ECLI:NL:RBROT:2021:3709

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
C/10/528077/ FT EA / 17/1141
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een schone lei aan schuldenares in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot de kinderopvangtoeslag affaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, die mogelijk slachtoffer is van de kinderopvangtoeslagaffaire. De rechtbank heeft aan de schuldenares een schone lei verleend, wat betekent dat de na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen niet langer afdwingbaar zijn. De schuldenares heeft verklaard dat zij zich als gedupeerde bij de Belastingdienst heeft aangemeld en dat zij een netto uitkering van € 750,- heeft ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder heeft geadviseerd om de schone lei te verlenen, en de rechtbank heeft dit advies gevolgd. De financiële afwikkeling van de schuldsaneringsregeling kan echter pas plaatsvinden zodra er een beslissing is genomen in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire en de schuldenares als gedupeerde is erkend. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 3.735,74. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
verlening schone lei
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 april 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 juli 2017 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1] ,
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: A. Noordzij.

1.De procedure

Bij beschikking van 21 december 2018 heeft de rechter-commissaris de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling verlengd tot 14 maart 2021.
De bewindvoerder heeft schriftelijk verslag uitgebracht.
De beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is behandeld ter terechtzitting van 26 maart 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord de bewindvoerder en schuldenares, bijgestaan door twee begeleiders van Hulpteam Toeslagen 010, mevrouw
[naam 2] en de heer [naam 3] .
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Schuldenares heeft ter zitting verklaard dat zij mogelijk slachtoffer is van de toeslagenaffaire, dat zij zich als gedupeerde bij de Belastingdienst heeft aangemeld en dat zij inmiddels de netto uitkering van € 750,- aan gedupeerden van de toeslagenaffaire heeft ontvangen. Of schuldenares recht heeft op een (extra) compensatie/schadevergoeding wordt thans door de Belastingdienst onderzocht. Schuldenares heeft aangegeven dat er tot haar spijt nog geen beslissing is genomen naar aanleiding van haar aanmelding en dat zij deze zaak zo graag zou willen afsluiten. Schuldenares heeft voorts verklaard dat zij zich ervan bewust is dat een eventueel te ontvangen (extra) compensatie/schadevergoeding in het kader van de toeslagenaffaire in de boedel valt en dat zij zich zal ten volle zal inzetten en zal meewerken om deze (extra) compensatie/schadevergoeding te ontvangen. Schuldenares heeft aangegeven dat (een deel van) haar schulden het gevolg (is) zijn van de terugvordering van de toeslagen. Ook gaf zij aan dat als zij wordt aangemerkt als gedupeerde een deel van de schulden zal worden kwijtgescholden.
Mevrouw [naam 2] heeft aangegeven dat zij heeft begrepen dat het dossier van schuldenares bij de Belastingdienst onder op de stapel ligt vanwege het feit dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op haar van toepassing is.
De heer [naam 3] begrijpt dat de schadevergoeding in het kader van de toeslagenaffaire in de boedel valt, maar begrijpt ook dat het door alle verwarringen daaromtrent zuur voelt voor de gedupeerde ouders.
De bewindvoerder heeft de rechtbank geadviseerd schuldenares de schone lei te verlenen.

3.De beoordeling

De rechtbank oordeelt dat schuldenares niet (toerekenbaar) in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Geen van de schuldeisers heeft redenen aangevoerd om tot een ander oordeel te komen.
Gelet op het voorgaande zal aan schuldenares de zogenoemde “schone lei” worden verleend. De rechtbank heeft in haar overwegingen betrokken dat schuldenares zich bewust toonde van het feit dat compensatie in het kader van de kinderopvangtoeslag affaire op grond van artikel 295 Fw volledig in de schuldsaneringsboedel valt en dat zij haar medewerking heeft toegezegd om de (extra) compensatie te ontvangen.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
Zoals tijdens de zitting met schuldenares is besproken kan de financiële afwikkeling van de schuldsaneringsregeling pas plaatsvinden zodra beslist is in het kader van de kinderopvangtoeslag affaire en bij erkenning van schuldenares als gedupeerde aan de compensatieregeling uitvoering is gegeven.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat schuldenares niet toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten;
  • bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaar eindigen op 14 maart 2021;
  • verleent de zogenoemde “schone lei” waardoor de na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan zijn gebleven, niet langer afdwingbaar zijn;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal
€ 3.735,74.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.