4.1.1.Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde invoer, alsook van het voorhanden hebben van ongeveer 743 kilo cocaïne. Er is geen wettig bewijs dat de verdachte wist dan wel een reden had om te vermoeden dat er cocaïne in de container zat waarvan hij het transport heeft geregeld. Hij had geen informatie over de herkomst van de container en dacht dat het om merkkleding ging. In het chatgesprek met de vrachtwagenchauffeur, de medeverdachte [naam medeverdachte] , is ook geen enkele keer gesproken over cocaïne. De verdachte heeft op de zitting een inhoudelijke verklaring afgelegd en deze verklaring is geloofwaardig. Hij heeft over het tenlastegelegde niet eerder kunnen verklaren, omdat hij en zijn familie werden bedreigd.
Daarnaast ontbreekt het bewijs voor medeplegen. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte voorafgaand aan de aankomst van de partij cocaïne enige bijdrage aan dit transport heeft geleverd. Er is dus geen bewijs dat hij enige intellectuele en /of materiële bijdrage heeft geleverd aan de invoer van deze cocaïne. De door hem verrichte handelingen zijn niet te kwalificeren als medeplegen, maar hooguit als medeplichtigheid. De verdachte heeft immers alleen inlichtingen (een pincode) en middelen (een vrachtwagen en een chauffeur) verschaft.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van de cocaïne geldt dat hij op geen enkel moment beschikkingsmacht heeft gehad over de aangetroffen cocaïne, zodat ook om die reden vrijspraak dient te volgen.
4.1.2.Beoordeling
Vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat een partij cocaïne met een nettogewicht van ongeveer 742 kilogram vanuit Zuid-Amerika via de Rotterdamse haven Nederland is ingevoerd. Deze partij cocaïne zat verstopt in een container met een lading bananen die afkomstig was van een bedrijf in Ecuador. De container is daar geladen op een containerschip dat op 17 juli 2020 uit Ecuador is vertrokken en is, via diverse havens in Zuid-Amerika en de Dominicaanse Republiek, uiteindelijk op 4 augustus 2020 aangekomen in de haven van Rotterdam. De container is gelost bij ECT Hutchison Terminal op de Maasvlakte (hierna: de ECT-Terminal).
De lading bananen was volgens het douanesysteem Douane Manifest bestemd voor een bedrijf in Parijs. Als bewaarder stond het bedrijf [naam bedrijf 1] uit [plaatsnaam] vermeld. Dit bedrijf had een transportbedrijf ingeschakeld om de container op te halen. De chauffeur van dit transportbedrijf was voornemens om de container op 4 augustus 2020 in de avonduren op te halen bij ECT. Toen de chauffeur op 4 augustus 2020 de container wilde vooraanmelden via Portbase, bleek dat de container al eerder die dag, kort voor 14:00 uur bij de ECT-Terminal was uitgehaald. De vooraanmelding daarbij bleek te zijn gedaan met een vervalst account op naam van het bedrijf [naam bedrijf 2] . Door de directeur van dit bedrijf werd eerder op 1 juli 2020 melding gedaan van de aanmaak van een vervalst account op Portbase, naar aanleiding waarvan de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek is gestart om het betreffende account verder te onderzoeken en eventuele containers die met dit account zouden worden voorgemeld te controleren op de aanwezigheid van verdovende middelen.
De vrijstelling met daarin de pincode die nodig is om de container op te halen, is op 4 augustus 2020 om 9:59 uur uitgegeven en gevoegd bij een e-mail die om 10:02 uur is verstuurd aan de ontvanger in Parijs en cc aan [naam bedrijf 1] . De pincode was dus om 10:02 uur bekend. De valse vooraanmelding bij Portbase heeft plaatsgevonden om 10:38 uur.
De medeverdachte [naam medeverdachte] is met een vrachtauto met oplegger vanuit Heerlen naar de ECT-Terminal op de Maasvlakte gegaan om de container uit te halen. Na het uithalen van de container is hij omstreeks 13.55 uur bij de poort van de ECT-Terminal aangehouden. De container is daarop onderzocht en daarbij is de partij cocaïne aangetroffen.
Betrokkenheid van de verdachte bij het transport
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte op de terechtzitting, stelt de rechtbank vast dat de verdachte betrokken is geweest bij de uithaal en het transport van deze container vanaf de ECT-Terminal. De verdachte heeft de opdracht voor dit transport gekregen, naar eigen zeggen van een zekere [naam] , van wie hij eerder een partij merkkleding had gekocht, maar die hij verder niet of nauwelijks kende. Hij zou voor het transport € 1.000,- krijgen. De verdachte heeft vervolgens de medeverdachte [naam medeverdachte] benaderd, van wie hij wist dat hij werkte als vrachtwagenchauffeur en daarvoor een toegangspas tot de ECT-Terminal had. In de periode van 22 juli tot en met 4 augustus 2020 heeft hij met [naam medeverdachte] veelvuldig contact gehad via de app Signal over het te verrichten transport. De verdachte kreeg op 1 augustus 2020 bericht dat het transport daadwerkelijk zou gaan plaatsvinden en wanneer. Hij overlegde daar vervolgens over met [naam medeverdachte] en nam daarna de opdracht aan.
De verdachte heeft vervolgens meerdere handelingen verricht die nodig waren voor de uitvoering van dit transport. Hij stond in nauw contact zijn opdrachtgever(s) en gaf de benodigde gegevens voor het ophalen van de container van het haventerrein door aan [naam medeverdachte] . Op 2 augustus 2020 in de avond vond er een ontmoeting plaats tussen de verdachte, [naam medeverdachte] en één (van de) opdrachtgever(s) om zaken te kunnen “afstemmen”. Later op de avond spraken de verdachte en [naam medeverdachte] nog een keer samen af. De verdachte nam hierbij steeds het initiatief.
De verdachte heeft vervolgens de huur van de vrachtauto met oplegger geregeld. Hij heeft hierover op 3 december 2020 contact opgenomen met het transportbedrijf in Heerlen en is op 4 december 2020 in de morgen samen met [naam medeverdachte] naar dit bedrijf gegaan. [naam medeverdachte] heeft de huurovereenkomst getekend en de verdachte heeft de huur en de borg contant betaald. [naam medeverdachte] is daarna weggereden met de vrachtauto met oplegger richting de Maasvlakte en de verdachte is vertrokken met de auto waarmee hij en [naam medeverdachte] waren gekomen. De verdachte heeft ook werkschoenen en een hesje voor [naam medeverdachte] geregeld. Deze lagen gereed bij de Heijplaat en [naam medeverdachte] heeft deze daar opgehaald.
Gedurende de tijd dat [naam medeverdachte] onderweg was naar de Maasvlakte en op het terrein van de ECT-Terminal was, onderhield de verdachte het contact met [naam medeverdachte] . Hij gaf de ontwikkelingen met betrekking tot de container door, checkte hoe de rit verliep en stuurde [naam medeverdachte] ook aan. Zo stuurde hij om 09:40 uur een afbeelding van een zogenaamde encrypted chat op een andere telefoon. In die chat werd om 9:27 uur gezegd dat de bak net gelost was en dat de pincode zo zou komen. Daarna gaf de verdachte nogmaals aan dat er gelost was en dat ze op de pincode wachtten. Om 11:06 uur stuurde de verdachte een bericht aan [naam medeverdachte] met de tekst: “Oké hij mag er uit. Kijk hoe hard je kan straks is die weg.” Daarna belde hij [naam medeverdachte] en vervolgens stuurde hij [naam medeverdachte] een foto van een notitie op een andere telefoon, met het containernummer, de pincode en overige gegevens met betrekking tot de container.
Om 13:02 uur stuurde de verdachte een bericht aan [naam medeverdachte] waarin stond: “Hij is nu met mij. We zijn die kant bij jou ok.” [naam medeverdachte] stuurde hem daarna een bericht dat hij bijna binnen was, gevolgd door een foto die was gemaakt bij het gebouw op de ECT Delta. Bij dit gebouw heeft hij zich middels de pincode aangemeld en daarna ontving hij een routeplan voor op de terminal. De verdachte gaf hem om 13:22 uur de opdracht om een foto te maken van de bon met het routeplan en die aan hem door te sturen. Vervolgens gaf de verdachte aan [naam medeverdachte] door dat het afleveradres was gewijzigd en dat hij naar een loods in Maassluis moest rijden. Toen na de aanhouding van [naam medeverdachte] geen contact meer met hem kon worden gekregen, heeft de verdachte hem gezocht op de Maasvlakte. De verdachte heeft ook meerdere keren contact opgenomen met de verhuurder in Heerlen met het verzoek om de locatie van de vrachtwagen aan hem door te geven.
Op grond van het voorgaande wordt vastgesteld dat de verdachte een essentiële rol heeft gehad bij de uithaal van de ingevoerde container met cocaïne. Zonder de door hem verrichte handelingen had dit niet kunnen plaatsvinden. Zijn rol omvatte meer dan het enkel uitvoeren van simpele instructies, zoals door de raadsvrouw is gesteld. Ook heeft de verdachte gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen, namelijk met de persoon die hij kende als [naam] en mogelijk ook degenen met wie deze [naam] samenwerkte. Gelet hierop is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gehandeld als medepleger.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte (in elk geval) wist dat de aanmerkelijke kans bestond dat er verdovende middelen in de container zaten en dat hij die kans bewust heeft aanvaard. Hij werd – hoewel hij niet werkzaam was als vervoerder of expediteur – voor het transport benaderd door iemand die hij niet of nauwelijks kende, maar nam de opdracht desondanks aan. Uit de inhoud van de chatberichten blijkt dat hij ook wist dat het ging om het uithalen van een container in de haven van Rotterdam kort nadat deze zou zijn gelost. Uit de berichten volgt, dat dit snel moest gebeuren, omdat de container anders mogelijk weg zou zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat via de haven van Rotterdam veel drugs Nederland binnenkomen. Dit alles maakt dat de verdachte moet hebben vermoed dat het om verdovende middelen ging, die in de haven van Rotterdam waren ingevoerd. Hiervoor is voldoende wettig bewijs en de rechtbank acht dit bewijs ook overtuigend. Zijn verklaring dat hij dacht dat het merkkleding betrof, is in dit licht ongeloofwaardig. Bij de overtuiging weegt ook mee dat de verdachte tijdens de verhoren door de politie zijn verklaring meermalen heeft gewijzigd, waarbij hij deze telkens lijkt te hebben aangepast naar aanleiding van hetgeen aan hem werd voorgehouden. Dat hij achteraf werd bedreigd, omdat genoemde [naam] en een aantal anderen dachten dat zij door de verdachte en [naam medeverdachte] geript waren, is op zich goed mogelijk, maar doet niet af aan genoemd bewijs. Ook wordt hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte na de mislukte uithaal de app Signal met alle chatberichten van zijn telefoon heeft verwijderd, hetgeen is aan te merken als een verhullingshandeling.
Bewezen is dat de verdachte als medepleger heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne in Nederland. Dat de verdachte voorafgaand aan de invoer van de cocaïne in Nederland geen handelingen met betrekking tot deze invoer heeft verricht, doet aan het voorgaande niets af. Hij is wel betrokken geweest bij de uithaal en het verdere transport van de cocaïne, en daarmee bij de zogenoemde verlengde invoer daarvan.