ECLI:NL:RBROT:2021:3787

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
9071323 VV EXPL 21-101
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis in een executiegeschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding, waarin eiseres vorderde om de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van 3 december 2020 te schorsen. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. Ch.G.A. van Rijckevorsel, had een geschil met gedaagde, vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak, over schadevergoeding en herstelwerkzaamheden in verband met lekkages in een gehuurd pand. Eiseres stelde dat het verstekvonnis berustte op juridische en feitelijke misslagen en dat er een reëel restitutierisico bestond, omdat gedaagde geen inkomsten genereerde door coronamaatregelen. Gedaagde betwistte het spoedeisend belang en voerde aan dat zij geen executieopdracht had gegeven aan een deurwaarder.

De kantonrechter oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat de belangen bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder wogen dan die van gedaagde bij uitvoering van het verstekvonnis. De rechter wees de vordering van eiseres toe en schorste de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis tot de kantonrechter in de verzetprocedure een eindvonnis had gewezen. Tevens werd bepaald dat de proceskosten gecompenseerd werden, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van executiegeschillen en de belangenafweging in kort geding procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9071323 VV EXPL 21-101
uitspraak: 28 april 2021
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] , [land] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. Ch.G.A. van Rijckevorsel,
tegen:
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 10 maart 2021, met bijlagen;
de pleitnota van de gemachtigde van [eiseres] ;
de pleitnota van de gemachtigde van [gedaagde] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2021 overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
[gedaagde] huurde vanaf 1 september 2018 van [eiseres] een paviljoen op het dak en een containerruimte en berging op de begane grond aan de [adres] te Rotterdam. Op 1 december 2020 heeft een opvolgend huurder, middels een indeplaatsstelling, de positie van [gedaagde] als huurder overgenomen.
2.2
In het gehuurde hebben verschillende lekkages plaatsgevonden. [gedaagde] stelt hierdoor schade te hebben geleden. Tussen partijen bestaat onenigheid over -onder meer- de omvang van de schade. [gedaagde] heeft op 29 september 2020 een dagvaarding aan [eiseres] uitgebracht. [eiseres] is niet in het geding verschenen. In het verstekvonnis van 3 december 2020, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is [eiseres] veroordeeld om:
“(…)
(i) binnen 14 dagen na betekening van het vonnis een bedrag van € 537.578,82 te voldoen aan [gedaagde] voor de door deze geleden schade;
(ii) binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de nodige opdrachten te verstrekken om de gebreken in het gehuurde (de containerruimte gelegen op de begane grond en berging op de begane grond, gelegen aan de [adres] ( [gedaagde] ; [naam horecagelegenheid] ”)(….) blijvend op te lossen; en
(iii) binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan [gedaagde] €8.575,87 aan buitengerechtelijke kosten te betalen.
(…)”
2.3
[eiseres] is op 1 februari 2021 tegen het verstekvonnis in verzet gekomen.

3..De vordering

3.1
[eiseres] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
Primair
a. [gedaagde] wordt veroordeeld de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 3 december 2020 met zaaknummer 8880842 CV EXPL 20-41831 te schorsen tot de kantonrechter in de verzetprocedure met zaaknummer 9012152 CV EXPL 21-5297 eindvonnis heeft gewezen;
Subsidiair
wordt bepaald dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis slechts mag plaatsvinden of worden voortgezet tegen zekerheidsstelling in de vorm van een bankgarantie voor een bedrag van € 537.578,82, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
Primair en subsidiair
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
[eiseres] legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Het vonnis berust op juridische en feitelijke misslagen. Hierdoor is er een reële kans dat de kantonrechter bij een juiste voorstelling van de gronden en feiten [eiseres] niet tot betaling van schadevergoeding en uitvoering van herstelwerkzaamheden zou hebben veroordeeld. Het tenuitvoerleggen van het vonnis door [gedaagde] zou dan ook misbruik van bevoegdheid opleveren. [eiseres] heeft er belang bij zich inhoudelijk te mogen verweren voordat [gedaagde] het verstekvonnis ten uitvoer legt. Gelet op [gedaagde] restitutierisico, vreest [eiseres] dat [gedaagde] bij een andersluidende uitspraak na zuivering van het verstek [eiseres] het bedrag van € 537.578,82 niet kan terugbetalen. [eiseres] stelt een spoedeisend belang te hebben, omdat schikkingsonderhandelingen zijn mislukt en [gedaagde] weigert te bevestigen dat de executie van het vonnis wordt aangehouden, in afwachting van een eindvonnis.

4..Het verweer

4.1
[gedaagde] betwist het spoedeisend belang en voert in dit kader aan dat zij geen executieopdracht heeft gegeven aan een deurwaarder en dat zij nog altijd coulant handelt om tot een regeling met [eiseres] te komen. [gedaagde] betwist verder dat het vonnis op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag berust. [gedaagde] erkent dat er een fout is opgenomen in het vonnis, maar betwist de lezing van [eiseres] . [eiseres] heeft daarnaast volgens [gedaagde] geen enkel belang aangevoerd, op grond waarvan in dit executiegeschil de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst zou moeten worden.

5..De beoordeling

Het beoordelingskader in kort geding

5.1
Bij een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden beoordeeld of partijen een zodanig spoedeisend belang hebben dat van hen niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwachten. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de vordering in een bodemprocedure toegewezen zal worden, het belang bij het treffen van de voorziening en de gevolgen bij het ten onrechte treffen van een voorziening. In dit vonnis geeft de kantonrechter een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Tenuitvoerlegging vonnis 8880842 CV EXPL 20-41831
5.2
De Hoge Raad heeft in zijn De Zeester-arrest [1] het volgende beoordelingskader gegeven voor een vordering zoals hier aan de orde. Als een vonnis zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis nog een rechtsmiddel open staat, moet de rechter beoordelen of de omstandigheden van het geval meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij die belangenafweging moet echter nog steeds worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en moet de kans van slagen van het rechtsmiddel buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de rechter in zijn oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke misslag.
5.3
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een resitutierisico aan de zijde van [gedaagde] . [gedaagde] kan momenteel immers geen inkomsten genereren omdat zij vanwege het coronavirus geen bedrijfsactiviteiten uitoefent en omdat zij sinds 1 december 2020 geen partij meer is bij de huurovereenkomst. Gelet op de huidige situatie, waarin restaurants reeds een lange tijd gesloten zijn wegens overheidsmaatregelen en zodoende beperkte tot geen inkomsten genereren, is de vrees van [eiseres] gegrond. Het spreekt voor zich dat [gedaagde] belang heeft bij executie van het vonnis. [gedaagde] heeft echter niet gesteld waarom zij er in het bijzonder belang bij heeft dat zij het verstekvonnis op korte termijn ten uitvoer zal kunnen leggen.
5.4
Verder stelt [eiseres] dat zij de veroordeling tot het moeten verstrekken van de nodige opdrachten om de gebreken in het gehuurde blijvend op te lossen niet kan nakomen, omdat er in de containerruimte op de begane grond en berging op begane grond geen lekkages zijn. [gedaagde] heeft dit erkend. Zij heeft aangevoerd dat het verstekvonnis zo moet worden gelezen dat niet alleen die ruimtes zijn bedoeld maar het gehuurde als geheel, maar daarvoor biedt de tekst van de veroordeling niet of nauwelijks ruimte. Het vonnis lijkt op dit punt dan ook op een kennelijke misslag te berusten. [eiseres] heeft er daarom belang bij dat ook de tenuitvoerlegging van dit deel van de veroordeling wordt geschorst.
5.5
[gedaagde] voert verder aan dat zij, uit coulance, tot op heden niet tot executie is overgegaan, in afwachting van de uitkomst van de minnelijke onderhandelingen tussen partijen. Dat betekent echter niet dat [eiseres] daarom geen belang heeft bij schorsing van het vonnis. Zij is daarbij immers afhankelijk van de wil van [gedaagde] .
5.6
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval de belangen van [eiseres] bij schorsen van de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaar genoeg wegen om af te wijken van de hoofdregel dat [gedaagde] een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer mag leggen. De vordering van [eiseres] zal daarom worden toegewezen.
5.7
Als de in het ongelijk gestelde partij zou [gedaagde] in beginsel in de proceskosten moeten worden veroordeeld. Het is echter aannemelijk dat het aan [eiseres] te wijten is dat zij in de bodemprocedure verstek heeft laten gaan en daarom aanvankelijk geen verweer heeft gevoerd. Dat rechtvaardigt dat beide partijen in de onderhavige procedure de eigen kosten dragen.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
treft de volgende voorlopige voorzieningen:
schorst de tenuitvoerlegging van de in het verstekvonnis van 3 december 2020 met zaaknummer 8880842 CV EXPL 20-41831 uitgesproken veroordeling tot de kantonrechter in de verzetprocedure met zaaknummer 9012152 CV EXPL 21-5297 eindvonnis heeft gewezen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.