ECLI:NL:RBROT:2021:3559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
10/681033-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bezit vuurwapen met gevolgen voor de benadeelde partij

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bezit van een vuurwapen. De verdachte heeft op 19 maart 2020 in Alblasserdam met een vuurwapen meerdere keren op de aangever geschoten, waarbij deze gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat het opzet op de dood van de aangever bewezen was, ondanks de verdediging van de verdachte dat hij dacht dat het wapen een alarmpistool was. De rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, gezien de omstandigheden waaronder de schietpartij plaatsvond en de aard van de verwondingen van de aangever. De rechtbank concludeerde dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte konden worden toegerekend, maar dat dit de strafbaarheid niet uitsloot. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren en terbeschikkingstelling met voorwaarden. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 11.420,40 aan de benadeelde partij toegewezen, terwijl andere benadeelde partijen niet-ontvankelijk werden verklaard in hun vorderingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/681033-20
Datum uitspraak: 23 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
preventief gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan,
raadsvrouw mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dat heeft plaatsgevonden op 20 januari en 9 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde overtredingen van de Wet wapens en munitie;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden betreffende het gedrag (de voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 5 januari 2021).

4..Vrijspraak impliciet primair tenlastegelegde poging moord

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5..Bewijs en bewezenverklaring

5.1.
Opzet feit 1
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat bij de verdachte het daarvoor vereiste (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangever ontbrak. De verdachte voelde zich geïntimideerd door de aangever en droeg een wapen bij zich om hem daarmee te kunnen bedreigen. Hij was in de veronderstelling dat het wapen waarmee hij heeft geschoten een alarmpistool met knalpatronen betrof en wist niet dat het een echt vuurwapen was. Het opzet van de verdachte was dan ook enkel gericht op het bedreigen van de aangever.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen staat het volgende vast. Tussen de verdachte en de aangever bestond voorafgaand aan de in de tenlastelegging genoemde datum al een conflict, dat eerder tot schermutselingen tussen beiden heeft geleid. De verdachte is op 19 maart 2020 samen met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) naar het huis van de aangever gereden en heeft daar aangebeld. De aangever is naar beneden gekomen en is met de verdachte naar de geparkeerde auto gelopen waarmee de verdachte samen met [naam 1] naar de woning van de aangever was gekomen. De verdachte is vervolgens aan de bestuurderszijde in de auto gestapt. [naam 1] zat aan de bijrijderskant van de auto. De aangever bleef aan de bijrijderskant naast de auto staan. Het portier aan die kant van de auto was open. Na een kort gesprek heeft de verdachte een pistool gepakt en met gestrekte arm langs de bijrijder ten minste drie keer gericht op de aangever geschoten. De aangever is daarbij door de afgevuurde kogels geraakt. De verwondingen die de aangever daardoor heeft opgelopen zijn potentieel dodelijk. Het pistool waarmee is geschoten betrof een omgebouwd alarmpistool waarmee kogelpatronen konden worden afgevuurd.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat het wapen een alarmpistool betrof ongeloofwaardig. Deze verklaring strookt niet met de prijs die de verdachte voor het wapen heeft betaald (€ 850,-) en met de verklaring van de verdachte dat hij bij het wapen, behalve rubberen, ook metalen patronen heeft gekregen. De verdachte was bovendien bekend met het wapen: hij droeg het al enkele maanden bij zich en had daar al ten minste één keer eerder mee geschoten. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gezien dat de loop van het wapen open was, dat hij het wapen zelf heeft geladen en dat hij wist dat er op 19 maart 2020 metalen patronen in het magazijn zaten. Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat de verdachte zich ervan bewust was dat hij met een vuurwapen geladen met metalen patronen op de aangever schoot. Dat soort patronen kunnen een persoon naar algemene ervaringsregels ernstig verwonden. De verklaring van de verdachte dat hij de aangever met het wapen wilde bedreigen in de hoop dat hij hem met rust zou laten, strookt ook niet met de verklaringen van [naam 1] en de aangever, namelijk dat de verdachte onmiddellijk nadat hij het wapen tevoorschijn haalde, begon te schieten. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat de verdachte daarmee ook is doorgegaan nadat de aangever ‘au’ riep, zich had omgedraaid en wegrende. Dit wordt bevestigd door de verwondingen van de aangever, die (eerst) in zijn borst en vervolgens in de achterzijde van zijn linkerarm en in zijn nek is geraakt. [naam 1] heeft voorts verklaard dat de verdachte bij het wegrijden zei “
kut, hij werkte niet”.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de verdachte wist dat met het vuurwapen metalen patronen konden worden afgevuurd en dat de verdachte bewust met die metalen patronen op de aangever heeft geschoten. Het is algemeen bekend dat het afvuren van dergelijke patronen op, zoals in dit geval onder meer de borst en nek van de aangever, dodelijke gevolgen kunnen hebben.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, wordt daarom geoordeeld dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangever. De verdachte heeft immers van zeer korte afstand meerdere keren gericht met het vuurwapen op die vitale lichaamsdelen van de aangever geschoten.
5.2.
Opzet feit 2
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen over de bewustheid van de verdachte van de aard van het vuurwapen volgt dat de verdachte het vuurwapen zoals tenlastegelegd bewust voorhanden heeft gehad en daarover ook de feitelijke macht kon uitoefenen.
5.3.
Verdere bewijsmotivering en bewezenverklaring feiten 1 en 2
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 19 maart 2020 te Alblasserdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet , met een vuurwapen meerdere kogels op/in (de richting van) het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] heeft afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij in de periode van 28 september 2019 tot en met 19 maart 2020 te Zwijndrecht en/of Alblasserdam en/of Dordrecht, in elk geval (ergens) in Nederland, meermalen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk Astra, kaliber 6.35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en bijbehorende munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag;
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar was.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3.
Beoordeling
Rapportages en verklaringen van de deskundigen op de terechtzitting
Psycholoog [naam 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 september 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een benedengemiddelde intelligentie, een waanstoornis, een depressieve stemmingsstoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedden het gedrag van de verdachte zodanig dat zijn handelen daaruit verklaard kan worden. De verdachte lijdt verder sinds geruime tijd (maanden tot jaren) aan een waanstoornis. Dat is over het algemeen een hardnekkige en nogal therapieresistente psychotische stoornis die leidt tot een paranoïde perceptie van mensen en gebeurtenissen. Wanneer de verdachte zich bedreigd voelt kan het komen tot grensoverschrijdende impulsieve handelingen. Hij meende door de Syrische gemeenschap benadeeld en uitgelachen te worden. Hij dacht dat achter zijn rug over hem werd kwaadgesproken en voelde zich onveilig. Hij is niet in staat zijn theorieën aan de werkelijkheid te toetsen en liet zich volledig meevoeren in zijn complotdenken. In dat kader kocht hij een pistool. Hij zou dat geruime tijd bij zich gedragen hebben. Hij schafte dit wapen aan als resultante van zijn complotdenken en was kennelijk niet in staat zich terughoudender op te stellen. Hij heeft die terughoudendheid niet overwogen. Hij vond dat hij zich moest kunnen verdedigen.
Met betrekking tot de schietpartij waarbij het slachtoffer gewond raakte vertelde hij dat hij verhaal wilde halen omdat hij zich door het slachtoffer benadeeld voelde. Hij verdacht het slachtoffer ervan dat hij een video had gemaakt waarin hij belachelijk werd gemaakt. Ook zou het slachtoffer zijn invloed aangewend hebben teneinde een vriendin van de verdachte te bewegen zich van hem af te keren. De verdachte vond dat hij in actie moest komen omdat het zo niet langer ging. Toen de ontmoeting met het slachtoffer ontspoorde zou de verdachte zonder verder na te denken op het slachtoffer hebben geschoten. Beide ten laste gelegde feiten komen voort uit het paranoïde waansysteem van de verdachte en zijn resultante van een psychotisch toestandsbeeld.
De verdachte is ernstig verslaafd aan cannabis. De verdachte gebruikt al heel lang (vanaf zijn 14e jaar) cannabis en gebruikte dit ook veelvuldig. Hij rookte tegen de twintig joints per dag als vorm van zelfmedicatie; om te kunnen slapen en spanningen hanteerbaar te houden. Dit zal een negatieve invloed hebben gehad op het ziekteproces. Cannabisgebruik neemt remmingen weg, ontregelt en vergroot de kans op impulsieve handelingen. Het psychotische toestandsbeeld bleef echter bestaan bij abstinentie van cannabis tijdens zijn detentie in het Justitieel Complex Zaanstad.
Geadviseerd wordt het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
Psychiater [naam 3] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 oktober 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een matig ernstige stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedden het gedrag van de verdachte zodanig dat zijn handelen daaruit verklaard kan worden. Er was toen bij de verdachte sprake van een psychose die bestond uit een paranoïde waan over het slachtoffer. De verdachte beschrijft dat hij zeer achterdochtig was tegenover het slachtoffer. Ook zijn behandelaar in detentie en de huisarts gaven aan dat bij hem sprake was van een psychose. De psychose had betrekking op het slachtoffer en de verdachte dacht dat deze hem belasterde en belachelijk maakte. Ook dacht hij dat hij met de dood werd bedreigd en dat er een complot tegen hem gaande was. Dit alles beheerste zijn denken en handelen volledig.
Het voorgaande was de reden dat de verdachte besloot om een pistool te kopen. Hij gaf namelijk aan dat hij zichzelf wilde verdedigen als hij zou worden aangevallen door zijn (ingebeelde) belagers. Op de dag van het schietincident was hij naar eigen zeggen van plan om het slachtoffer bang te gaan maken, wat escaleerde, en dit was ook het directe gevolg van de psychose.
De verdachte gaf aan dat hij voor zijn aanhouding veel bezig was met het gebruik van cannabis. Hij rookte veel joints op een dag en gebruikte zelfs de pauzes op zijn werk om cannabis te roken. De psychose en de stoornis in het gebruik van cannabis zullen elkaar hebben versterkt. Door de uit de psychose voortkomende angst zal de verdachte meer geneigd zijn om cannabis te gaan gebruiken om tot rust te komen. Het gebruik van cannabis zal echter ook weer de psychose hebben versterkt, waardoor de achterdocht naar de aangever zal zijn toegenomen. In deze vicieuze cirkel zullen zowel de psychotische verschijnselen als het gebruik van cannabis elkaar hebben versterkt.
De psychose heeft het denken en handelen van de verdachte volledig bepaald en was de belangrijkste factor in het delictgedrag. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
Beide deskundigen zijn op de terechtzitting (op respectievelijk 9 maart en 20 januari 2021) gehoord en hebben hun rapporten uitgebreid toegelicht. Beiden hebben - kort weergegeven - toegelicht dat de handelingen die de verdachte heeft verricht en waarmee hij tot zijn daad is gekomen (de aankoop van het wapen, het naar de aangever toe gaan en het schieten), volledig voortkwamen uit de psychose. Psychiater [naam 3] heeft verklaard dat de impulsiviteit en het nauwe verband met de inhoud van de psychose en het ontbreken van andere aanwijzingen voor dit gedrag, zoals agressie, maken dat hij concludeert dat de verdachte vanuit een psychose heeft gehandeld. Hij heeft daarbij ook de informatie van de huisarts betrokken, die aangaf dat sprake was van een psychose, en de omstandigheid dat de verdachte in detentie psychotisch bleef gedurende een periode van 2 à 3 maanden waarin hij vanwege leverproblemen geen antipsychotische medicatie kreeg. Op het moment dat de psychiater de verdachte sprak, kreeg hij wel antipsychotische medicatie toegediend en was een verbetering zichtbaar. Deze reactie op medicatie vormt ook een indicatie dat sprake was van een psychose.
Ook psycholoog [naam 2] heeft toegelicht dat de verdachte volgens hem volledig vanuit zijn waanidee en complotdenken handelden en dus niet uit vrije keuze.
Beide deskundigen gaan daarbij wel uit van hetgeen de verdachte zelf heeft verteld, namelijk dat hij met het wapen wilde dreigen en niet wist dat er echte kogels in zaten. Zij hebben aangegeven dat er geen andere bronnen dan de enkele bronnen, zoals genoemd in het rapport zijn geraadpleegd en zij zich voornamelijk hebben moeten baseren op de gesprekken met de verdachte en hun waarnemingen. Psycholoog [naam 2] heeft aangegeven vanwege de taalbarrière te hebben afgezien van het afnemen van testen bij de verdachte. Zij hebben op de terechtzitting gepersisteerd bij hun conclusie dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Psycholoog [naam 2] heeft op de terechtzitting verklaard dat deze conclusie naar zijn inzicht anders zou luiden als de verdachte wel zou hebben geweten dat er kogels in het wapen zaten. Dan zou er volgens hem wel een keuzemoment zijn geweest. Dat zou ook het geval zijn geweest als de verdachte naar het slachtoffer zou zijn gegaan met de bedoeling om het contact met het slachtoffer te herstellen en hij het pistool had meegenomen voor het geval er iets mis zou gaan. In dat geval zou hij concluderen tot sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, omdat ook in dat geval de waanstoornis op de achtergrond nog altijd een belangrijke rol zal hebben gespeeld in het handelen en de keuzes van de verdachte.
Beide deskundigen hebben verder toegelicht in hoeverre er verband bestaat tussen de psychose en het cannabisgebruik van de verdachte.
Psycholoog [naam 2] heeft verklaard dat bij de verdachte sprake is van een forse cannabisverslaving en dat dit een heel ontregelende invloed heeft gehad. De waanstoornis was los van het cannabisgebruik actief. Dit maakt hij op uit de omstandigheid dat de waanstoornis actief bleef tijdens de detentie van de verdachte, terwijl hij op dat moment geen cannabis meer gebruikte. Wel heeft het langdurige en veelvuldige cannabisgebruik een versterkend effect op de waanstoornis gehad. Het zal de waanstoornis hebben verergerd.
Psychiater [naam 3] heeft eveneens verklaard dat de psychose, gelet op het feit dat die tijdens detentie actief bleef, niet uitsluitend het gevolg is geweest van het cannabisgebruik, maar dat het jarenlange en veelvuldige cannabisgebruik de psychose wel zal hebben versterkt. De verdachte gebruikte al langere tijd cannabis. Vervolgens begonnen de psychotische belevingen, waardoor de verdachte angstiger werd. Hij zal dan meer geneigd zijn geweest om cannabis te gaan gebruiken om deze angst te dempen, hetgeen de psychose zal hebben versterkt. In deze vicieuze cirkel zullen zowel de psychotische verschijnselen als het gebruik van cannabis elkaar hebben versterkt.
Conclusie
De rechtbank stelt op basis van de rapporten van de deskundigen en de door hen gegeven toelichting vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestonden. De deskundigen hebben verschillende stoornissen vastgesteld, maar zij concluderen beiden dat sprake was van een stoornis van de geestvermogens waardoor de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in een psychose verkeerde en hij vanuit die psychose heeft gehandeld. De rechtbank neemt die conclusie over.
De rechtbank volgt de deskundigen niet in hun (primaire) conclusie dat de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is, zoals hiervoor overwogen, van oordeel dat de verdachte wist dat het wapen een vuurwapen betrof en dat daar echte kogels in zaten. Hij heeft met die wetenschap en het opzet op het toebrengen van potentieel dodelijk letsel op de aangever geschoten. Mede gelet op hetgeen psycholoog [naam 2] op dit punt op de terechtzitting heeft verklaard, brengt dit mee dat de verdachte op dit punt een keuze heeft gemaakt die weliswaar grotendeels, maar niet volledig door zijn psychose is ingegeven.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door het jarenlange en veelvuldige gebruik van cannabis zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan, doen voortbestaan dan wel het verergeren van zijn psychose. De psychose is weliswaar niet het directe gevolg geweest van het cannabisgebruik, maar het cannabisgebruik kan, aldus de deskundigen, wel worden gezien als
een van deoorzaken daarvan en het heeft het ook verergerd. Hierbij wordt ook meegewogen dat de verdachte wist dat cannabisgebruik een roesmiddel betreft dat effect heeft op zijn psychische toestand. Hij kon gelet daarop weten dat het gebruik van cannabis niet geheel ontbloot is van risico’s en dat dit middel zijn functioneren zodanig kon beïnvloeden dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het psychisch functioneren na het gebruik van dergelijke middelen van persoon tot persoon verschilt. Dat het gebruik daarvan voor de verdachte zo verstrekkende gevolgen heeft gehad, heeft hij kennelijk op de koop toegenomen.
De rechtbank komt gelet hierop tot de conclusie dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend. Dit sluit de strafbaarheid van de verdachte niet uit.
Nu ook overigens uit het onderzoek op de terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.

8..Motivering straf en maatregel

De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en verboden wapenbezit. Hij heeft het slachtoffer op straat, in een woonwijk, van dichtbij en gericht beschoten met een vuurwapen. Hij heeft het slachtoffer naar eigen zeggen opgezocht, omdat hij met hem in gesprek wilde gaan. Het slachtoffer heeft aan zijn verzoek gehoor gegeven, is het gesprek met hem aangegaan en toen hij weer weg wilde gaan werd hij opeens door de verdachte beschoten. Hij werd daarbij onder meer geraakt in zijn bovenbuik en bovenaan zijn rug, met potentieel dodelijk letsel tot gevolg. Dat het slachtoffer het heeft overleefd, is dan ook niet aan de verdachte te danken. De verdachte heeft door dit gewelddadige gedrag op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De schietpartij heeft grote consequenties voor het slachtoffer. Hij kampt nog steeds met angsten en heeft blijvende schade aan zijn arm omdat de kogel daaruit niet verwijderd kon worden. Ook heeft het feit veel indruk gemaakt op zijn ouders en broertje, die hem na dit incident hebben opgevangen, toen hij bloedend de galerij op kwam lopen.
Daarnaast heeft het handelen van de verdachte een grote impact op de samenleving. Schietincidenten in een woonwijk, zeker als daarbij slachtoffers zijn te betreuren, zorgen voor veel maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 februari 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het voornoemde rapport van psychiater [naam 3] van 1 oktober 2020 houdt met betrekking tot het recidiverisico het volgende in.
Het risico op recidive wordt in de huidige situatie laag ingeschat, omdat de psychose met
medicatie deels in remissie is gegaan en de verdachte ook gemotiveerd is om hulpverlening te blijven volgen. Bij een nieuwe psychose is het risico op agressie wel weer hoog. Het is van belang dat er na de detentie ook daadwerkelijk hulpverlening tot stand komt zodat de psychose eerst volledig in remissie is voordat hij weer zelfstandig gaat wonen. Als hij buiten komt terwijl er nog psychotische verschijnselen zijn bestaat het risico dat weer drugsgebruik ontstaat, waardoor de psychotische verschijnselen worden verergerd en de eerder genoemde vicieuze cirkel van meer drugsgebruik en meer psychotische verschijnselen wederom ontstaat. Daarbij is het verder zorgelijk dat hij mogelijk zijn huis heeft verloren door het huidige ten laste gelegde feit en hij een beperkt steunsysteem heeft in Nederland.
Het advies is om een klinische en vervolgens poliklinische behandeling te geven
voor zijn ongespecificeerde psychotische stoornis en stoornis in het gebruik van cannabis.
Als de psychose in remissie is dient nader onderzoek plaats te vinden naar de persoonlijkheid van de verdachte en indien nodig dient de behandeling zich ook te richten op eventuele disfunctionele persoonlijkheidstrekken. Verder is het van belang dat hij uitleg krijgt over zijn psychotische verschijnselen en is het van belang om een signaleringsplan op te stellen. Vanuit de kliniek kan vervolgens worden gewerkt aan resocialisering, waarbij ook de sociale problemen, zoals het gebrek aan huisvesting, aan de orde moet komen.
Geadviseerd wordt om te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, zodat de verdachte op basis van deze maatregel klinisch en vervolgens ambulant kan worden behandeld. Terbeschikkingstelling met voorwaarden kan gezien de ernst van het tenlastegelegde ook worden overwogen als juridisch kader. Daarbij zijn er meer waarborgen dat de verdachte pas terugkomt in de samenleving als de stoornis volledig in remissie is. Het is echter gezien zijn motivatie voor behandeling de vraag of dit nodig is. Daarbij past zijn problematiek ook goed bij behandeling in de reguliere Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en gebruikt hij al medicatie die ervoor heeft gezorgd dat zijn psychose is afgenomen. Bovendien is het opleggen van terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk minder proportioneel, aangezien hij een relatief blanco psychiatrische voorgeschiedenis en justitiële voorgeschiedenis heeft.
Het voornoemde rapport van psycholoog [naam 2] van 24 september 2020 houdt met betrekking tot het recidiverisico het volgende in.
De verdachte bleek in staat werk, inkomen en onderdak voor zichzelf te organiseren en lijkt
in staat te zijn een stabiel bestaan op te bouwen. Hij beschikt over ziekte-inzicht en is op dit moment gemotiveerd voor klinische behandeling en medicatiegebruik. Hij heeft echter weinig sociale steun en vertrouwt zijn omgeving niet. Hij is gevoelig voor stress, frustratie en beschikt niet over veel veerkracht. Spanningen worden hem snel te veel. Wanneer risicofactoren en beschermende factoren tegenover elkaar worden gezet moet toch wel geconcludeerd worden dat een hoge kans op gewelddadige recidive bestaat. De cannabisverslaving van de verdachte verhoogt de kans op terugval. Een waanstoornis is veelal lastig behandelbaar.
De verdachte dient vooreerst klinisch te worden behandeld. Van belang is vooral zijn begeleiding na de klinische behandeling. Wanneer hij eenmaal buiten terugvalt in
cannabisgebruik en zijn medicatie staakt kunnen opnieuw problemen verwacht worden.
De klinische behandeling kan plaatsvinden door middel van het afgeven van een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg dan wel terbeschikkingstelling met voorwaarden. Gezien het onverwachte en ernstige karakter van het tenlastegelegde zijn wellicht termen aanwezig voor een TBS-maatregel. Daar staat tegenover dat de verdachte in Nederland voor het eerst in aanraking komt met de strafrechter en dat het voor zijn verdere ontwikkeling van belang is zijn gezonde zelfstandigheid zo min mogelijk in de weg te zitten.
Psycholoog [naam 2] heeft op de terechtzitting van 9 maart 2021 verklaard dat hij verwacht dat de klinische behandeling langer zal duren dan de 12 maanden die op basis van een zorgmachtiging in de reguliere Geestelijke Gezondheidszorg mogelijk is. De klinische behandeling is nodig voor zowel de behandeling van de waanstoornis als de cannabisverslaving en naar verwachting zal die lang moeten duren. Door gesprekstherapieën en medicatie kan de waanstoornis worden behandeld. Door de medicatie kunnen de wanen op de achtergrond raken en door gesprekstherapieën kan er verder aan worden gewerkt om die wanen te behandelen, maar ze zullen altijd op de achtergrond aanwezig blijven. Ook de behandeling van de cannabisverslaving zal intensief zijn, omdat de verdachte al van jongs af aan cannabis gebruikt. Daarom adviseert hij terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, zodat kan worden voorkomen dat de verdachte tussen wal en schip raakt en te vroeg zal terugkeren in de maatschappij en recidiveert.
Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) heeft een rapport over de verdachte opgesteld, gedateerd 5 januari 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. De verdachte is first offender, maar heeft maandenlang, vanwege een gevoel van onveiligheid voortkomend uit achterdocht/wanen, met een vuurwapen rondgelopen. Hij heeft een specifiek slachtoffer beschoten en in de borst geraakt. Hij is momenteel ingesteld op antipsychotische medicatie en zijn psychische gesteldheid lijkt nu enigszins gestabiliseerd. Niettemin blijft hij uitspraken doen die achterdochtig en/of waanachtig overkomen. Deze ideeën en wanen hebben geleid tot het huidige delict. Daarnaast is er sprake van cannabisafhankelijkheid die momenteel in remissie is tijdens zijn verblijf in detentie. De verdachte gebruikte enorme hoeveelheden cannabis die negatief hebben ingewerkt op zijn psychische stabiliteit. Het is de vraag of hij langdurig bereid en/of in staat is om zijn cannabisgebruik te staken. Mocht hij terugvallen in middelengebruik is dit risicoverhogend. Er is sprake van ernstige psychische problematiek en het ontbreekt de verdachte aan ziektebesef en een steunsysteem.
Zijn leefomstandigheden in de vorm van wonen, werken en inkomen zijn momenteel niet geregeld. Resocialisatie middels passend wonen en werk en de opbouw van beschermende factoren dient aandacht te krijgen tijdens het in te zetten behandeltraject.
Het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld. De verdachte toont zich nu gemotiveerd om mee te werken aan het geboden traject in het beschreven kader. Het is de vraag of deze motivatie blijvend is. Wanneer zijn psychische toestandsbeeld verbetert of verslechtert neemt de motivatie voor de in te zetten behandeling mogelijk af. Een stevige stok achter de deur in de vorm van een TBS-maatregel kan dan nodig zijn om het behandel- en resocialisatietraject te doorlopen of in te grijpen indien nodig.
Naar de mening van de reclassering heeft een behandeltraject het meest kans van slagen in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Dit biedt in eerste instantie een stevig behandeltraject in een hoog beveiligde setting. Het kader biedt naast stabilisatie en behandeling van de psychische en verslavingsproblematiek ook de mogelijkheid om op gepaste wijze te resocialiseren, waarbij de focus ligt op langdurige controle van abstinentie van het middelengebruik, de omgang met een steunend sociaal netwerk en passende -begeleide- huisvesting. De verdachte heeft zich tijdens gesprekken met de reclassering bereid verklaard mee te werken aan het traject in het kader van
terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering heeft een indicatie voor klinische behandeling aangevraagd bij het NIFP/IFZ, welke is afgegeven. Forensisch Psychiatrische Afdeling De Mare (GGZ Westelijk Noord Brabant) is bereid de verdachte na detentie op te nemen wanneer er een passend en uitvoerbaar vonnis is.
De reclassering adviseert daarom om aan de verdachte terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, met daarbij de voorwaarden als genoemd in het reclasseringsrapport.
Gelet op al hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden is.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is, behalve met die ernst en de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, tevens acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van 6 jaren acht de rechtbank te hoog, mede omdat in combinatie met terbeschikkingstelling met voorwaarden op grond van artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een gevangenisstraf van ten hoogste 5 jaren kan worden opgelegd.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering en de psycholoog dat oplegging van die terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk is.
De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met voorwaarden. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat het onder 1 bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
Aan de terbeschikkingstelling zullen ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de voorwaarden betreffende het gedrag worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 5 januari 2021. De verdachte heeft zich op de terechtzitting van 9 maart 2021 (wederom) bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Vastgesteld wordt dat het strafbare feit ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met voorwaarden zal worden opgelegd een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Daartoe zijn de aard en de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit redengevend. Indien het tot een omzetting van de voorwaardelijke terbeschikkingstelling tot een onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling mocht komen, dan kan de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden geacht.

9..Benadeelde partijen

9.1.
Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] (hierna: [naam benadeelde 1] ) met een vordering tot vergoeding voor materiële schade van primair € 10.362,18 en subsidiair € 3.962,18 en een vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 15.000,-. Tevens vordert [naam benadeelde 1] de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt officier van justitie
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze voor een deel, groot € 3.430,18, toewijsbaar is en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie toewijzing verzocht tot een bedrag van € 10.000,-. De wettelijke rente is toewijsbaar en de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vorderingen gelet op de omvang een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Wat betreft de kosten van het eigen risico, de kleding en (een deel van) de reiskosten geldt dat de vordering voldoende is onderbouwd. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte gedurende vier weken zijn werkzaamheden als zzp’er in de pakketbezorging niet heeft kunnen uitvoeren, zodat het in verband daarmee, onder verwijzing naar omzetoverzichten gevorderde bedrag van € 2.674,31 eveneens zal worden toegewezen. Er zal daarom in verband met deze posten in totaal € 3.420,40 aan schadevergoeding worden toegewezen.
Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de reiskosten van en naar de rechtbank (€ 9,78) zal niet worden toegewezen, omdat [naam benadeelde 1] niet op de zitting aanwezig was. De (primaire) vordering van [naam benadeelde 1] betreffende het verlies aan verdienvermogen, omdat hij zijn broer gedurende 32 weken € 200,- per week zou hebben betaald om te helpen de pakketten te tillen, is niet onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde kosten voor de verzorging van [naam benadeelde 1] is onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van mantelzorg die normaliter door professionele hulpverleners wordt verleend. [naam benadeelde 1] zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde delict, de ernst van het letsel en de gevolgen voor de benadeelde partij. De rechtbank begroot de immateriële schade van [naam benadeelde 1] naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 8.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de rechtbank de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Het te vergoeden schadebedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 11.420,40, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.2.
Vordering benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij hebben zich verder in het geding gevoegd [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 2] (hierna: [naam benadeelde 2] ), respectievelijk de vader en moeder van [naam slachtoffer] . Zij vorderen ieder vergoeding van immateriële (shock)schade van € 7.500,-, omdat zij hun zoon vlak na het schietincident hebben gezien, toen hij met schotwonden de woning binnen liep. Door een psycholoog is vastgesteld dat deze confrontatie bij [naam benadeelde 2] haar reeds bestaande PTSS-klachten heeft verhevigd. Zij is gestart met een EMDR-behandeling om de herinnering aan het schietincident te verwerken. [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 2] vorderen voorts de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 2] ieder niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Wat betreft [naam benadeelde 3] kan niet worden vastgesteld of sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zodat de vordering onvoldoende is onderbouwd om in aanmerking te komen voor shockschade. De PTSS-klachten van [naam benadeelde 2] hebben meerdere oorzaken, waardoor niet eenvoudig kan worden vastgesteld welk deel van haar klachten te wijten is aan de confrontatie met de verwondingen van haar zoon door de schietpartij. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vorderingen gelet op de omvang en complexiteit een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en verzoekt de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling
Shockschade is slechts toewijsbaar indien kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast. Dit zal in het algemeen slechts het geval zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Wat betreft [naam benadeelde 3] is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat geldt dat een dergelijk ziektebeeld niet kan worden vastgesteld op basis van de overgelegde verwijsbrief van de huisarts, omdat daaruit blijkt dat een diagnose nog moet worden vastgesteld. Nadere onderbouwing en verdere bespreking van dit deel van de vordering en het verweer ertegen zou een onevenredige belasting van het strafproces vormen. [naam benadeelde 3] zal daarom in deze procedure niet-ontvankelijk worden verklaard.
Bij Asmaddi is PTSS vastgesteld, zo blijkt uit de overgelegde brief van de GZ-psycholoog. Uit deze brief blijkt echter ook dat deze klachten al langer bestaan en hun oorzaak vinden in meerdere traumatische gebeurtenissen die in de loop van haar leven hebben plaatsgevonden. De vraag in hoeverre en in welke mate haar klachten een gevolg zijn van het onderhavige delict, zou eveneens een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Asmaddi zal daarom in deze procedure niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
De benadeelde partijen [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 2] zullen in deze procedure niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, maar zij kunnen deze wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38, 38a, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
de terbeschikkinggestelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
de terbeschikkinggestelde zal zich niet schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten;
de terbeschikkinggestelde zal meewerken aan het reclasseringstoezicht;
de terbeschikkinggestelde zal zich melden bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor), zo lang en zo vaak als de reclassering dat nodig vindt en zal zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
de terbeschikkinggestelde laat zich opnemen in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) of een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De klinische opname duurt zolang de zorginstelling dit in overleg met de reclassering nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, beschermd of begeleid wonen passend vindt, werkt de terbeschikkinggestelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing hiervoor;
de terbeschikkinggestelde laat zich ambulant behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de terbeschikkinggestelde verblijft indien dit nodig wordt bevonden in een instelling voor beschermd en/of begeleid wonen, zolang de reclassering dat nodig vindt. De terbeschikkinggestelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de terbeschikkinggestelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak hij wordt gecontroleerd;
de terbeschikkinggestelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak hij wordt gecontroleerd;
de terbeschikkinggestelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
de terbeschikkinggestelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, welke nodig is voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
de terbeschikkinggestelde werkt mee aan huisbezoeken van de reclassering;
de terbeschikkinggestelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
de terbeschikkinggestelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat van belang is voor het toezicht;
de terbeschikkinggestelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
de terbeschikkinggestelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer [naam slachtoffer] zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening. Hij geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
de terbeschikkinggestelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende dagbesteding en/of werk.
geeft aan Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) opdracht de terbeschikkinggestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 11.420,40(zegge: elfduizend vierhonderdtwintig euro en veertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij bepaald op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 11.420,40 (zegge: elfduizend vierhonderdtwintig euro en veertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 11.420,40 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
90 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering en
bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en
bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2020 te Alblasserdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere, althans één kogel(s) op/in (de richting van) het (boven)lichaam van die [naam slachtoffer] heeft afgevuurd, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 september 2019 tot en met 19 maart 2020 te Zwijndrecht en/of Alblasserdam en/of Dordrecht, in elk geval (ergens) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool, van het merk Astra, kaliber 6.35 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of bijbehorende munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie