3.1[eiser] heeft - na wijziging - bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, RBC te veroordelen:
tot betaling van het loon tijdens ziekte over de periode van 31 augustus 2020 tot 15 december 2020, ad € 1.836,80 bruto per loonperiode van vier weken;
tot betaling van het loon tijdens ziekte over de periode van 15 december 2020 totdat [eiser] arbeidsgeschikt raakt, ad € 1.836,80 bruto per loonperiode van vier weken;
tot betaling van het rechtens geldende loon tot het einde van het dienstverband voor het geval [eiser] arbeidsgeschikt geraakt;
om sub a, b en c te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het opeisbaar worden van de vorderingen, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
om aan [eiser] per onmiddellijke ingang, althans met ingang van een nader door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, de loonstroken van september 2020 tot en met maart 2021 te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat RBC in gebreke blijft aan dat vonnis te voldoen;
om aan [eiser] vanaf 1 april 2021 maandelijks een loonstrook te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat RBC in gebreke blijft aan dat vonnis te voldoen;
tot betaling van de buitengerechtelijke (incasso)kosten conform de Staffel BIK en het daarbij behorende Besluit;
in de kosten die aan deze procedure zijn verbonden, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde, rechtstreeks te betalen aan de gemachtigde van [eiser].