In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een besloten vennootschap, die een bedrijfspand huurt voor een bloemenwinkel, en de verhuurder. De eiseres stelt dat de verhuurder bij aanvang van de huur heeft toegezegd dat de aanwezige koeling in het gehuurde pand kan koelen tot 16 graden, wat noodzakelijk is voor de exploitatie van een bloemenwinkel. De eiseres heeft de verhuurder aangesproken op een gebrek aan het gehuurde, omdat de koeling slechts tot 19 graden kan koelen. De eiseres heeft zelf een nieuwe koeling laten installeren, wat haar € 8.000,- heeft gekost, en vordert daarnaast schadevergoeding voor gederfde winst tot 14 mei 2020 van € 2.258,25.
De verhuurder betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er geen sprake is van een gebrek, omdat het gehuurde casco is verhuurd. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd en een mondelinge behandeling gehouden. De eiseres heeft bewijs aangeboden van haar stelling dat de verhuurder heeft verklaard dat de koeling tot 16 graden kan koelen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om dit bewijs te leveren. De zaak is aangehouden om te bezien of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen, maar de kantonrechter heeft ook de mogelijkheid van bewijslevering opengehouden.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de eiseres moet bewijzen dat de verhuurder de toezegging heeft gedaan over de koeling. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere bewijslevering en de partijen zijn aangemoedigd om een minnelijke regeling te treffen.