Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
,
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..De vordering
4..Het verweer
5..De beoordeling
Het beoordelingskader in kort geding
6..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin eiseres vorderde om de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van 3 december 2020 te schorsen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. Ch.G.A. van Rijckevorsel, had een geschil met gedaagde, vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, over schadevergoeding en herstelwerkzaamheden in verband met lekkages in een gehuurd pand. Eiseres stelde dat het verstekvonnis berustte op juridische en feitelijke misslagen en dat er een reëel restitutierisico bestond, omdat gedaagde geen inkomsten genereerde door coronamaatregelen. Gedaagde betwistte het spoedeisend belang en voerde aan dat zij geen executieopdracht had gegeven aan een deurwaarder.
De kantonrechter oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat de belangen bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder wogen dan die van gedaagde bij uitvoering van het verstekvonnis. De rechter wees de vordering van eiseres toe en schorste de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis tot de kantonrechter in de verzetprocedure een eindvonnis had gewezen. Tevens werd bepaald dat de proceskosten gecompenseerd werden, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van executiegeschillen en de belangenafweging in kort geding procedures.