ECLI:NL:RBROT:2021:3556

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
10/754536-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde invoer van 742 kilogram cocaïne met verbeurdverklaring van inbeslaggenomen mobiele telefoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de verlengde invoer van ongeveer 742 kilogram cocaïne. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M. Schmit. De officier van justitie, mr. N. Coenen, eiste een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de uithaal en het transport van de cocaïne, die verstopt zat in een container met bananen uit Ecuador. De verdachte had contact met de medeverdachte, die de container uit de haven haalde, en heeft verschillende handelingen verricht die noodzakelijk waren voor het transport. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat er een aanmerkelijke kans bestond dat er verdovende middelen in de container zaten en dat hij deze kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en de rechtbank verklaarde de in beslag genomen mobiele telefoon van de verdachte verbeurd, terwijl twee andere telefoons aan de verdachte werden teruggegeven. De rechtbank overwoog dat de verdachte een essentiële rol had gespeeld in de organisatie van het transport en dat hij zich had begeven op het terrein van grootschalige internationale handel in verdovende middelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/754536-20
Datum uitspraak: 2 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad,
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Coenen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde invoer, alsook van het voorhanden hebben van ongeveer 743 kilo cocaïne. Er is geen wettig bewijs dat de verdachte wist dan wel een reden had om te vermoeden dat er cocaïne in de container zat waarvan hij het transport heeft geregeld. Hij had geen informatie over de herkomst van de container en dacht dat het om merkkleding ging. In het chatgesprek met de vrachtwagenchauffeur, de medeverdachte [naam medeverdachte] , is ook geen enkele keer gesproken over cocaïne. De verdachte heeft op de zitting een inhoudelijke verklaring afgelegd en deze verklaring is geloofwaardig. Hij heeft over het tenlastegelegde niet eerder kunnen verklaren, omdat hij en zijn familie werden bedreigd.
Daarnaast ontbreekt het bewijs voor medeplegen. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte voorafgaand aan de aankomst van de partij cocaïne enige bijdrage aan dit transport heeft geleverd. Er is dus geen bewijs dat hij enige intellectuele en /of materiële bijdrage heeft geleverd aan de invoer van deze cocaïne. De door hem verrichte handelingen zijn niet te kwalificeren als medeplegen, maar hooguit als medeplichtigheid. De verdachte heeft immers alleen inlichtingen (een pincode) en middelen (een vrachtwagen en een chauffeur) verschaft.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van de cocaïne geldt dat hij op geen enkel moment beschikkingsmacht heeft gehad over de aangetroffen cocaïne, zodat ook om die reden vrijspraak dient te volgen.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat een partij cocaïne met een nettogewicht van ongeveer 742 kilogram vanuit Zuid-Amerika via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading bananen die afkomstig was van een bedrijf in Ecuador. De container is daar geladen op een containerschip dat op 17 juli 2020 uit Ecuador is vertrokken en is, via diverse havens in Zuid-Amerika en de Dominicaanse Republiek, uiteindelijk op 4 augustus 2020 aangekomen in de haven van Rotterdam. De container is gelost bij ECT Hutchison Terminal op de Maasvlakte (hierna: de ECT-Terminal).
De lading bananen was volgens het douanesysteem Douane Manifest bestemd voor een bedrijf in Parijs. Als bewaarder stond het bedrijf [naam bedrijf 1] uit [plaatsnaam] vermeld. Dit bedrijf had een transportbedrijf ingeschakeld om de container op te halen. De chauffeur van dit transportbedrijf was voornemens om de container op 4 augustus 2020 in de avonduren op te halen bij ECT. Toen de chauffeur op 4 augustus 2020 de container wilde vooraanmelden via Portbase [1] , bleek dat de container al eerder die dag, kort voor 14:00 uur bij de ECT-Terminal was uitgehaald. De vooraanmelding daarbij bleek te zijn gedaan met een vervalst account op naam van het bedrijf [naam bedrijf 2] . Door de directeur van dit bedrijf werd eerder op 1 juli 2020 melding gedaan van de aanmaak van een vervalst account op Portbase, naar aanleiding waarvan de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek is gestart om het betreffende account verder te onderzoeken en eventuele containers die met dit account zouden worden voorgemeld te controleren op de aanwezigheid van verdovende middelen.
De vrijstelling met daarin de pincode die nodig is om de container op te halen, is op 4 augustus 2020 om 9:59 uur uitgegeven en gevoegd bij een e-mail die om 10:02 uur is verstuurd aan de ontvanger in Parijs en cc aan [naam bedrijf 1] . De pincode was dus om 10:02 uur bekend. De valse vooraanmelding bij Portbase heeft plaatsgevonden om 10:38 uur.
De medeverdachte [naam medeverdachte] is met een vrachtauto met oplegger vanuit Heerlen naar de ECT-Terminal op de Maasvlakte gegaan om de container uit te halen. Na het uithalen van de container is hij omstreeks 13.55 uur bij de poort van de ECT-Terminal aangehouden. De container is daarop onderzocht en daarbij is de partij cocaïne aangetroffen.
Betrokkenheid van de verdachte bij het transport
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte op de terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat de verdachte betrokken is geweest bij de uithaal en het transport van deze container vanaf de ECT-Terminal. De verdachte heeft de opdracht voor dit transport gekregen, naar eigen zeggen van een zekere [naam] , van wie hij eerder een partij merkkleding had gekocht, maar die hij verder niet of nauwelijks kende. Hij zou voor het transport € 1.000,- krijgen. De verdachte heeft vervolgens de medeverdachte [naam medeverdachte] benaderd, van wie hij wist dat hij werkte als vrachtwagenchauffeur en daarvoor een toegangspas tot de ECT-Terminal had. In de periode van 22 juli tot en met 4 augustus 2020 heeft hij met [naam medeverdachte] veelvuldig contact gehad via de app Signal over het te verrichten transport. De verdachte kreeg op 1 augustus 2020 bericht dat het transport daadwerkelijk zou gaan plaatsvinden en wanneer. Hij overlegde daar vervolgens over met [naam medeverdachte] en nam daarna de opdracht aan.
De verdachte heeft vervolgens meerdere handelingen verricht die nodig waren voor de uitvoering van dit transport. Hij stond in nauw contact zijn opdrachtgever(s) en gaf de benodigde gegevens voor het ophalen van de container van het haventerrein door aan [naam medeverdachte] . Op 2 augustus 2020 in de avond vond er een ontmoeting plaats tussen de verdachte, [naam medeverdachte] en één (van de) opdrachtgever(s) om zaken te kunnen “afstemmen”. Later op de avond spraken de verdachte en [naam medeverdachte] nog een keer samen af. De verdachte nam hierbij steeds het initiatief.
De verdachte heeft vervolgens de huur van de vrachtauto met oplegger geregeld. Hij heeft hierover op 3 december 2020 contact opgenomen met het transportbedrijf in Heerlen en is op 4 december 2020 in de morgen samen met [naam medeverdachte] naar dit bedrijf gegaan. [naam medeverdachte] heeft de huurovereenkomst getekend en de verdachte heeft de huur en de borg contant betaald. [naam medeverdachte] is daarna weggereden met de vrachtauto met oplegger richting de Maasvlakte en de verdachte is vertrokken met de auto waarmee hij en [naam medeverdachte] waren gekomen. De verdachte heeft ook werkschoenen en een hesje voor [naam medeverdachte] geregeld. Deze lagen gereed bij de Heijplaat en [naam medeverdachte] heeft deze daar opgehaald.
Gedurende de tijd dat [naam medeverdachte] onderweg was naar de Maasvlakte en op het terrein van de ECT-Terminal was, onderhield de verdachte het contact met [naam medeverdachte] . Hij gaf de ontwikkelingen met betrekking tot de container door, checkte hoe de rit verliep en stuurde [naam medeverdachte] ook aan. Zo stuurde hij om 09:40 uur een afbeelding van een zogenaamde encrypted chat op een andere telefoon. In die chat werd om 9:27 uur gezegd dat de bak net gelost was en dat de pincode zo zou komen. Daarna gaf de verdachte nogmaals aan dat er gelost was en dat ze op de pincode wachtten. Om 11:06 uur stuurde de verdachte een bericht aan [naam medeverdachte] met de tekst: “Oké hij mag er uit. Kijk hoe hard je kan straks is die weg.” Daarna belde hij [naam medeverdachte] en vervolgens stuurde hij [naam medeverdachte] een foto van een notitie op een andere telefoon, met het containernummer, de pincode en overige gegevens met betrekking tot de container.
Om 13:02 uur stuurde de verdachte een bericht aan [naam medeverdachte] waarin stond: “Hij is nu met mij. We zijn die kant bij jou ok.” [naam medeverdachte] stuurde hem daarna een bericht dat hij bijna binnen was, gevolgd door een foto die was gemaakt bij het gebouw op de ECT Delta. Bij dit gebouw heeft hij zich middels de pincode aangemeld en daarna ontving hij een routeplan voor op de terminal. De verdachte gaf hem om 13:22 uur de opdracht om een foto te maken van de bon met het routeplan en die aan hem door te sturen. Vervolgens gaf de verdachte aan [naam medeverdachte] door dat het afleveradres was gewijzigd en dat hij naar een loods in Maassluis moest rijden. Toen na de aanhouding van [naam medeverdachte] geen contact meer met hem kon worden gekregen, heeft de verdachte hem gezocht op de Maasvlakte. De verdachte heeft ook meerdere keren contact opgenomen met de verhuurder in Heerlen met het verzoek om de locatie van de vrachtwagen aan hem door te geven.
Op grond van het voorgaande wordt vastgesteld dat de verdachte een essentiële rol heeft gehad bij de uithaal van de ingevoerde container met cocaïne. Zonder de door hem verrichte handelingen had dit niet kunnen plaatsvinden. Zijn rol omvatte meer dan het enkel uitvoeren van simpele instructies, zoals door de raadsvrouw is gesteld. Ook heeft de verdachte gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen, namelijk met de persoon die hij kende als [naam] en mogelijk ook degenen met wie deze [naam] samenwerkte. Gelet hierop is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld als medepleger.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (in elk geval) wist dat de aanmerkelijke kans bestond dat er verdovende middelen in de container zaten en dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Hij werd – hoewel hij niet werkzaam was als vervoerder of expediteur – voor het transport benaderd door iemand die hij niet of nauwelijks kende, maar nam de opdracht desondanks aan. Uit de inhoud van de chatberichten blijkt dat hij ook wist dat het ging om het uithalen van een container in de haven van Rotterdam kort nadat deze zou zijn gelost. Uit de berichten volgt, dat dit snel moest gebeuren, omdat de container anders mogelijk weg zou zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat via de haven van Rotterdam veel drugs Nederland binnenkomen. Dit alles maakt dat de verdachte moet hebben vermoed dat het om verdovende middelen ging, die in de haven van Rotterdam waren ingevoerd. Hiervoor is voldoende wettig bewijs en de rechtbank acht dit bewijs ook overtuigend. Zijn verklaring dat hij dacht dat het merkkleding betrof, is in dit licht ongeloofwaardig. Bij de overtuiging weegt ook mee dat de verdachte tijdens de verhoren door de politie zijn verklaring meermalen heeft gewijzigd, waarbij hij deze telkens lijkt te hebben aangepast naar aanleiding van hetgeen aan hem werd voorgehouden. Dat hij achteraf werd bedreigd, omdat genoemde [naam] en een aantal anderen dachten dat zij door de verdachte en [naam medeverdachte] geript waren, is op zich goed mogelijk, maar doet niet af aan genoemd bewijs. Ook wordt hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte na de mislukte uithaal de app Signal met alle chatberichten van zijn telefoon heeft verwijderd, hetgeen is aan te merken als een verhullingshandeling.
Bewezen is dat de verdachte als medepleger heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne in Nederland. Dat de verdachte voorafgaand aan de invoer van de cocaïne in Nederland geen handelingen met betrekking tot deze invoer heeft verricht, doet aan het voorgaande niets af. Hij is wel betrokken geweest bij de uithaal en het verdere transport van de cocaïne, en daarmee bij de zogenoemde verlengde invoer daarvan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 22 juli 2020 tot en met 4 augustus 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 74
32kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van een hoeveelheid cocaïne, die verborgen zat in een container met een lading bananen uit Ecuador. Dit betrof een grote partij cocaïne van in totaal ongeveer 742 kilogram en was dus van dien aard dat die bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en grootschalige handel. De verdachte heeft zich daarmee welbewust begeven op het terrein van grootschalige internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft door het bewezen feit bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit van de handel in harddrugs en van daarmee samenhangende andere ernstige vormen van criminaliteit, variërend van witwassen tot en met (zeer) ernstige vormen van geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was blijkbaar slechts uit op eigen financieel gewin. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Bij de strafmaat wordt ook meegewogen dat de verdachte hierbij een essentiële, regelende rol heeft gehad. Zonder afbreuk te doen aan deze vaststelling, zal de rechtbank in matigende zin meewegen dat niet is komen vast te staan dat de verdachte kennis had van de grootte van de hoeveelheid drugs in de container en evenmin dat hij rechtstreekse bemoeienis heeft gehad met de organisatie van het transport vanuit Ecuador (welke beide aspecten door de verdachte zijn ontkend).
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie. Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de drie in beslag genomen mobiele telefoons van het merk iPhone te onttrekken aan het verkeer, omdat de gesprekken met betrekking tot het transport van de container hiermee zijn gevoerd en hiermee ook andere gesprekken zijn gevoerd die te relateren zijn aan verdovende middelen.
8.2.
Beoordeling
De in beslag genomen mobiele telefoon van het merk iPhone, type XR, die op de beslaglijst is vermeld onder 3, zal worden verbeurdverklaard. Deze telefoon behoort aan de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan. Dit betreft de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] waarmee de chatgesprekken en de spraakberichten via de app Signal met betrekking tot het transport van de container met de verdovende middelen zijn gevoerd.
De op de beslaglijst onder 2 vermelde telefoon van het merk iPhone, type 6 (de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ) is ook onderzocht. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat deze telefoon is gebruikt voor gesprekken met betrekking tot het genoemde transport dan wel voor het plegen van andere strafbare feiten. Deze telefoon lijkt zelfs niet meer in gebruik te zijn geweest.
De op de beslaglijst onder 1 vermelde telefoon van het merk iPhone, type X is niet terug te vinden in het politiedossier. Wel blijkt uit het dossier dat er na de tweede aanhouding van de verdachte (op 3 november 2020) nog een derde iPhone in beslag genomen is. Deze telefoon werd op het bed in de slaapkamer aangetroffen. Hiervan is enkel vermeld dat daaraan de IBN goedcode [goedcode] is gegeven. Omdat dit de enige andere telefoon is waarvan is gebleken dat die onder de verdachte in beslag genomen is, gaat de rechtbank ervan uit dat dit de op de beslaglijst vermelde iPhone X betreft. Deze telefoon is, voor zover uit het dossier blijkt, verder niet onderzocht.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet is gebleken dat deze twee telefoons zijn gebruikt bij het begaan van het bewezen feit dan wel enig ander strafbaar feit. De telefoons dienen daarom aan de verdachte te worden teruggegeven.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezen feit: de onder 3 vermelde mobiele telefoon van het merk iPhone, type XR;
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder 1 en 2 vermelde mobiele telefoons van het merk iPhone, type X en type 6.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 22 juli 2020 tot en met 4 augustus 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans aanwezig heeft gehad, ongeveer 743 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van de wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet

Voetnoten

1.Dit is, kort gezegd, een digitaal platform waarbinnen containers moeten worden aangemeld alvorens deze mogen worden opgehaald bij de Rotterdamse haventerminals (zie pagina 2 van het dossier).