In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een verhuurder, aangeduid als [eiser 1], en een huurder, aangeduid als [gedaagde], over een huurovereenkomst die op 1 april 2019 is ingegaan. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van 24 maanden en de huurprijs was vastgesteld op € 815,- per maand, inclusief servicekosten. De verhuurder heeft de huurder in gebreke gesteld wegens een huurachterstand van € 6.444,76, wat heeft geleid tot een verstekvonnis op 27 oktober 2020 waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en de huurder werd veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. De huurder heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis en betwist de hoogte van de huurachterstand, stellende dat de huurprijs onterecht was verhoogd en dat de servicekosten niet waren gespecificeerd.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de huurovereenkomst met een geliberaliseerde huurprijs was gesloten, wat betekent dat een huurverhoging alleen mogelijk was indien dit expliciet in de overeenkomst was vastgelegd. De kantonrechter oordeelde dat de verhuurder ten onrechte een verhoogde huurprijs in rekening had gebracht en dat de werkelijke huurachterstand € 6.295,72 bedroeg. De huurder heeft ook aangevoerd dat de servicekosten onterecht in rekening zijn gebracht, maar de kantonrechter oordeelde dat de huurder voldoende op de hoogte was van de kosten bij het ondertekenen van de overeenkomst.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de verhuurder toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd de huurder veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen in reconventie van de huurder werden afgewezen.