ECLI:NL:RBROT:2021:363

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
609113 / FT EA 20-588
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van TRANSWAALHAVEN B.V. op verzoek van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg

Op 12 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de faillissementsprocedure van TRANSWAALHAVEN B.V., op verzoek van het Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg. Het verzoekschrift tot faillietverklaring was ingediend op 2 december 2020, waarbij de verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A. Trimbach, stelde dat er een opeisbare vordering bestond. De verweerster, TRANSWAALHAVEN B.V., vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurder en mr. S.W. van den Brink, betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat zij bereid was om een betalingsregeling te treffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat het betalingsvoorstel van de verweerster onvoldoende concreet was en dat er sprake was van een pluraliteit van schuldeisers, waaronder de Belastingdienst en de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor Beroepsgoederenvervoer (SOOB).

De rechtbank concludeerde dat er summierlijk bewijs was van het vorderingsrecht van verzoekster en dat verweerster in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen. De rechtbank verklaarde TRANSWAALHAVEN B.V. in staat van faillissement en benoemde mr. C. Prenger tot rechter-commissaris en mr. W.P. Brussaard tot curator. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 januari 2021 om 10:00 uur. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen veertien dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 12 januari 2021
VONNIS op het op 2 december 2020 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
De stichting
BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat mr. J.A. Trimbach,
strekkende tot faillietverklaring van:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRANSWAALHAVEN B.V.,
gevestigd aan de Boonsweg 63
3274 LH Heinenoord,
statutair gevestigd te Rotterdam,
verweerster.

1.De procedure

Op 5 januari 2021 zijn in raadkamer gehoord:
Verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. J.A. Trimbach,
en
verweerster, vertegenwoordigd door de heer [naam] , middellijk bestuurder en
bijgestaan door mr. S.W. van den Brink,
Mr. S.W. van den Brink heeft ter zitting een verweerschrift overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt van partijen

Verzoekster heeft het faillissement van verweerster aangevraagd, stellende dat zij een opeisbare vordering heeft welke als volgt is te specificeren:
€ 17.108,78, zijnde niet betaalde pensioenpremie over de periode juni tot en met september 2020, vermeerderd met de wettelijke rente ad € 287,47 alsmede incassokosten ad € 968,00;
€ 37.956,60 zijnde niet betaalde pensioenpremie over de periode mei tot en met november 2019, vermeerderd met de wettelijke rente ad € 1.542,21 en incassokosten ad € 1.598,03:
€ 23.838,16 zijnde de niet betaalde pensioenpremie over de periode van november 2019 tot en met april 2020, vermeerderd met de wettelijke rente ad
€ 183,16 en de incassokosten € 102,62.
Er zijn twee steunvorderingen, te weten een vordering van de Belastingdienst en van de Stichting Opleidings - en Ontwikkelingsfonds voor Beroepsgoederenvervoer (SOOB).
Verweerster heeft de hoogte van het vorderingsrecht van verzoekster betwist. Daarnaast geeft zij aan dat zij bereid is de vorderingen - voor zover deze bestaan - te voldoen, in de vorm van een betalingsregeling. De betalingsregeling zoals door haar werd voorgesteld aan verzoekster, werd niet door verzoekster geaccepteerd. Verweerster was, op eigen initiatief, al begonnen met het afbetalen van de openstaande vordering, met een bedrag van € 1.000,00 per week, maar is daar mee gestopt nadat verzoekster had aangegeven niet te kunnen instemmen met de voorgestelde afbetalingsregeling. Verweerster stelt weer te willen beginnen met aflossen, en erkent dat zij – tegemoetkomend aan verzoekster – een substantieel hoger bedrag per week moet gaan betalen. Echter een concreet betalingsvoorstel kan zij niet doen, vanwege de onzekere financiële situatie waarin zij thans verkeert, reden ook waarom zij een gehele aflossing binnen 6 maanden niet haalbaar acht.
Verweerster geeft voorts aan dat zij de lopende betalingsverplichtingen jegens verzoekster tijdig nakomt.
Verweerster betwist de beide steunvorderingen niet, maar voert aan dat zij een betalingsregeling is overeengekomen met beide schuldeisers.
Zij betwist derhalve dat zij in een staat verkeert te zijn opgehouden met betalen en dat er sprake is van pluraliteit van schuldvorderingen.
Op verzoek van verzoekster is de zitting voor enkele momenten geschorst om haar de gelegenheid te bieden om beide bovenstaande steunvorderingen te verifiëren. Verzoekster heeft daarop aangegeven dat gebleken is dat thans ook de lopende verplichtingen niet worden nagekomen en dat er geen betalingsregeling met SOOB is overeengekomen.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verweerster de vordering van verzoekster niet danwel onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Daarbij komt dat ter terechtzitting door verzoekster is aangegeven, hetgeen niet door verweerster is weersproken, dat de lopende verplichtingen ook niet worden voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vorderingsrecht van verzoekster op verweerder voldoende is komen vast te staan.
De door verweerster voorgestelde betalingsregeling acht de rechtbank onvoldoende concreet.
Voorts heeft verzoekster gemotiveerd gesteld dat verweerster meerdere schuldeisers heeft, waaronder de Belastingdienst en SOOB. Deze vorderingen worden niet door verweerster betwist. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers.
De rechtbank laat daarbij in het midden of er sprake is van overeengekomen betalingsregelingen, omdat dit niet af doet aan het feit dat de betreffende vorderingen bestaan en als steunvorderingen in deze procedure kunnen worden opgevoerd.
De rechtbank oordeelt derhalve dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert te zijn opgehouden met betalen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart
TRANSWAALHAVEN B.V.voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C. Prenger, lid van de rechtbank Rotterdam;
- stelt aan tot curator mr. W.P. Brussaard, advocaat te Oud-Beijerland;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, in aanwezigheid van mr. G.J.M. Bertholet, griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende veertien dagen na de dag van deze uitspraak, verzet instellen. Het verzet kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de rechtbank die van deze zaak kennis moet nemen.