de man aan [naam 3] en dat deze lening een schuld van de huwelijksgemeenschap is’.
4.17.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het beroep van de vrouw op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam faalt. De rechtbank herhaalt haar oordeel dat slechts de meest recente uitspraak van het gerechtshof nog relevant is. Eerdere uitspraken hebben geen gelding meer. Dit volgt uit de beslissing van het gerechtshof om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. In de laatste uitspraak van het gerechtshof is het slechts tot partiële verdeling gekomen, maar daarbij is niet beslist over de gestelde lening van [naam 3] . In de onderhavige procedure kan het daarom nog tot een inhoudelijke beoordeling komen van de vordering van de man.
4.18.
Uit de door de man overgelegde bescheiden kan niet worden afgeleid dat de schuld daadwerkelijk bestaat. De man beroept zich op een verstekvonnis, maar dat is slechts gewezen tussen hem en zijn nieuwe vriendin. De vrouw was in die procedure geen partij. Reeds daarom is de vrouw aan dat vonnis niet gebonden. Daarbij komt dat het hier ook nog eens gaat om een verstekvonnis dat is gewezen tussen personen die een relatie met elkaar hebben, zodat dat vonnis weinig gewicht toe komt in de onderhavige procedure. Hetzelfde oordeel geldt voor de schuldbekentenissen waar de man zich op beroept. Die schuldbekentenissen zijn niet mede door de vrouw ondertekend. Ook daaruit blijkt dus niet of althans onvoldoende van het bestaan van de schuld.
Nu het bestaan van de schuld betwist wordt, is het de vraag of aan bewijslevering wordt toegekomen. De man “
biedt bewijs aan voor al zijn stellingen zonder dat hij enige bewijslast op zich neemt welke ingevolge de wet niet voor zijn rekening komt.” Dat is geen concreet (getuigen) bewijsaanbod. De rechtbank kan aldus niet beoordelen of dit aanbod tot beslissing van het geschil kan leiden. Daarom gaat de rechtbank aan het bewijsaanbod voorbij. De vordering van de man zal worden afgewezen. Voor het
ambtshalveopdragen van bewijs ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding. Daarbij weegt mee dat partijen al vele procedures gevoerd hebben.
vordering VI proceskosten
4.19.
De proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) zullen worden gecompenseerd.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de gemeenschap van goederen op de peildatum, zijnde 17
februari 2009, geen aandelen omvatte in Waterways Rotterdam B.V. zodat het voor partijen onmogelijk is om tot verdeling van aandelen in die onderneming over te gaan,
5.2.
deelt aan de man toe:
  • het (1/10e) eigendomsaandeel in [naam onroerend goed] tegen een waarde van € 34.518,00,
  • het deel van de polis met polisnummer [polisnummer] bij Reaal dat ziet op het ouderdomspensioen tegen een waarde van € 73.530,72,
  • de bankrekeningen ten name van de man met een totaal saldo op de peildatum ter
hoogte van € 3.005,45,
5.3.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van de navolgende bedragen:
  • € 17.259,00 ter zake de verrekening van het 1/10e eigendomsdeel in [naam onroerend goed] ,
  • € 2.319,86 ter zake de pensioenverevening met betrekking tot de polis bij Reaal,
  • € 1.502,73 ter zake de verrekening van de banksaldi van de man (helft saldi),
5.4.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man binnen twee weken na betekening van het onderhavige vonnis van een bedrag van € 1.210,- als zijnde het aan de man toekomende deel van het door de vrouw opgebouwde pensioen, aan de vrouw uitgekeerd in de periode 1 februari 2020 – 31 december 2020 (11 maanden),
5.5.
verklaart het vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander. Het is ondertekend door de rolrechter en op 28 april 2021 in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.[2517/2872] 