ECLI:NL:RBROT:2021:3558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
10/224816-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van harddrugs en witwassen met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van harddrugs en witwassen. De verdachte had op 5 september 2020 in zijn woning 6,4 kilogram heroïne, 1,8 kilogram amfetamine en 16 XTC-pillen aangetroffen, evenals een aanzienlijke hoeveelheid versnijdingsmiddelen en materialen voor de verwerking van drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk deze verdovende middelen voorhanden had en dat hij wist dat deze middelen bestemd waren voor de handel. De verdachte heeft ook een geldbedrag van € 3.500,- voorhanden gehad, waarvan de rechtbank oordeelde dat dit geld afkomstig was uit misdrijf, en dat hij opzet had tot witwassen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat de doorzoeking van zijn woning onrechtmatig was, en oordeelde dat de toestemming voor de doorzoeking vrijwillig was gegeven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van € 3.500,- verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/224816-20
Datum uitspraak: 23 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen op de terechtzitting van 10 december 2020 en hervat en opnieuw aangevangen op 9 maart 2021. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden, zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 29 oktober 2020;
  • verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen van in totaal € 3.500,-.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Doorzoeking woning (feiten 1, 2 en 3)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. De in de tenlastelegging bedoelde verdovende middelen, versnijdingsmiddelen etc. en het geldbedrag zijn aangetroffen in de woning van de verdachte. De doorzoeking van die woning was onrechtmatig. De verdachte heeft toestemming gegeven voor de doorzoeking, maar dit heeft hij niet vrijwillig gedaan. Hij is door de politie tegen de muur aangeduwd, gefouilleerd en in de politiebus gezet. Hij werd daar geboeid en hem is toen gevraagd toestemming te geven voor de doorzoeking van zijn woning. Eén van de verbalisanten vroeg hem om toestemming te geven en de andere verbalisant zei tegen hem dat, ook als hij geen toestemming zou geven, ze toch de woning wel binnen zouden komen, maar dan door de deur te forceren en dat de kosten dan voor zijn rekening zouden komen. De verdachte voelde daardoor dat hij geen keuze had en heeft toen de toestemmingsverklaring getekend. In het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal is een heel ander beeld geschetst. Daarom zijn de verbalisanten hierover door de rechter-commissaris als getuigen gehoord, maar zij hebben daarbij geen openheid van zaken willen geven en hebben ook tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Verder is gebleken dat de verbalisanten voor het verhoor door de rechter-commissaris contact met elkaar hebben gehad. Dat doet af aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. In het geheel bezien zijn er stukjes in hun verklaringen en in de processen-verbaal van bevindingen, die ondersteuning bieden aan de verklaring van de verdachte. Mede gelet daarop staat vast dat hij tegen de muur werd gezet en toen feitelijk al was aangehouden, en dat hij daarna werd gefouilleerd, in de politiebus werd gezet en geboeid. Dit maakt dat de verklaring van de verdachte dat hij onvrijwillig toestemming heeft gegeven ook aannemelijk is.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte onvrijwillig (namelijk door misleiding of druk door de politie) toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking van zijn woning. Hij is de enige die heeft verklaard dat één van de verbalisanten tegen hem zou hebben gezegd dat, ook als hij geen toestemming zou geven voor de doorzoeking, ze toch de woning wel binnen zouden komen, maar dan door de deur te forceren en dat de kosten dan voor zijn rekening zouden komen. Dit vindt geen ondersteuning in de door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal en evenmin in de getuigenverklaringen, die de verbalisanten op 3 en 4 maart 2021 bij de rechter-commissaris dan wel op de terechtzitting van 9 maart 2021 hebben afgelegd en ook niet in andere stukken. De rechtbank ziet geen reden om aan de inhoud van deze processen-verbaal en getuigenverklaringen te twijfelen. De processen-verbaal zijn op ambtseed/belofte opgemaakt en als getuige zijn de verbalisanten onder ede gehoord. Er is onvoldoende reden om aan te nemen dat zij voorafgaand aan de getuigenverhoren hebben besproken wat zij zouden gaan verklaren of dat zij geen opening van zaken hebben willen geven. De getuigenverklaringen zijn pas een half jaar later afgelegd en het is goed voorstelbaar dat de verbalisanten zich niet alles meer precies hebben kunnen herinneren. Mogelijke tegenstrijdigheden op detailniveau zijn, gelet op het tijdsverloop, niet verwonderlijk. Verder is de verdachte hierover zelf ook pas later gaan verklaren en niet direct bij zijn eerste verhoor.
Er wordt mitsdien van uitgegaan dat de toestemming van de verdachte voor de doorzoeking van zijn woning vrijwillig is verleend. De doorzoeking is dus rechtmatig geweest.
Het verweer wordt daarom verworpen.
4.2.
Witwassen (feit 3)
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen staat het volgende vast.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 5 september 2020 zijn 6,4 kilogram heroïne, 1,8 kilogram amfetamine, 16 XTC-pillen, een grote hoeveelheid versnijdingsmiddelen en diverse materialen aangetroffen die naar algemene ervaringsregels bestemd zijn voor het bewerken en verwerken van harddrugs. Een groot deel hiervan was opgeborgen in een inbouwkast naast de meterkast. De verdachte wist dat deze verdovende middelen en overige stoffen en voorwerpen in zijn woning, onder andere in de inbouwkast, lagen. Deze waren met zijn medeweten en in zijn aanwezigheid door anderen in zijn woning opgeslagen in ruil voor een vergoeding van € 1.000,-. Hij wist ook dat het verdovende middelen betrof. In de genoemde inbouwkast zijn ook bundels met geld van respectievelijk € 1.000,- en € 2.500,- aangetroffen en de verdachte wist dat dit geld daar lag. De verdachte was de enige die de sleutel van deze kast had.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag van € 1.000,- van hem is en dit geld betreft dat hij op de dag voor zijn aanhouding heeft gewonnen bij [naam casino] te Rotterdam. Hij heeft verklaard dat hij bij dit casino € 100,-, die hij van zijn zus had gekregen, had ingelegd en hij daarmee in totaal € 1.580,- had gewonnen. Daarvan had hij € 1.000,- in de kast gelegd en € 580,- bij zich gehouden.
Met betrekking tot het bedrag van € 2.500,- heeft hij verklaard dat hij die voor een ander bewaarde, maar niet wil zeggen voor wie.
Beoordeling
Gelet op de omstandigheden waaronder en de plek waarop de geldbedragen zijn aangetroffen, zoals hiervoor onder de vaststaande feiten omschreven, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de aangetroffen geldbedragen van in totaal € 3.500,- uit enig misdrijf afkomstig zijn. Aangenomen moet worden dat hetgeen is aangetroffen was bestemd voor de handel in verdovende middelen en dat het geld daarmee verband hield.
Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. De door de verdachte gegeven verklaringen kunnen niet als zo’n verklaring worden aangemerkt.
Zijn verklaring ten aanzien van het bedrag van € 2.500,- is niet concreet en evenmin verifieerbaar. Nu hij niet heeft willen verklaren voor wie hij dit geld bewaarde, kan zijn verklaring op geen enkele wijze worden getoetst.
Met betrekking tot het bedrag van € 1.000,- heeft hij iets meer verklaard, maar ook dat blijft onvoldoende concreet. De verdachte heeft geen enkel stuk overgelegd ter onderbouwing van deze verklaring. Zo heeft hij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij bij dit casino is geweest en waaruit de door hem genoemde speelwinst blijkt. Ook de stelling dat hij de € 100,-, waarmee hij naar dit casino zou zijn gegaan, van zijn zus had gekregen, is niet concreet onderbouwd.
Mede gelet hierop en gelet op hetgeen vanuit het dossier bekend is over zijn persoonlijke omstandigheden, onder meer dat hij in de schuldsanering zit en van € 50,- per week moet rondkomen, is zijn verklaring dat hij dit geld bij het casino heeft gewonnen, op voorhand hoogst onwaarschijnlijk.
Het vermoeden van witwassen is dus niet ontzenuwd en daarom is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geldbedrag van € 3.500,- (bestaande uit voornoemde bedragen van € 1.000,- en € 2.500,-) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ook bewezen dat de verdachte heeft moeten weten dat dit geldbedrag een criminele herkomst had. Er is daarom sprake van het onder 3 primair ten laste gelegde opzetwitwassen van dit geldbedrag.
4.3.
Verdere bewijsmotivering en bewezenverklaring (feiten 1, 2 en 3)
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks 5 september 2020 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
6,4kilogram van een materiaal bevattende hero
ïne en 1,
8kilogram en 16 XTC-pillen van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde hero
ïne en amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 5 september 2020 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende hero
ïne en/of amfetamine, zijnde hero
ïne en/of amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
5,3kilogram versnijdingsmiddelen (te weten paracetamol encafe
ïne en acetaminophen) en meerdere rollen folie en een of meer (grammen)weegschalen en mixers en verpakkingsmaterialen en handschoenen en
potkrikken en drugspersen en een vacumeermachine, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die zij bestemd waren tot het plegen van dat feit
3, primair.
hij op of omstreeks 5 september 2020 te Rotterdam 3500 euro, heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist, dat dat geldbedrag onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft 6.4 kilo heroïne en 1.8 kilo en 16 pillen met amfetamine in zijn woning voorhanden gehad. Daarnaast lagen in zijn woning ongeveer 5,3 kilo versnijdingsmiddelen en verschillende andere materialen, die bestemd zijn voor het bewerken en verwerken van deze harddrugs.
De handel in harddrugs leidt tot veel problemen in de maatschappij. Zo gaat dit vaak gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, zoals geweldsfeiten en het witwassen van geld dat met de handel wordt verdiend. Ook zijn de gezondheidsrisico’s voor gebruikers van heroïne en amfetamine groot. Deze drugs zijn namelijk erg verslavend en kunnen bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengen. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van in totaal € 3.500,-. Dit vormt een aantasting van de legale economie.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 februari 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hij in 2012 voor het laatst met justitie in aanraking is gekomen.
Reclassering Nederland heeft over de verdachte een rapport opgemaakt, gedateerd 29 oktober 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte aangegeven dat hij de Opiumwetdelicten heeft gepleegd uit financiële motieven. Hij benoemt zijn gedrag als dom, maar zegt dit uit wanhoop te hebben gedaan. Hij heeft spijt van deze keuze. Er is, gelet op de justitiële documentatie van de verdachte, geen sprake van een delictpatroon.
De leefgebieden financiën en sociaal netwerk zijn delictgerelateerd en vormen een risicofactor, waardoor recidive niet uitgesloten kan worden. De verdachte heeft een laag inkomen (Wajong-uitkering) en een hoge schuldenlast. Hij zit in de schuldsanering en heeft weinig geld te besteden. Dit maakt hem kwetsbaar en toen hij benaderd werd met het voorstel om drugs in zijn woning te verbergen voor veel geld, kon hij de verleiding niet weerstaan. Hij is gezwicht voor het geld. Deze verkeerde keuze kan sociaal maatschappelijke gevolgen hebben. De verdachte dreigt bij een lange detentie niet alleen zijn inkomen, maar ook zijn woning kwijt te raken. Hij was in het verleden dakloos en leefde op straat. Door deze zaak is de kans groot dat hij weer terugvalt. Er zijn ook niet-delictgerelateerde problemen op het gebied van psychosociaal functioneren en dagbesteding. De verdachte is al langere tijd werkloos, omdat hij fysieke ongemakken heeft en ook te kampen heeft met psychische problemen. Positief is dat er geen problemen zijn op het gebied van middelengebruik. Beschermende factoren zijn dat hij inzicht toont en schuldbewust is. Daarnaast wordt hij door zijn familie (zus) ondersteund. Gelet op dit alles wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld.
Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • verplichte ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
  • een inspanningsverplichting om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten, en;
  • de verplichting om mee te werken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering, en het inzicht geven aan de reclassering in zijn financiën en schulden.
De verdachte heeft zich op de terechtzitting bereid verklaard om zich aan deze voorwaarden te houden.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Mede gelet op voornoemde persoonlijke omstandigheden en de houding van de verdachte, wordt een lagere gevangenisstraf opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die zijn geadviseerd door de reclassering. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en daarnaast de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden geacht.

8..In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen geldbedragen van in totaal € 3.500,- (€ 1.000,- en € 2.500,-) zullen, conform de vordering van de officier van justitie, worden verbeurdverklaard. Het onder 3 primair bewezen verklaarde feit (witwassen) is met betrekking tot deze geldbedragen begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich voor zijn problematiek onder ambulante behandeling stellen van de forensische psychiatrische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, gedurende 24 maanden na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal meewerken aan begeleiding gericht op dagbesteding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten;
de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 3 primair:
de geldbedragen van in totaal € 3.500 (genoemd op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen; de bij de vordering van de officier van justitie gevoegde kennisgeving van inbeslagneming met nummer [procesverbaalnummer]).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en H. de Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 september 2020 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 11,1 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of ongeveer 1,9 kilogram en/of 16 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde heroine en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 05 september 2020 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroine en/of amfetamine, zijnde heroine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen 9,1 kilogram versnijdingsmiddelen (te weten paracetamol en/of caffeine en/of acetaminophen) en/of meerdere rollen folie en/of een of meer (grammen)weegschalen en/of (een) mixer(s) en/of verpakkingsmaterialen en/of handschoenen en/of een of meer
potkrikken en/of drugspersen en/of een vacumeermachine, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 05 september 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, 3500 euro, althans een geldbedrag heeft verworven en/of voorhanden gehad, en/of gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag geheel
of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 september 2020, te Rotterdam, althans in Nederland, 3500 euro, althans een geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
(art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht)