In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Waterweg Wonen en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], over de ontbinding van een huurovereenkomst. De eiseres, Waterweg, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege herhaaldelijke overlast veroorzaakt door gedaagden. De huurovereenkomst was sinds 18 maart 2014 van kracht en bevatte bepalingen over hoofdelijkheid en aansprakelijkheid voor overlast. Waterweg had herhaaldelijk klachten ontvangen over overlast van gedaagden, waaronder het sleutelen aan fietsen in gemeenschappelijke ruimten en het vervuilen daarvan. Ondanks meerdere waarschuwingen en een pluscontract waarin afspraken waren gemaakt over het voorkomen van overlast, bleef de overlast aanhouden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2021 werd duidelijk dat [gedaagde 2] niet aanwezig was, terwijl [gedaagde 1] wel verscheen. De kantonrechter verleende verstek tegen [gedaagde 2] en oordeelde dat de overlast door hem niet langer geaccepteerd kon worden. De rechter oordeelde dat de tekortkomingen van [gedaagde 2] in de nakoming van de huurovereenkomst ernstig genoeg waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De vordering van Waterweg om de huurovereenkomst met [gedaagde 2] te ontbinden en hem te veroordelen tot ontruiming werd toegewezen.
Wat betreft [gedaagde 1] oordeelde de kantonrechter dat er onvoldoende bewijs was dat zij zelf overlast veroorzaakte. De rechter wees de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde 1] af, omdat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het gedrag van [gedaagde 2]. De rechter benadrukte dat Waterweg [gedaagde 1] tijdig moest informeren over de ontruiming van [gedaagde 2] en dat indien [gedaagde 1] [gedaagde 2] na de ontruiming weer zou toelaten, dit gevolgen zou kunnen hebben voor haar huurovereenkomst. De proceskosten werden toegewezen aan de partijen conform hun rol in de procedure.