ECLI:NL:RBROT:2021:3614

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
C/10/613852 / HA ZA 21-176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na onrechtmatige ontruiming van een woning

In deze zaak vorderde de eiser, [naam eiser], schadevergoeding van de stichting Vestia vanwege een gestelde onrechtmatige ontruiming van zijn woning. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de ontruiming niet onzorgvuldig was uitgevoerd, aangezien de eiser op de hoogte was van de voorgenomen ontruiming en meerdere keren de gelegenheid had gekregen om zijn woning zelf leeg te halen. De huurovereenkomst tussen Vestia en de eiser was eerder ontbonden door een vonnis van de rechtbank Den Haag, en er waren betalingsregelingen getroffen die de eiser niet nakwam. De ontruiming vond plaats op 4 oktober 2016, waarbij de eiser in detentie was. De rechtbank concludeerde dat Vestia niet onrechtmatig had gehandeld door de inboedel van de eiser te vernietigen, omdat de waarde van de inboedel als gering werd ingeschat en de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van de waarde van de goederen. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Vestia, die op € 3.572,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 21 april 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613852 / HA ZA 21-176
Vonnis van 21 april 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. P. Rodrigues de Carvalho te Rotterdam,
tegen
de stichting
DE STICHTING VESTIA,
gevestigd te ROTTERDAM,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en Vestia genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 mei 2020, met producties 1 t/m 36;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 4;
  • de conclusie van repliek, met producties 1 t/m 3;
  • de conclusie van dupliek;
  • het vonnis van de kantonrechter van 19 februari 2021 waarbij de zaak is verwezen naar de handelskamer.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 september 2015 (hierna ook: het ontruimingsvonnis) is de huurovereenkomst tussen Vestia en [naam eiser] betreffende de woning gelegen aan het [adres] (hierna: de woning) ontbonden en is [naam eiser] veroordeeld tot ontruiming van de woning.
2.2.
Na dit vonnis zijn partijen een betalingsregeling overeengekomen, zodat [naam eiser] in de woning kon blijven wonen, terwijl hij de huurachterstand zou aflossen. [naam eiser] is de betalingsregeling niet nagekomen.
2.3.
Op 28 oktober 2015 is het ontruimingsvonnis aan [naam eiser] betekend en is hij bevolen om de woning te ontruimen. Deze ontruiming heeft geen doorgang gevonden omdat [naam eiser] zijn betalingen hervatte.
2.4.
Bij brief van 17 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder namens Vestia aan de bewoners van de woning kenbaar gemaakt tot ontruiming te zullen overgaan. Ook deze ontruiming heeft geen doorgang gevonden omdat [naam eiser] zijn betalingen hervatte.
2.5.
Bij e-mail van 15 september 2016 heeft de toenmalige advocaat van [naam eiser] aan de door Vestia ingeschakelde gerechtsdeurwaarder te kennen gegeven dat zijn cliënt gedetineerd was. Verzocht is om een kopie van het ontruimingsvonnis en om een overzicht van de betalingsachterstand op dat moment.
2.6.
Bij e-mail van 15 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder het ontruimingsvonnis en een specificatie van de betalingsachterstand aan de advocaat van [naam eiser] doen toekomen en kenbaar gemaakt dat de woning op 4 oktober 2016 zou worden ontruimd. Op 19 september 2016 is de ontvangst van het bericht door de advocaat van [naam eiser] bevestigd.
2.7.
Op 22 september 2016 is het ontruimingsvonnis nogmaals aan [naam eiser] betekend en is hem bevolen om de woning te ontruimen, bij gebreke waarvan Vestia de woning op
4 oktober 2016 zou (laten) ontruimen.
2.8.
[naam eiser] heeft de woning niet ontruimd. Op 4 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de woning ontruimd. In het proces-verbaal van ontruiming heeft de deurwaarden – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“De woning trof ik (…) verlaten aan met slechts enkele meubelstukken.”

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a) Vestia te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen € 52.555,55 te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 4 oktober 2016;
b) Vestia te veroordelen aan hem te betalen een bedrag nader op te maken bij staat ter zake van de kosten tot verkrijging van voldoening buiten rechte;
c) Vestia te veroordelen in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [naam eiser] -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- ten grondslag dat Vestia jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd, doordat Vestia op 4 oktober 2016 is overgegaan tot ontruiming van de woning, bij gelegenheid waarvan de in de woning aangetroffen roerende zaken zijn afgevoerd en vernietigd, in plaats van zijn opgeslagen. [naam eiser] stelt dat Vestia wist dat hij ten tijde van de ontruiming in detentie verbleef en dat zijn advocaat als tussenpersoon fungeerde. Vestia had hem in de gelegenheid moeten stellen om de spullen zelf of door en derde op te (laten) halen en Vestia heeft dit ten onrechte niet gedaan. Voorts ontbreekt een inventarislijst waarin hetgeen dat was aangetroffen in de woning had moeten worden benoemd ofwel gespecificeerd. Op deze wijze heeft Vestia niet de zorg betracht die zij bij een ontruiming dient te betrachten en heeft zij geen, althans onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [naam eiser] , aldus [naam eiser] . Als gevolg van deze onbehoorlijke en onzorgvuldige handelswijze van Vestia heeft [naam eiser] schade geleden ten belope van € 52.555,55, zijnde de in geld uitgedrukte waarde van de roerende zaken van [naam eiser] die na de ontruiming vernietigd zijn. Dat bedrag vordert [naam eiser] met rente. Daarnaast vordert [naam eiser] veroordeling van Vestia tot betaling aan hem van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten op de voet van artikel 6:96 BW.
3.3.
Vestia betwist de vorderingen en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten.
Vestia betwist dat er sprake is geweest van een onzorgvuldige ontruiming. Er zijn, na het ontruimingsvonnis, meerdere betalingsregelingen getroffen met [naam eiser] die hij steeds niet nakwam. De ontruiming is meerdere malen aangezegd en laatstelijk ook kenbaar gemaakt aan zijn advocaat die aangaf dat [naam eiser] in detentie verbleef. [naam eiser] is in de gelegenheid gesteld om zelf de woning te (laten) ontruimen. Dat hij dat niet deed, komt voor zijn rekening en risico. Er stonden ten tijde van de ontruiming bijna geen spullen meer in de woning en de spullen die er nog stonden, vertegenwoordigden onvoldoende waarde om de kosten voor opslag daarvan te rechtvaardigen. Gelet op de aard van de aangetroffen zaken kan van enige schade aan de kant van [naam eiser] geen sprake zijn en [naam eiser] heeft de gestelde schade ook niet onderbouwd, aldus Vestia.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van een onzorgvuldige – en daarmee onrechtmatige - ontruiming van de woning door Vestia en of [naam eiser] als gevolg daarvan schade heeft geleden.
Toetsingskader
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het tussen partijen gewezen ontruimingsvonnis in beginsel een geldige titel verschafte om tot ontruiming van de woning van [naam eiser] over te gaan. Het vonnis is (meermaals) aan [naam eiser] betekend, waarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 430 lid 3 Rv (dat bepaalt dat een vonnis niet ten uitvoer kan worden gelegd als het niet is betekend aan de partij tegen wie de executie zich zal richten). Gesteld noch gebleken is dat van misbruik van die executiebevoegdheid sprake is, in die zin dat dit vonnis op een juridische of feitelijke misslag zou berusten dan wel dat de ontruiming een noodtoestand heeft doen ontstaan bij [naam eiser] , waardoor ten uitvoerlegging niet kon worden aanvaard.
4.3.
De rechtbank overweegt verder dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat op de verhuurder de plicht rust om bij een ontruiming van een woning rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de huurder. Schending van die plicht brengt mee dat de verhuurder aansprakelijk is voor daardoor ontstane schade bij de huurder. Als uitgangspunt bij ontruiming van een woning heeft verder te gelden dat goederen die van de gehuurde zijn in beginsel niet mogen worden weggegooid, tenzij deze kennelijk waardeloos zijn of de huurder er afstand van heeft gedaan.
Onzorgvuldige ontruiming?
4.4.
Anders dan [naam eiser] stelt, is hij naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de gelegenheid gesteld zijn woning zelf te (laten) leeghalen. [naam eiser] is, na het ontruimingsvonnis, nog een aantal malen in de gelegenheid gesteld zijn huurachterstand te voldoen. Toen hij zich niet aan de in dat kader overeengekomen betalingsregeling hield, is hem meerdere keren kenbaar gemaakt dat tot ontruiming van de woning zou worden overgegaan, waaronder laatstelijk bij e-mail van 15 september 2016. De ontvangst van deze e-mail is bevestigd door de toenmalige advocaat van [naam eiser] , zodat het ervoor moet worden gehouden dat [naam eiser] van het voornemen tot ontruiming op de hoogte was. Vervolgens is het ontruimingsvonnis (voor de tweede keer) aan [naam eiser] betekend op 22 september 2016. [naam eiser] was dus op de hoogte van de voorgenomen ontruiming en er is (steeds) voldoende gelegenheid voor hem geweest om de woning zelf leeg te (laten) halen. Dat [naam eiser] heeft nagelaten de woning zelf leeg te (laten) halen, komt in de verhouding tussen partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor zijn rekening en risico. Feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn gesteld noch gebleken.
4.5.
Ter zake de stelling van [naam eiser] dat Vestia niet als een zorgvuldig zaakwaarnemer is opgetreden door zijn inboedel te vernietigen, geldt het volgende.
Uit de door [naam eiser] overgelegde foto’s van de woning blijkt dat er nog maar weinig inboedelgoederen in de woning aanwezig waren direct voorafgaand aan de ontruiming. Reeds hierom staat vast dat de waarde van de inboedel beperkt was. Daarbij komt dat een groot deel van de door [naam eiser] in het geding gebrachte aankoopbonnen van jaren geleden zijn en dat als deze goederen nog in de woning aanwezig waren ten tijde van de ontruiming, de waarde hiervan inmiddels, door afschrijving, gering zo niet nihil zal zijn geweest. [naam eiser] brengt als bewijs van de waarde van zijn inboedel tevens schermprints van sites van internet in het geding. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze schermprints, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet de conclusie worden getrokken dat deze inboedelzaken door [naam eiser] zijn aangekocht, dat deze (nog) aanwezig waren ten tijde van de ontruiming van de woning en dat deze zaken op dat moment nog de waarde hadden als vermeld op de schermprints. Hierbij is van belang dat de deurwaarder, zoals door Vestia ook is aangevoerd, heeft geconstateerd dat er slechts enkele meubelstukken in de woning aanwezig waren (zie r.o. 2.8). In dat licht bezien heeft [naam eiser] , tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door Vestia, zijn stellingen dat de inboedel nog aanwezig was in de woning op het moment van de ontruiming en dat de inboedel op dat moment de door hem genoemde waarde vertegenwoordigde, onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen. In de gegeven omstandigheden is Vestia er naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht vanuit gegaan dat de opslagkosten van de inboedel hoger zouden zijn geweest dan de waarde van de inboedelzaken. Daarmee komt de rechtbank tot de slotsom dat de ontruiming niet onzorgvuldig is geweest.
4.6.
Nu geen sprake is (geweest) van een onzorgvuldige ontruiming en daarmee niet van onrechtmatig handelen, kan van enige schadevergoedingsplicht van Vestia aan [naam eiser] geen sprake zijn. De vordering ligt dan ook voor afwijzing gereed. De hoogte van de gevorderde schade behoeft daarom niet geen verdere bespreking.
4.7.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vestia worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 2.076,00
  • salaris advocaat
Totaal € 3.572,00

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Vestia tot op heden begroot op € 3.572,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander. Het is ondertekend door de rolrechter en op 21 april 2021 uitgesproken in het openbaar.
3246/801/2872