In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De rechtbank heeft aan de schuldenares een schone lei verleend, wat betekent dat de na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen niet langer afdwingbaar zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Dit oordeel is gebaseerd op de verklaringen van de schuldenares en de bewindvoerder, die hebben aangegeven dat de schuldenares mogelijk slachtoffer is van de toeslagenaffaire en dat zij zich heeft aangemeld bij de Belastingdienst als gedupeerde.
De procedure rondom de schuldsaneringsregeling is complex geweest, met meerdere verlengingen en aanpassingen van de termijn. De rechtbank heeft in haar overwegingen meegenomen dat de schuldenares zich bewust is van de gevolgen van de compensatie in het kader van de kinderopvangtoeslag affaire en dat zij haar medewerking heeft toegezegd om deze compensatie te ontvangen. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en de kosten van de medische keuring besproken.
De uitspraak benadrukt het belang van de schuldsaneringsregeling en de bescherming die deze biedt aan schuldenaren die in financiële problemen verkeren, vooral in het licht van de recente toeslagenaffaire. De rechtbank heeft de schuldenares de mogelijkheid geboden om haar financiële situatie te herstellen, mits zij meewerkt aan de afwikkeling van de compensatie.