ECLI:NL:RBROT:2021:3784

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
8853774 \ CV EXPL 20-5426
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over gebrekkige koeling in bedrijfspand voor bloemenwinkel

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een besloten vennootschap, die een bedrijfspand huurt voor een bloemenwinkel, en de verhuurder. De eiseres stelt dat de verhuurder bij aanvang van de huur heeft toegezegd dat de aanwezige koeling in het gehuurde pand kan koelen tot 16 graden, wat noodzakelijk is voor de exploitatie van een bloemenwinkel. De eiseres heeft de verhuurder aangesproken op een gebrek aan het gehuurde, omdat de koeling slechts tot 19 graden kan koelen. De eiseres heeft zelf een nieuwe koeling laten installeren, wat haar € 8.000,- heeft gekost, en vordert daarnaast schadevergoeding voor gederfde winst tot 14 mei 2020 van € 2.258,25.

De verhuurder betwist de aansprakelijkheid en stelt dat er geen sprake is van een gebrek, omdat het gehuurde casco is verhuurd. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd en een mondelinge behandeling gehouden. De eiseres heeft bewijs aangeboden van haar stelling dat de verhuurder heeft verklaard dat de koeling tot 16 graden kan koelen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om dit bewijs te leveren. De zaak is aangehouden om te bezien of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen, maar de kantonrechter heeft ook de mogelijkheid van bewijslevering opengehouden.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de eiseres moet bewijzen dat de verhuurder de toezegging heeft gedaan over de koeling. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere bewijslevering en de partijen zijn aangemoedigd om een minnelijke regeling te treffen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8853774 \ CV EXPL 20-5426
uitspraak: 22 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres], h.o.d.n. [handelsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.M. van Kooten, SRK Rechtsbijstand,
tegen

1..de vennootschap onder firma

[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
en haar vennoten:
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. E. Hunneman, INretail Service B.V.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [naam gedaagden] ” (gedaagden tezamen).

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 22 oktober 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het vonnis van 3 december 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2021 plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven (overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). Namens [eiseres] is verschenen [persoon A] , bijgestaan door mr. A.J.M. van Kooten. [gedaagde 2] is verschenen namens [naam gedaagden] , bijgestaan door mr. E. Hunneman.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de procedure aangehouden om te bezien of partijen een minnelijke regeling kunnen treffen. Partijen hebben de kantonrechter bericht dat hen dat niet gelukt is.
1.4.
De kantonrechter heeft vervolgens de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

2.1.
[naam gedaagden] heeft met ingang van 1 januari 2020 voor de duur van twee jaar aan [eiseres] verhuurd het bedrijfspand gelegen aan het [adres] te Puttershoek (hierna: het gehuurde). In de huurovereenkomst van 24 december 2019 zijn van toepassing verklaard de ROZ-voorwaarden ‘Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ (hierna: de algemene bepalingen).
2.2.
In artikel 1.2. van de huurovereenkomst het volgende opgenomen:
“Het gehuurde is/wordt als casco verhuurd, tenzij in artikel 9 van de huurovereenkomst of elders schriftelijk aanvullend of anders door partijen is overeengekomen.”

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat er sprake is van een gebrek aan het gehuurde in de zin van artikel 7:204 BW, zodat [naam gedaagden] gehouden is om de daaruit voortvloeiende schade van [eiseres] te vergoeden;
[naam gedaagden] te veroordelen om de schade van [eiseres] ten bedrage van € 10.258,25 te vergoeden, met bepaling dat [naam gedaagden] de kosten aan [eiseres] dient te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan zij de wettelijke rente over de kosten verschuldigd is;
[naam gedaagden] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 877,58, met bepaling dat [naam gedaagden] de kosten aan [eiseres] dient te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan zij de wettelijke rente over de kosten verschuldigd is;
[naam gedaagden] te veroordelen in de proceskosten, met bepaling dat [naam gedaagden] de kosten aan [eiseres] dient te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, bij gebreke waarvan zij de wettelijke rente over de kosten verschuldigd is.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd. Er is sprake van een gebrek aan het gehuurde in de zin van artikel 7:204 BW, omdat de in het gehuurde aanwezige koeling niet tot 16 graden kan koelen. [eiseres] heeft in het kader van haar schadebeperkingsplicht en omdat [naam gedaagden] zich niet bereid toonde om het probleem (gezamenlijk) op te lossen zelf een nieuwe koeling laten installeren. De kosten van de nieuwe koeling bedragen € 8.000,- inclusief btw. Daarnaast is sprake van een gederfde winst tot 14 mei 2020 van € 2.258,25.

4..Het verweer

4.1.
[naam gedaagden] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. [naam gedaagden] is niet aansprakelijk voor de schade die [eiseres] door het ontbreken van een geschikte koeling heeft geleden. Er is geen sprake van een gebrek, omdat het gehuurde casco verhuurd is aan [eiseres] . [naam gedaagden] heeft niet toegezegd dat het gehuurde geschikt is om te gebruiken als bloemenwinkel. Er is geen, dan wel geen deugdelijke, ingebrekestelling verzonden door [eiseres] , zodat [naam gedaagden] niet in verzuim is. In de algemene bepalingen is uitgesloten dat [naam gedaagden] aansprakelijk is voor schade ten gevolge van een gebrek. De schade is ook onvoldoende onderbouwd.

5..De beoordeling

5.1.
De vordering van [eiseres] strekt allereerst tot vergoeding van schade op de grond dat [eiseres] de koeling in het gehuurde heeft moeten vervangen omdat deze niet kon koelen tot 16 graden, zoals noodzakelijk in een bloemenwinkel, maar slechts tot 19 graden. Zij stelt dat zij op 14 mei 2020 een koeling heeft laten monteren en installeren door het bedrijf [naam bedrijf] voor € 8.000,- inclusief btw. Tevens strekt de vordering tot vergoeding van schade wegens omzetverlies door de niet goed functionerende koeling. Volgens [eiseres] is sprake van een gebrek aan het gehuurde in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW: een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.
5.2.
[naam gedaagden] heeft zich op het standpunt gesteld dat in artikel 1.2 van de huurovereenkomst is overeengekomen dat het gehuurde casco verhuurd is, zodat reeds daarom geen sprake is van een gebrek. De kantonrechter kan [eiseres] zonder nadere onderbouwing van haar stelling, die ontbreekt, niet volgen in haar stelling dat een koeling, net als een dekvloer, naar constructief opzicht en naar verkeersopvatting te beschouwen is als één geheel met het gehuurde. De enkele verwijzing naar een arrest van het gerechtshof ’sHertogenbosch (van 10 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3320) is daartoe onvoldoende. De koeling kon kennelijk zonder grote bezwaren worden vervangen en ook kan een winkelruimte in het algemeen ook zonder koeling worden gebruikt.
5.3.
[eiseres] heeft daarnaast gesteld dat de koeling, ook als die niet tot het casco behoort, onderdeel is van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, omdat in artikel 1.2 van de huurovereenkomst is opgenomen dat het gehuurde als casco wordt verhuurd, tenzij in artikel 9 van de huurovereenkomst of elders schriftelijk aanvullend of anders door partijen is overeengekomen. Volgens [eiseres] is ‘anders door partijen overeengekomen’, omdat [naam gedaagden] bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft gezegd dat het gehuurde zeer geschikt is voor een bloemenwinkel en dat de aanwezige koeling kan koelen tot 16 graden. Dit impliceert volgens [eiseres] dat de koeling onderdeel uitmaakte van het gehuurde. Daarbij heeft [eiseres] erop gewezen dat in artikel 9 van de huurovereenkomst is vermeld dat in aanvulling op de casco huur als gehuurde dient te worden aangenomen: “de winkelruimte zoals tijdens de bezichtiging en inspectie waargenomen alsmede vastgelegd is in het inspectie rapport.”
5.4.
Gelet op de artikelen 1.2 en 9 van de huurovereenkomst is de kantonrechter van oordeel dat de koeling onderdeel uitmaakte van het gehuurde, in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat de koeling bij de bezichtiging al aanwezig was. Niet is in geschil of de koeling werkte: dat was het geval, maar tot een temperatuur van 19 graden. Evenmin is in geschil dat [naam gedaagden] wist dat [eiseres] er een bloemenwinkel wilde exploiteren.
5.5.
Op grond van artikel 11.3 van de algemene bepalingen is de verhuurder niet aansprakelijk voor schade ten gevolge van een gebrek. In artikel 11.4 van die algemene bepalingen wordt echter een uitzondering gemaakt in (onder meer) het geval het gehuurde op de ingangsdatum van de huurovereenkomst niet geschikt blijkt te zijn voor het overeengekomen gebruik, door aan verhuurder toe te rekenen omstandigheden. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiervan sprake indien [naam gedaagden] – zoals [eiseres] heeft gesteld – voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst met zoveel woorden tegen [eiseres] heeft verklaard dat de aanwezige koeling kon koelen tot 16 graden. Nu niet is gesteld of gebleken dat [naam gedaagden] voor [eiseres] kenbaar beschikte over specialistische kennis op het terrein van de handel in bloemen, zijn meer algemene aanprijzingen van [naam gedaagden] over de geschiktheid van het gehuurde voor gebruik als bloemenwinkel onvoldoende om tot dezelfde conclusie te komen: bij dergelijke algemene aanprijzingen had het op de weg van [eiseres] als ter zake kundige partij gelegen om te verifiëren dat de koeling ook voldeed aan de specifieke eisen die een bloemenwinkel stelt.
5.6.
Nu [naam gedaagden] de stelling van [eiseres] dat [naam gedaagden] heeft verklaard dat de aanwezige koeling kon koelen tot 16 graden gemotiveerd heeft betwist, ligt het op de weg van [eiseres] om te bewijzen dat [naam gedaagden] dit heeft verklaard. [eiseres] wordt daarom conform haar bewijsaanbod toegelaten tot het leveren van bewijs van deze stelling.
5.7.
Zonder daarmee op de uitkomst van deze bewijslevering vooruit te lopen, maar louter uit proceseconomische overwegingen, overweegt de kantonrechter voor het geval [eiseres] in dit bewijs slaagt, nog het volgende. In de mail van 7 april 2020 heeft [eiseres] [naam gedaagden] gevraagd om samen naar een oplossing te zoeken en de kosten van een nieuwe koeling te delen. [naam gedaagden] nam in zijn antwoord van 8 april 2020 echter het standpunt in dat de verantwoordelijkheid voor de koeling geheel bij [eiseres] lag, welk standpunt nadien ook niet is veranderd. Hieruit kon [eiseres] afleiden dat een aanmaning nutteloos zou zijn, zodat de ingebrekestelling kon plaatsvinden door middel van de brief van 19 mei 2020 (een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat [naam gedaagden] voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld, als bedoeld in artikel 6:82, tweede lid, BW), waarmee [naam gedaagden] in verzuim is geraakt. Omdat onbetwist is dat het voor [eiseres] noodzakelijk was om het gehuurde tot 16 graden te kunnen koelen, kon [eiseres] niet anders dan zelf de koeling te laten vervangen om haar schade te beperken. De door [naam gedaagden] gesuggereerde reparatie in plaats van vervanging was niet aan de orde, nu [naam gedaagden] zelf heeft verklaard dat de koeling goed functioneerde (conclusie van antwoord onder 10, 11 en 14). De gestelde schadeposten van € 8.000,- inclusief btw voor de nieuwe koeling en gederfde winst tot 14 mei 2020 van € 2.258,25 zijn echter gemotiveerd betwist, zodat [eiseres] tevens zal worden toegelaten tot het bewijs daarvan.
5.8.
[eiseres] wordt gelet op wat hiervoor is overwogen in de gelegenheid gesteld zich bij akte ter rolzitting van 20 mei 2021 uit te laten over de bewijslevering genoemd onder 5.6 en 5.7. De kantonrechter houdt in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aan.
5.9.
Ter voorkoming van – mogelijk – onnodige proceskosten, staat het partijen uiteraard vrij om tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen alsnog te trachten tot een minnelijke regeling te komen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
alvorens verder te beslissen:
laat [eiseres] toe tot het bewijs van haar stellingen dat:
- [naam gedaagden] bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft verklaard dat de koeling kon koelen tot 16 graden;
- [eiseres] voor een bedrag van € 8.000,- inclusief btw de koeling heeft vervangen;
- [eiseres] door de gestelde gebrekkige koeling tot 14 mei 2020 winst ten belope van € 2.258,25 heeft gederfd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van de kantonrechter van
donderdag 20 mei 2021 te 10:00 uurom [eiseres] in de gelegenheid te stellen schriftelijk mee te delen of, en zo ja, op welke wijze zij van de bewijsmogelijkheid gebruik zal maken;
wijst [eiseres] erop dat de schriftelijke reactie in tweevoud dient te worden ingestuurd en dat deze uiterlijk de dag vóór genoemde rolzitting om 12.00 uur ter griffie ontvangen moet zijn. De reactie mag ook worden gemaild naar het e-mailadres kantondagvaarding.rtm.dor@rechtspraak.nl;
bepaalt dat wanneer [eiseres] schriftelijk bewijs wenst te leveren, zij dit direct bij haar schriftelijke reactie kan doen;
bepaalt dat [eiseres] , indien zij getuigen wenst te horen, bij haar schriftelijke reactie de namen en woonplaatsen van eventueel te horen getuigen dient op te geven en opgave dient te doen van de verhinderdata van partijen en de getuigen voor de maanden juni, juli en augustus 2021, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
bepaalt dat [eiseres] te zijner tijd zelf zorg dient te dragen voor een behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan de Steegoversloot 36 te Dordrecht ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688