ECLI:NL:RBROT:2021:3555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
10/754518-20 10/751065-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing getuige-anonimiteit in strafzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing door de rechter-commissaris van de vordering om een getuige, een beveiliger van een bedrijventerrein in het havengebied, beperkt anoniem te horen. De rechtbank Rotterdam heeft op 26 januari 2021 de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat er onvoldoende gegronde redenen waren om aan te nemen dat de getuige overlast zou ondervinden of in zijn beroepsuitoefening zou worden belemmerd als zijn identiteit bekend zou worden. De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 16 februari 2021, waarbij de verdachten niet verschenen, maar hun raadslieden hen vertegenwoordigden. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen en dat de officier van justitie niet had aangetoond dat er een gegrond vermoeden bestond voor de gevraagde anonimiteit. De rechtbank benadrukte het belang van het beginsel van 'equality of arms', dat inhoudt dat de verdediging zonder onnodige beperkingen getuigen moet kunnen horen. Uiteindelijk werd het hoger beroep in beide zaken ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummers: 10/754518-20 ([naam verdachte 1])
10/751065-20 ([naam verdachte 2])
Raadkamernummers: 21/290 ([naam verdachte 1])
21/291 ([naam verdachte 2])
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep van de officier van justitie van 26 januari 2021 tegen de beschikking ex artikel 190 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2021 in de strafzaken tegen:

[naam verdachte 1],

geboren te [geboorteplaats verdachte 1] op [geboortedatum verdachte 1],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 1],
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.
en

[naam verdachte 2],

geboren te [geboorteplaats verdachte 2] op [geboortedatum verdachte 2],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 2],
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam.

Procedure

[naam verdachte 1] en [naam verdachte 2] worden, samengevat, ervan verdacht dat zij samen met anderen op of omstreeks 31 mei 2020 374 kilogram cocaïne Nederland hebben binnengebracht. De cocaïne is aangetroffen in een container op het bedrijventerrein van Europe Combined Terminals (ECT) in het Rotterdamse havengebied.
In het strafrechtelijke onderzoek is bij de politie een beveiliger van ECT als getuige gehoord. De verklaring van deze getuige is (deels) anoniem in een proces-verbaal in het strafdossier opgenomen. De getuige staat bekend onder het nummer [nummer].
Op 9 september 2020 heeft bij de meervoudige kamer van deze rechtbank een regiezitting plaatsgevonden. De verdediging heeft onder meer verzocht tot het horen van getuigen, waaronder de getuige met nummer [nummer], ter terechtzitting. De officier van justitie heeft zich tegen dit verzoek verzet en heeft zich op het standpunt gesteld dat als er wel getuigen gehoord worden, dit bij de rechter-commissaris dient plaats te vinden. De rechtbank heeft de zaak hierop verwezen naar de rechter-commissaris om de gevraagde getuigen te horen.
De officier van justitie mr. I. Hoek heeft op 25 januari 2021 bij de rechter-commissaris gevorderd dat aan de beveiliger in het kader van het getuigenverhoor beperkte anonimiteit in de zin van artikel 190 lid 3 Sv wordt toegekend.
Bij beschikking van 26 januari 2021 is door de rechter-commissaris de vordering tot het horen van de getuige onder het nummer [nummer] met toepassing van artikel 190 lid 3 Sv afgewezen.
Blijkens de akte instellen rechtsmiddel is namens het openbaar ministerie op 26 januari 2021 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris, waarna namens het openbaar ministerie op 4 februari 2021 een schriftuur is ingediend, met enkele bijlagen waar in de voetnoten bij dit document naar wordt verwezen.
Het hoger beroep is op 16 februari 2021 door de raadkamer met gesloten deuren behandeld. De beide raadslieden alsmede de officier van justitie zijn gehoord. De verdachten, hoewel behoorlijk opgeroepen, zijn niet verschenen. De raadslieden zijn bepaaldelijk gemachtigd hen te vertegenwoordigen.

Beslissing rechter-commissaris

De rechter-commissaris is van oordeel dat uit hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd niet blijkt dat er een gegrond vermoeden bestaat dat de beveiliger, als zijn identiteit bekend wordt, door het afleggen van een verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. Daarbij overweegt de rechter-commissaris, samengevat, dat de officier van justitie slechts algemeenheden aanvoert die geen connectie hebben met deze zaak. De voorbeelden waaruit de verwachte overlast zou moeten blijken zien op een geheel andere situatie. Ook de stelling dat de beveiliger door de criminele organisatie die de drugs invoert onder druk zou kunnen worden gezet als zijn of haar naam bekend wordt, is in de vordering niet nader geconcretiseerd. Dat de getuige in een eerder stadium onder nummer is gehoord, bindt de rechter-commissaris niet.

Standpunt officier van justitie

Door de officier van justitie is aangevoerd dat de rechter-commissaris bij zijn beslissing een onjuist toetsingskader heeft toegepast. Volgens de rechter-commissaris zou de getuige slechts in gevallen waarin er daadwerkelijk een gegrond vermoeden of een daadwerkelijk risico aanwezig is, anoniem kunnen worden gehoord. Dit miskent de situatie dat ook in zijn algemeenheid omstandigheden aanwezig kunnen zijn die aanleiding geven tot het gedeeltelijk anoniem horen van getuigen. De getuige in kwestie heeft een zeer specifieke taak en werkomgeving, waarbij risico’s op het gebied van zware en ondermijnende criminaliteit spelen. Als er concrete aanwijzingen zijn dat de getuige overlast ondervindt, dan is het al te laat. Niet ondenkbaar is dat de getuige bij het bekend worden van zijn naam onder druk wordt gezet om niet of anders te getuigen. Daarnaast moet meer algemeen voorkomen worden dat beveiligers niet meer durven te getuigen uit vrees dat hun identiteit op straat komt te liggen. De verdediging heeft in dit geval geen redelijk belang bij een weigering van de door de getuige gevraagde en door het openbaar ministerie gevorderde beperkte anonimiteit bij het afleggen van de verklaring.

Standpunt verdediging

In beide zaken heeft de verdediging primair aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het verzoek tot het horen van de getuige - ondanks de door het openbaar ministerie ook ter terechtzitting uitgesproken wens tot anonimiteit - zonder verdere restricties door de rechtbank is toegewezen. In het beroepschrift tegen de beschikking van de rechter-commissaris zijn geen nieuwe argumenten aangevoerd. Voorts voert de verdediging aan dat de getuige met nummer [nummer] een cruciale rol heeft voor het bewijs tegen de verdachten. Dit was ook de aanleiding tot het willen horen van deze getuige ter terechtzitting. Om die reden heeft de verdediging er belang bij de getuige zonder beperkingen te ondervragen. De officier van justitie heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat er een gegrond vermoeden bestaat dat de getuige overlast zal ondervinden als zijn identiteit bekend wordt. Algemeenheden zijn voor het aannemen van een gegrond vermoeden onvoldoende.

Ontvankelijkheid

Het openbaar ministerie heeft tegen de beschikking tijdig en op de juiste wijze hoger beroep ingesteld.
Uit het proces-verbaal van de regiezitting van 9 september 2020 blijkt niet, zoals gesteld door de verdediging, dat door de rechtbank al inhoudelijk is beslist over het al dan niet (deels) anoniem horen van de getuige met nummer [nummer]. Een opmerking hierover van de officier van justitie op de zitting - ter onderbouwing van zijn standpunt dat het horen van de getuige ter zitting niet wenselijk zou zijn - is door de rechtbank niet verder betrokken in haar beslissing tot verwijzing naar de rechter-commissaris. Bedoelde opmerking van de officier van justitie is door de aanwezige raadslieden ter zitting ook niet inhoudelijk weersproken.
De stelling dat in hoger beroep nieuwe feiten of standpunten moeten worden aangevoerd, is in algemene zin onjuist en vormt geen grond voor niet-ontvankelijkheid.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in het hoger beroep.

Beoordeling

De toets die de rechtbank bij het onderhavige hoger beroep dient aan te leggen is of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing van 26 januari 2021 heeft kunnen komen. De rechtbank stelt voorop dat de nodige terughoudendheid bij het toewijzen van een vordering tot het (gedeeltelijk) anoniem horen van een getuige op zijn plaats is. Een te ruime of te snelle toepassing van artikel 190 lid 3 Sv zou inbreuk kunnen maken op het beginsel van ‘equality of arms’. Uitgangspunt is immers dat de verdediging zonder (onnodige) beperkingen getuigen dient te kunnen horen over hetgeen zij hebben waargenomen. De rechtbank ziet bij de beoordeling van het beroep geen aanleiding voor de eis van een nadere onderbouwing van het verdedigingsbelang op dit punt, zoals door de officier van justitie tijdens de raadkamerzitting is gesteld.
Uit hetgeen de officier van justitie bij de rechter-commissaris heeft aangevoerd, alsmede hetgeen hij in hoger beroep naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat er een gegrond vermoeden bestaat dat de beveiliger in het geval dat zijn identiteit bekend wordt door het afleggen van een verklaring als getuige, overlast zal ondervinden en/of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. De algemene (mogelijke) bezwaren die de officier van justitie heeft aangevoerd, zijn op zich onvoldoende om een dergelijk vermoeden aan te nemen. Niet vereist is dat er betreffende deze concrete getuige zelf al aanwijzingen zijn voor mogelijke overlast of belemmering in de uitoefening van zijn beroep, maar wel dat er feiten of omstandigheden zijn waaruit blijkt dat betreffende (in casu) de beveiliging of beveiligers van het betreffende bedrijventerrein of van de werkgever van de getuige concrete aanwijzingen zijn waaruit dit vermoeden kan worden afgeleid. Daarvan is in de onderhavige zaken geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn beslissing kunnen komen. Het hoger beroep wordt in beide zaken ongegrond verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met raadkamernummer 21/290:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
in de zaak met raadkamernummer: 21/291:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
mrs. J.M.L. van Mulbregt en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op 16 februari 2021.
Wegens ontstentenis van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door de jongste rechter. De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.