ECLI:NL:RBROT:2021:3764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
8975848 \ CV EXPL 21-2398
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurachterstand en proceskosten in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en twee huurders. De verhuurder, vertegenwoordigd door mr. M.L.C.T.A. Schreuder, vorderde betaling van een huurachterstand van € 6.646,50 en ontruiming van de gehuurde woning. De huurders, die niet verschenen op de zitting, hadden een huurachterstand laten ontstaan en de huurovereenkomst was inmiddels beëindigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurders de huurachterstand niet betwist hebben en heeft de vordering tot betaling van de huurachterstand toegewezen. Daarnaast zijn de huurders veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 625,95 en de proceskosten van de verhuurder. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming afgewezen, omdat de huurders het gehuurde al hadden verlaten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8975848 \ CV EXPL 21-2398
uitspraak: 2 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident,
gemachtigde: mr. M.L.C.T.A. Schreuder te Assen,
tegen

1..[gedaagde 1] , en

2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
procederend in persoon,
Eiser wordt hierna aangeduid als “ [eiser] ” en gedaagden worden hierna afzonderlijk aangeduid als “ [gedaagde 1] ” en “ [gedaagde 2] ”. Gezamenlijk worden gedaagden hierna aangeduid als “ [gedaagden] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 6 januari 2021, tevens houdende een provisionele vordering ex artikel 233 Rv, met 7 producties;
  • het schriftelijke antwoord van [gedaagden] ;
  • de e-mail van mr. Schreuder namens [eiser] van 1 maart 2021, met 4 producties;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021 te 13:30 uur, via Skype. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [gedaagden] zijn – zonder bericht van verhindering – niet verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] heeft met ingang van 31 juli 2019 aan [gedaagden] verhuurd de zelfstandige woonruimte gelegen aan de [adres] (hierna: “het gehuurde”) voor een huurprijs van laatstelijk € 1.129,75 per maand (inclusief voorschot nutsvoorzieningen en servicekosten).
2.2.
Per brief van 30 september 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde 1] aangemaand om het (toen) openstaande bedrag aan huurpenningen van € 5.019,00 binnen vijftien dagen nadat de brief bij hem is bezorgd te betalen. In deze brief is tevens aangezegd dat bij het uitblijven van tijdige betaling incassokosten van € 625,95 verschuldigd worden.

3..Het geschil

[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, (zo mogelijk) uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident
totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist, bij wijze van provisionele vordering, [verweerders] te veroordelen om binnen drie dagen, althans veertien dagen na betekening van dit vonnis, het gehuurde met alle daarin aanwezige personen en goederen te ontruimen en ontruimd te houden, met afgifte van de sleutels aan [eiser] dan wel [bedrijf] ;
[verweerders] te veroordelen in de kosten van het incident met rente en nakosten, althans de uitspraak omtrent deze kosten aan te houden tot het in deze te wijzen eindvonnis;
in de hoofdzaak
de tussen partijen geldende huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagden] te veroordelen om binnen drie dagen, althans veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met alle daarin aanwezige personen en goederen te ontruimen en ontruimd te houden, met afgifte van de sleutels aan [eiser] dan wel [bedrijf] ;
[gedaagden] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen een bedrag in geld dat overeenkomt met de per maand verschuldigde huurpenningen, gerekend vanaf de datum van ontbinding tot aan de dag van de werkelijke ontruiming, vermeerderd met de wettelijke rente;
[gedaagden] te veroordelen in proceskosten, met rente en nakosten;
in het incident en de hoofdzaak
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 625,95, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
[gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder het griffierecht en de deurwaarderskosten, alsmede het salaris van de gemachtigde, alles evenzeer te vermeerderen met de wettelijke rente, voor zover mogelijk, indien deze kosten niet zijn voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis;
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van de nakosten;
I. althans om een zodanige beslissing te nemen als de kantonrechter redelijk acht.
Ter zitting heeft [eiser] de incidentele vordering ingetrokken evenals de vordering tot ontbinding en ontruiming in de hoofdzaak (het sub A tot en met sub C gevorderde).
3.1.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen heeft [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans nog van belang – het volgende aangevoerd. Tot en met december 2020 hebben [gedaagden] een huurachterstand laten ontstaan van € 6.646,50. [gedaagden] hebben het gehuurde inmiddels verlaten. De huurovereenkomst is met het inleveren van de sleutels beëindigd per 9 maart 2021. [gedaagden] dienen tevens de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente aan [eiser] te vergoeden.

4..Het verweer

[gedaagden] hebben verweer gevoerd en daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover nu nog van belang – het volgende aangevoerd. De coronacrisis heeft grote impact gehad op de inkomenssituatie van [gedaagden] zijn al maanden op zoek naar een andere woning, maar het is nog niet gelukt daadwerkelijk iets anders te vinden. [gedaagden] willen een vast (lager) bedrag aan huur te betalen.

4..De beoordeling

4.1.
In punt 12 van de dagvaarding staat:
“ [eiser] vordert naast ontruiming tevens betaling van de volledige huurachterstand van [gedaagde 1] . Deze huurachterstand bedraagt over de maanden juni tot en met december 2020 in totaal € 6.646,50.”
De vordering tot betaling van die huurachterstand is – kennelijk per abuis – in het petitum weggevallen. Een redelijke uitleg van de dagvaarding brengt evenwel mee dat de vordering tot betaling van de huur over de maanden juni tot en met december 2020 ad € 6.646,50 is ingesteld.
4.2.
[gedaagden] hebben niet betwist dat zij tot en met december 2020 een huurachterstand van € 6.646,50 hebben laten ontstaan. Dit staat daarom in deze procedure vast.
4.3.
De kantonrechter overweegt dat de door [gedaagden] gestelde betalingsonmacht – hoe vervelend ook – niet meebrengt dat zij hun verplichtingen jegens [eiser] niet meer (volledig) hoeven na te komen. Dit komt immers voor hun eigen rekening en risico. Andere concrete feiten en omstandigheden die rechtvaardigen dat [gedaagden] de huur niet (volledig) zouden moeten betalen, zijn door [gedaagden] niet gesteld. Dit leidt tot het oordeel dat het gevorderde bedrag van € 6.646,50 aan achterstallige huur tot en met december 2020 zal worden toegewezen.
4.4.
Nu [eiser] in het petitum van de dagvaarding geen betaling heeft gevorderd van de vanaf januari 2021 verschuldigde huur/gebruiksvergoeding en uit het lichaam van de dagvaarding ook niet (voldoende) blijkt welk bedrag hij ter zake wil vorderen, kan [gedaagden] in deze procedure niet worden veroordeeld tot betaling van de vanaf januari 2021 verschuldigde huur/gebruiksvergoeding aan [eiser] .
4.5.
De vordering strekkende tot betaling van een bedrag in geld dat overeenkomt met de per maand verschuldigde huurpenningen vanaf de datum van ontbinding tot aan de dag van de werkelijke ontruiming, kan niet worden toegewezen. De huurovereenkomst is volgens [eiser] immers per 9 maart 2020 (met wederzijds goedvinden) geëindigd en niet gesteld of gebleken is dat nadien nog huurtermijnen zijn vervallen.
4.6.
[eiser] maakt voorts aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde 1] c.s. hebben de ontvangst van de aanmaning van 30 september 2020 (zie 2.2) niet betwist. Deze brief voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het gevorderde bedrag van € 625,95 is conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten berekend. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde rente over de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding door [eiser] aan zijn gemachtigde zijn betaald.
4.7.
Nu [gedaagden] het gehuurde pas na het uitbrengen van de dagvaarding hebben verlaten worden zij, mede gelet op hetgeen in dit vonnis is beslist, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij aangemerkt. Daarom zullen [gedaagden] worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 347,97 aan verschotten (griffierecht € 240,00 en dagvaardingskosten € 107,97 =) en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 311,00 per punt).
4.8.
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.272,45 aan huurachterstand berekend tot en met de maand december 2020 en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 347,97 aan verschotten en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde, voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening, en, indien [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis hebben voldaan, een bedrag van € 104,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240