ECLI:NL:RBROT:2021:3683
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens misbruik van bevoegdheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 april 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van een aangever tot zijn eigen faillietverklaring. De aangever, die in detentie verblijft, heeft zijn faillissement aangevraagd met het argument dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toewijzing, met de stelling dat hij beschikt over te executeren vermogen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aangever zijn bevoegdheid tot het aanvragen van faillissement misbruikt, aangezien het verzoek primair gericht lijkt op het ontsnappen aan de lijfsdwang waaraan hij onderworpen is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangever sinds mei 2020 meerdere keren heeft geprobeerd om de lijfsdwang te beëindigen, zowel via het strafrecht als via het faillissementsrecht. De rechtbank concludeert dat de aangever met zijn verzoek tot faillietverklaring geen ander doel heeft dan ontslag uit de lijfsdwang, en dat er geen voldoende bewijs is geleverd dat hij over executabel vermogen beschikt. De rechtbank wijst het verzoek tot faillietverklaring af, met de overweging dat de aangever niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De uitspraak is gedaan door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mulder, griffier.