In deze zaak vorderde de eiser, [naam eiser], schadevergoeding van de stichting Vestia vanwege een gestelde onrechtmatige ontruiming van zijn woning. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de ontruiming niet onzorgvuldig was uitgevoerd, aangezien de eiser op de hoogte was van de voorgenomen ontruiming en meerdere keren de gelegenheid had gekregen om zijn woning zelf leeg te halen. De huurovereenkomst tussen Vestia en de eiser was eerder ontbonden door een vonnis van de rechtbank Den Haag, en er waren betalingsregelingen getroffen die de eiser niet nakwam. De ontruiming vond plaats op 4 oktober 2016, waarbij de eiser in detentie was. De rechtbank concludeerde dat Vestia niet onrechtmatig had gehandeld door de inboedel van de eiser te vernietigen, omdat de waarde van de inboedel als gering werd ingeschat en de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van de waarde van de goederen. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Vestia, die op € 3.572,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 21 april 2021.