ECLI:NL:RBROT:2021:3770

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
10/177439-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

TBS met dwangverpleging voor aanranding van drie jonge meisjes na beëindiging eerdere TBS

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanranding van drie jonge meisjes. De feiten vonden plaats op 5 juli 2020 in Dordrecht, Papendrecht en Alblasserdam. De verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en een TBS-maatregel had ondergaan, werd beschuldigd van het betasten van de billen en de borst van de slachtoffers, die allemaal minderjarig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de slachtoffers en hun ouders, die consistent waren en ondersteund door bewijs. De verdachte had een parafiele stoornis, wat zijn gedragingen beïnvloedde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 300 dagen op, gevolgd door terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, gezien de ernst van de feiten en het risico op recidive. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/177439-20
Datum uitspraak: 29 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam, locatie De Schie, [adres],
raadsvrouw mr. A. Yüksel, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging;
  • oplegging van de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (hierna: maatregel langdurig toezicht) en te bepalen dat deze dadelijk uitvoerbaar is.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 3
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 3. primair bewezen kan worden verklaard. Voor het bewijs heeft zij gewezen op de aangifte van de ouders namens [naam slachtoffer 1], het informatieve gesprek zeden, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het gesprek tussen [naam slachtoffer 1] en haar ouders, het proces-verbaal van bevindingen waarin de verbalisant over een gesprek van de verdachte met zijn begeleider bij Pameijer heeft gerelateerd, de verklaring van de verdachte dat hij op 5 juli 2020 een oranje werkjas droeg en dezelfde modus operandi als bij de feiten 1 en 2.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 3 dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van hetgeen onder feit 3 ten laste is gelegd heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangifte niet consistent, onbetrouwbaar en tegenstrijdig is. De verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd en steunbewijs ontbreekt. Voor zover de rechtbank oordeelt dat de verdachte de onder feit 3 ten laste gelegde handelingen heeft verricht, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 Sr. Uit de handelingen en de gebezigde woorden blijkt niet dat sprake was van een seksuele intentie bij de verdachte.
4.2.3.
Beoordeling
Betrouwbaarheid verklaring aangever
[naam 1], de vader van [naam slachtoffer 1], heeft namens zijn dochter aangifte gedaan. Zijn destijds negenjarige dochter is op 5 juli 2020 vermoedelijk tussen 14:00 uur en 15:30 uur aan de Libel in Alblasserdam door een oudere man, onder meer gekleed in een oranje hesje, die reed op een motor, betast aan haar billen.
De aangever heeft in het informatieve gesprek zeden en in de aangifte verklaard wat hij van zijn dochter heeft vernomen. Hij heeft verklaard over één handeling en dat zijn dochter de beweging voor deed. Zoals zij het liet zien was dit een strijkende, tillende beweging bij haar billen. Hij heeft ook verklaard dat zijn dochter, die een jurkje met blote benen droeg, heeft verklaard dat de man aan haar billen zat. Zijn dochter maakte daar een beweging bij waarin zij naar boven werd geduwd en werd gewreven over haar billen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar is. De aangever heeft eenduidig verklaard over het tijdsbestek waarin het voorval heeft plaatsgevonden. De beschrijvingen van de aangever over de handeling die is verricht verschillen niet significant van elkaar. Voldoende is komen vast te staan dat de billen van de dochter van de aangever zijn betast. Verder merkt de rechtbank op dat de woorden van de aangever zijn gebaseerd op hetgeen hem door een negenjarig slachtoffer is verteld. De verklaring van het slachtoffer is betrouwbaar en wordt ook ondersteund door het app bericht van de moeder van het vriendinnetje van [naam slachtoffer 1] waarin staat dat zij tegen haar moeder heeft gezegd dat [naam slachtoffer 1] is aangeraakt door de man met een motorpak en een oranje hesje aan. Het slachtoffer heeft, ondanks haar zeer jonge leeftijd, gedetailleerd en voldoende consistent verklaard en de aangifte van haar vader kan daarom worden gebruikt voor het bewijs.
Is verdachte de dader?
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring dat de verdachte [naam slachtoffer 1] haar billen heeft betast, dan wel over haar billen heeft gestreken door de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten als zogenoemd schakelbewijs te gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [naam slachtoffer 2] (feit 1), de aangifte van [naam slachtoffer 3] (feit 2) en de aangifte van [naam slachtoffer 1] (feit 3) kenmerkende gelijkenissen vertonen waardoor sprake is van een specifieke modus operandi van de verdachte. De rechtbank licht dit toe.
In alle aangiftes wordt gesproken over een man op een scooter met een helm op en een oranje jas/hesje aan. De aangiftes zijn gedaan door ouders van meisjes van ongeveer dezelfde leeftijd (9-11 jaar) die buiten aan het spelen waren en door een man tijdens hun spel werden aangesproken. Daarbij komt dat alle feiten hebben plaatsgevonden op korte afstand van elkaar. De locaties waar de door de verdachte bekende feiten hebben plaatsgevonden (Dordrecht en Papendrecht) liggen op ongeveer zeven kilometer afstand van elkaar. De Libel in Alblasserdam ligt op nog geen zes kilometer verwijderd van de locatie in Papendrecht. Verder hebben alle feiten zich voorgedaan op dezelfde middag, binnen een relatief kort tijdsbestek. Het feit in Dordrecht vond plaats omstreeks 14:15 uur, het feit in Papendrecht omstreeks 14:40 uur en het feit in Alblasserdam tussen 14:00 uur en 15:30 uur.
De verdachte heeft over de middag op 5 juli 2020 verklaard dat hij gekleed was in een oranje werkjas en op zijn scooter vanuit de woning van zijn moeder in Dordrecht naar zijn eigen woning in Rotterdam reed. Tijdens het rijden kreeg hij het idee om op zoek te gaan naar minderjarige meisjes. Hij wilde aan hun billen voelen om zo te testen of hij nog seksuele gevoelens voor minderjarige meisjes had. De verdachte heeft verklaard dat hij met die reden Dordrecht Stadspolders is ingegaan. Hij zag twee meisjes lopen en is naar hen toe gereden. De meisjes sprongen weg, omdat zij schrokken. De verdachte heeft toen met zijn arm een zwaaiende beweging gemaakt om een van de meisjes aan te kunnen raken en daarbij de borst van een meisje betast. Omdat de verdachte naar eigen zeggen ‘niets voelde’ is hij doorgereden naar Papendrecht waar hij een meisje zag spelen. Zij was bezig met kikkertjes vangen. Hij is bij haar gaan kijken en heeft toen zijn hand op haar billen gelegd. Daarna is de verdachte weer op zijn scooter gestapt.
Hierbij valt op dat het slachtoffer van feit 2 en [naam slachtoffer 1] bezig waren met het zoeken naar respectievelijk kikkertjes en schelpjes, waarbij de man interesse toonde in hun spel en naast hen kwam staan/hurkte. Terwijl hij naast hen stond/zat raakte de man hun billen aan of streek hij over hun billen.
De verdachte heeft ontkend dat hij die middag in Alblasserdam is geweest en dit feit heeft gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij na het begane feit in Papendrecht zonder benzine kwam te staan en dat hij daarom naar een benzinestation is gelopen. Dit scenario is echter niet te verifiëren nu deze verklaring niet nader is onderbouwd door bijvoorbeeld aan te geven waar de verdachte zonder benzine is komen te staan en waar hij is gaan tanken. Evenmin is deze verklaring te controleren aan de hand van de verkeers- en locatiegegevens van de telefoon die de verdachte bij zich droeg, omdat uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van de verdachte op 5 juli 2020 omstreeks 13.30 uur handmatig is uitgeschakeld.
Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat dit derde feit wél past bij de verklaring van de verdachte dat hij die middag wilde testen of hij nog seksuele gevoelens had door de billen van meisjes te betasten.
De rechtbank concludeert dat uit de verklaringen van aangevers (althans de ouders van de minderjarige slachtoffers) blijkt dat de aard van de handeling en de wijze waarop die handeling plaatsvond op essentiële punten overeenkomt. Dit maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte ook de billen van de minderjarige dochter van de aangever [naam slachtoffer 1] heeft betast.
Ontuchtige handeling?
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de door de verdachte gepleegde handeling als ontuchtig moeten worden aangemerkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De gedraging van de verdachte waarbij hij de billen van een minderjarig meisje heeft aangeraakt, is seksueel van aard en de handeling is dusdanig in strijd met de sociaal-ethische norm dat sprake is van ontucht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de context waarbinnen de verdachte de billen van het meisje heeft aangeraakt, namelijk dat de verdachte die middag bewust op zoek ging naar meisjes om hun billen aan te raken om zich erop te testen of hij nog seksuele gevoelens had voor minderjarige meisjes. De verdachte is met zijn handelen de grens van het toelaatbare overgegaan en de rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3. primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. primair
hij op 5 juli 2020 te Dordrecht,
door een andere feitelijkheid [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2009) heeft gedwongen tot
het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het
betasten van de borst van die [naam slachtoffer 2]
en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, die [naam slachtoffer 2] onverhoeds
heeft benaderd en (vervolgens) onverhoeds de borst van die [naam slachtoffer 2]
heeft betast;
2. primair
hij op 5 juli 2020 te Papendrecht,
door een andere feitelijkheid [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2011) heeft gedwongen tot het
dulden van een ontuchtige handeling, te weten het
betasten van de billen van die [naam slachtoffer 3]
en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, (terwijl die [naam slachtoffer 3] gehurkt zat
en hem verdachte iets wilde laten zien) onverhoeds de billen van die [naam slachtoffer 3] heeft
betast;
3. primair
hij op 5 juli 2020 te Alblasserdam,
door een andere feitelijkheid [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2010) heeft gedwongen tot
het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het
betasten van en/of strijken over de billen van die [naam slachtoffer 1]
en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, die [naam slachtoffer 1] vroeg: “Zal ik je helpen met opstaan?” en vervolgens onverhoeds de billen van die [naam slachtoffer 1]
heeft betast en/of over de billen van die [naam slachtoffer 1] heeft gestreken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. primair, 2. primair en 3. primair, telkens:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
6.2.
Beoordeling
Op 26 augustus 2020 en op 11 september 2020 hebben respectievelijk de deskundige drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog, en de deskundige dr. B.A. Blansjaar, psychiater, gerapporteerd dat de verdachte zijn medewerking aan gedragskundig onderzoek weigert en dat gelet daarop dergelijk onderzoek geen toegevoegde waarde heeft.
Op verzoek van de verdediging en na toezegging van de verdachte dat hij zijn medewerking aan onderzoek zal verlenen, heeft de rechtbank op 8 januari 2021, mede naar aanleiding van een rapport van Reclassering Nederland d.d. 29 december 2020, de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting geschorst teneinde opnieuw deskundigenrapportages over de verdachte te doen opmaken.
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank thans acht geslagen op de rapportages van psycholoog drs. J.J. van der Weele d.d. 4 maart 2021 en psychiater dr. B.A. Blansjaar d.d. 11 maart 2021.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een parafiele stoornis, i.c. pedofilie van het niet-exclusieve type, met daarnaast beperkingen op het gebied van impulscontrole, empathisch vermogen en gewetensvorming op het gebied van seksueel gedrag. Dit was ook het geval ten tijde van de ten laste gelegde feiten en de stoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen.
Vanwege de parafiele stoornis van de verdachte is er sprake van een afwijkende interesse op seksueel gebied, met in dit geval de focus op minderjarige meisjes. Vanwege de beperkte impulscontrole en gebrekkige gewetensvorming is zijn vermogen om zichzelf te beheersen en zijn impulsen en behoeften te controleren minder goed dan gemiddeld genomen het geval is. Bovendien is de verdachte onvoldoende in staat om de emotionele gevolgen van zijn gedrag voor anderen, in dit geval jonge meisjes, (op een gevoelde wijze) in te schatten. Dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in (licht) verminderde mate toe te rekenen.
De psychiater heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdende is aan een psychische stoornis in de vorm van een pedofiele stoornis van het niet-exclusieve type, seksueel aangetrokken tot meisjes, bij een beperkt zelfinzicht en probleeminzicht en een vermijdende coping vanuit een onrijpe persoonlijkheidsstructuur. Deze psychische stoornis bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde. Dit heeft de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed.
De ten laste gelegde feiten zijn, indien bewezen, door de combinatie van zijn pedofiele stoornis, zijn geringe introspectieve vermogen, zijn vermijdende coping en zijn laag gemiddelde intelligentie begaan. De verdachte was voor zover thans nog te beoordelen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig beperkt in zijn gedragskeuzen en gedragingen dat geadviseerd wordt hem het ten laste gelegde bij bewezenverklaring in een licht verminderde mate toe te rekenen, aldus de psychiater.
6.3.
Conclusie
Nu de conclusies van de psycholoog en psychiater gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Er is voor het overige geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij drie minderjarige meisjes. Hij benaderde zijn slachtoffers op een moment dat zij buiten speelden en betastte hen dan onverhoeds.
Dit zijn ernstige feiten. Bij zijn handelen heeft de verdachte telkens louter en alleen oog gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en heeft hij zich op geen enkele wijze ook maar enigszins bekommerd om de gevoelens van de jonge slachtoffers. Feiten als de onderhavige roepen in de samenleving in het algemeen diepe gevoelens van afschuw en verontwaardiging op. Kinderen moeten immers onbezorgd, vrij en veilig buiten kunnen spelen. Het is ook duidelijk dat dergelijke feiten bij de slachtoffers zelf gevoelens van angst, onrust en onveiligheid veroorzaken.Dat blijkt ook uit de slachtofferverklaring die de ouder van een van de slachtoffers heeft voorgelezen op de zitting. Het slachtoffer heeft angst om alleen naar buiten te gaan.
De verdachte is eerder voor zedenfeiten met minderjarigen veroordeeld en heeft in het kader van een opgelegde maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) een behandeling van tien jaar gehad. Desondanks verviel hij binnen enkele maanden na het beëindigen van die maatregelopnieuw ingrensoverschrijdend seksueel gedrag. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan en is ook reden tot grote zorgen voor toekomstig gedrag.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte op 18 oktober 2010 is veroordeeld wegens zedendelicten met minderjarigen, waarvoor hij TBS met dwangverpleging opgelegd heeft gekregen, welke maatregel in februari 2020 is beëindigd.
7.3.2.
Rapportages
De psycholoog en psychiater hebben beiden gerapporteerd dat het risico op recidive in soortgelijk gedrag ingeschat wordt op matig verhoogd tot hoog.
De psychiater overweegt in dat kader als volgt:
“Wat betreft de persoonlijkheid en het functioneren van de verdachte kan enige bescherming worden toegeschreven aan de hechte band met zijn moeder en zijn motivatie voor werk en behandeling. Daarbij kan ook de stabiele maatschappelijke situatie van de verdachte in ogenschouw worden genomen. Hoewel de verdachte zich gemotiveerd betoont voor behandeling kan van hernieuwde behandeling na zijn eerdere terbeschikkingstelling met verpleging geen voldoende beperking van het recidiverisico worden verwacht en is langdurig toezicht aangewezen.”
Door zowel de psychiater als de psycholoog wordt de oplegging van een TBS met voorwaarden als mogelijke beperking van het recidivegevaar geadviseerd. Langdurig toezicht en begeleiding door de reclassering, naast én na ambulante behandeling door een
forensische polikliniek zoals Het Dok te Rotterdam worden geadviseerd.
Reclassering Nederland heeft op 29 december 2020 een rapport betreffende de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het volgende in:
“Betrokkene toont geen enkel probleembesef en bagatelliseert de ernst van zijn delictgedrag. Hij laat zich gemakkelijk beïnvloeden, maar heeft een vermijdende houding jegens hulpverleners. Gebleken is dat betrokkene zonder verplichtend kader de weg naar de hulpverlening niet neemt. Gelet op de ernst van de feiten en de hoge kans op herhaling achten wij een stringent kader geïndiceerd. Vanwege het ontbreken van pro Justitiarapportage, het feit dat IFZ daardoor niet goed kan indiceren, het hoge recidiverisico, de lage responsiviteit en het wegvallen van de beschermende factoren adviseren wij
negatief ten aanzien van een tbs met voorwaarden. Wij hebben teveel twijfels of binnen dit kader de risico’s voldoende kunnen worden afgedekt. Tien jaar tbs met dwangverpleging heeft niet kunnen verhinderen dat betrokkene wederom jonge slachtoffers heeft gemaakt, zonder daar ook maar de ernst van in te zien. Primair adviseren wij pro Justitiaonderzoek te laten verrichten wat mogelijk de twijfel kan wegnemen, dan wel een ander advies kan opleveren. Daar betrokkene heeft aangegeven bij zijn weigering hieraan mee te werken te zullen blijven, achten we de kans groot dat dit niet uitvoerbaar blijkt.”
Op 9 april 2021 heeft Reclassering Nederland opnieuw gerapporteerd. In dit rapport verwijst Reclassering Nederland naar het rapport van 29 december 2020. Dit rapport houdt het volgende in:
“Nadat hij in eerste instantie zijn medewerking aan het opstellen van pro Justitiarapportages heeft geweigerd, heeft hij na een tweetal zittingen toch besloten hieraan mee te werken. De
gedragsdeskundigen zijn beide tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een pedofiele stoornis van het niet exclusieve type, zoals eerdere onderzoeken ook vast hebben gesteld. Omdat betrokkene zich gemotiveerd toont voor een ambulante behandeling, kan hier volgens beide enig effect van verwacht worden. De psycholoog ziet dan nog de meeste winst te behalen in een groepsbehandeling, waarin betrokkene minder goed in staat zal zijn zich onder de radar schuil te houden.
Nu uit pro Justitiaonderzoek is op te maken dat het behandelplafond lijkt te zijn bereikt en er
nauwelijks sprake is van leerbaarheid, zal vanuit reclasseringsoogpunt de nadruk moeten liggen op controle en het creëren/behoud van stabiliteit en minder op gedragsverandering. Betrokkene heeft aangegeven hieraan mee te willen werken, ongeacht het kader dat wordt opgelegd. Gelet op het hoge (gevaars)risico, het feit dat betrokkene kort na het beëindigen van een tbs-maatregel recidiveert (indien bewezen) en de mogelijkheid tot inzet van een time-outplaatsing binnen dit kader bij oplopende risico’s gaat de voorkeur van de reclassering uit naar een tbs met voorwaarden in plaats van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Bij de beëindiging van de maatregel in februari 2020 was stabiliteit op de diverse leefgebieden behaald en had betrokkene zich betrouwbaar
getoond in het nakomen van afspraken en voorwaarden. Verwacht werd dat hij dit ook zonder tbs-titel zou doen, maar viel al snel terug in delictgedrag. Om betrokkene langdurig te kunnen monitoren adviseren wij tevens een GVM op te leggen.”
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank acht, met de officier van justitie, en anders dan de deskundigen hebben geadviseerd en de raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit, behandelingen in het kader van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf of in het kader van een TBS met voorwaarden niet afdoende om het recidiverisico af te wenden. Daarbij is met name van belang dat de verdachte niet bereid lijkt om aan alle gestelde voorwaarden van ook de door hem gewenste behandeling(en) mee te werken. Ter zitting heeft de verdachte in dit verband op de vraag van de rechtbank naar diens bereidheid bij herhaling geantwoord dat hij niet bereid is om (libidoremmende) medicatie te gebruiken of om urinecontroles te ondergaan. Deze vasthoudende weigering lijkt te passen in hetgeen door de deskundigen en door de reclassering is geconstateerd, namelijk dat de verdachte geen probleembesef heeft en de ernst van zijn delictgedrag bagatelliseert. Dit past ok in de houding die de verdachte gedurende zijn proces heeft laten zien door te volharden in ontkenning tot het punt dat dit door harde bewijsstukken niet meer mogelijk was. De verdachte heeft ook pas willen meewerken aan gedragsonderzoek toen bleek dat zijn houding tot gevolg had dat TBS met dwangverpleging zou worden geeeist. Er blijkt geen inzicht bij hem te zijn ten aanzien van de ernst van de stoornis en de gevolgen die zijn handelingen hebben voor zijn jonge slachtoffers. De rechtbank is van oordeel dat deze houding van de verdachte in combinatie met het feit dat de verdachte kort na de beëindiging van zijn eerdere TBS-maatregel recidiveert tot niets anders dan de oplegging van een nieuwe terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan leiden.
Aan de verdachte zal daarom de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege eisen. Dat oordeel is enerzijds gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling. Anderzijds constateert de rechtbank dat in dit stadium van het proces de mogelijkheden van een op de persoon van de verdachte toegesneden afdoening uiterst beperkt zijn. Behalve terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zijn er geen andere opties die evenveel recht doen aan de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte, en de noodzaak tot behandeling.
Vastgesteld wordt dat de bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
Vastgesteld wordt dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van de bewezen verklaarde feiten redengevend.
De totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Door de officier van justitie is gevorderd om aan de verdachte een maatregel langdurig toezicht op te leggen. De noodzaak van het opleggen van deze maatregel naast de opgelegde TBS met dwangverpleging, is de rechtbank niet gebleken.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd. Daarnaast zal aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Feit 1
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1. ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 421,90 aan materiële schade en een vergoeding van € 350,00 aan immateriële schade. Indien de vordering tot materiele schadevergoeding van [naam benadeelde 1] niet ontvankelijk wordt verklaard omdat haar ouders die schade lijden, vorderen haar ouders deze schade. Haar vader [naam benadeelde 2] vordert een bedrag van € 203,73 aan materiële schade. De benadeelde partij [naam benadeelde 3] vordert een vergoeding van € 193,17 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het deel van de vordering van de benadeelde partij dat ziet op de immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de materiële schade heeft zij zich ten aanzien van de post mantelzorg primair op het standpunt gesteld dat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er geen rechtstreeks verband is en de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft zij verzocht dit deel van de vordering af te wijzen, meer subsidiair heeft zij matiging verzocht in verband met de financiële situatie van de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en een deel van de gevorderde schadevergoeding door de verdachte niet is weersproken, zal het deel van de vordering dat ziet op de posten “reiskosten”en “kledingschade” worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de post
“ mantelzorg” levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Niet is vast komen te staan dat de benoemde activiteiten overstijgen wat ouders redelijkerwijs voor hun kinderen doen. Niet gesteld of gebleken is dat de ouders vrije dagen hebben moeten opnemen of dat zij extra opvang hebben moeten inhuren en kosten daarvoor hebben gemaakt. De benadeelde partij zal in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voorts is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 350,00.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 juli 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 391,90 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
De vorderingen van [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] worden niet ontvankelijk verklaard,
Feit 2
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 4] ter zake van het onder 2. ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 400,00 aan immateriële schade.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen met daaraan gekoppeld de schadevergoedingsmaatregel.
8.6.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft matiging van het toe te wijzen bedrag verzocht in verband met de financiële situatie van de verdachte.
8.7.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 350,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 juli 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 350,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1. primair, 2. primair en 3. primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 300 (driehonderd) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partijen
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 391,90 (zegge: driehonderdéénennegentig euro en negentig eurocent), bestaande uit € 41,90 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 391,90(hoofdsom,
zegge: driehonderdéénennegentig euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 4], te betalen een bedrag van
€ 350,00 (zegge: driehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[naam benadeelde 4]te betalen
€ 350,00(hoofdsom,
zegge: driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mr. P.E. van Althuis en mr. H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Dordrecht,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2009) heeft gedwongen tot
het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het
betasten van de borst van die [naam slachtoffer 2]
en bestaande dat/die geweld of andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, die [naam slachtoffer 2] onverhoeds
heeft benaderd en/of (vervolgens) onverhoeds de borst van die [naam slachtoffer 2]
heeft betast;
(art 246 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Dordrecht,
met [naam slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 2009, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de
borst van die [naam slachtoffer 2];
(art 247 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Papendrecht,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [naam slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2011) heeft gedwongen tot het
plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het
betasten van de billen van die [naam slachtoffer 3]
en bestaande dat/die geweld of andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, (terwijl die [naam slachtoffer 3] gehurkt zat
en hem verdachte iets wilde laten zien) onverhoeds de billen van die [naam slachtoffer 3] heeft
betast;
(art 246 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Papendrecht,
met [naam slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van de
billen van die [naam slachtoffer 3];
(art 247 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Alblasserdam,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2010) heeft gedwongen tot
het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het
betasten van en/of strijken over de billen van die [naam slachtoffer 1]
en bestaande dat/die geweld of andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, die [naam slachtoffer 1] vroeg: “Zal ik je
helpen met opstaan?” en/of vervolgens onverhoeds de billen van die [naam slachtoffer 1]
heeft betast en/of over de billen van die [naam slachtoffer 1] heeft gestreken;;
(art 246 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Alblasserdam,
met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2010), die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het betasten van
en/of strijken over de billen van die [naam slachtoffer 1];
(art 247 Wetboek van Strafrecht)