ECLI:NL:RBROT:2021:355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
21_231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting bedrijfspand op grond van artikel 58n Wpg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Firm Logistics B.V. tegen de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 12 januari 2021 een bevel gegeven tot sluiting van het bedrijfspand van verzoekster op basis van artikel 58n van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester niet de bevoegdheid had om het bedrijfspand te sluiten, aangezien artikel 58n van de Wpg alleen bevoegdheden verleent voor het beëindigen van gedragingen of activiteiten en het verwijderen van aanwezige personen, maar niet voor sluiting van een pand. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit voor zover het bevel tot sluiting betreft, geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/231
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 januari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Firm Logistics B.V., gevestigd te Rotterdam, verzoekster,

gemachtigde: mr. Z.M. Nasir,
en

de burgemeester van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. C.W. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2021 (het bestreden besluit) beveelt verweerder iedere aanwezige persoon in het bedrijfspand van verzoekster aan de [adres] (het bedrijfspand) met onmiddellijke ingang te verlaten (bevel 1) en tot de zichtbare sluiting van het bedrijfspand voor de duur van twee weken (bevel 2).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van
[naam] , bestuurder/eigenaar van verzoekster. Verweerder heeft zich laten vertegen-woordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van mr. M. Uka.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 12 januari 2021 een bestuurlijke rapportage van de politie ontvangen over verzoekster.
Op zaterdag 9 januari 2021 omstreeks 23:40 uur is inzake het strafrechtelijk onderzoek binnengetreden in het bedrijfspand. Het strafrechtelijk onderzoek richt zich op diverse overtredingen van de Wet op de Kansspelen. Binnen het onderzoek bestaat de verdenking dat binnen het bedrijfspand de gelegenheid is geboden om illegaal te gokken. Naar aanleiding van deze verdenking is op zaterdag 9 januari 2021 binnengetreden in dit bedrijfspand. Hierbij zijn feiten en omstandigheden aangetroffen die deze verdenking versterken. Daarnaast constateerde de politie dat door de aanwezigen in het bedrijfspand de maatregelen uit de Wet Publieke Gezondheid (Wpg) gericht op de bestrijding van de epidemie Covid-19 in grove mate werden overschreden.
De politie heeft op 9 januari 2021 omstreeks 23:40 uur geconstateerd dat in het bedrijfspand een groep van 30 personen is bijeengekomen, dat deze personen niet werkzaam zijn voor verzoekster, dat 18 van de 30 personen in een ruimte bijeen zaten aan een pokertafel, dat door geen van de 18 personen de veilige afstand van 1,5 meter werd aangehouden, dat er speelkaarten en fiches op de speeltafel voor gebruik klaarlagen, dat er bij de aanwezige personen in totaal € 10.250,- aan contant geld is aangetroffen, dat daarbij diverse koffers met fiches en speelkaarten, een geldtelmachine en een ingeklapte speeltafel zijn gevonden. Gelet hierop is geconcludeerd dat het bedrijfspand is gebruikt als locatie voor activiteiten die zijn gericht op vermaak (gokken) en daar niet mogen plaatsvinden. [naam] was die avond aanwezig en gelet op de openbaarheid hiervan, wordt er vanuit gegaan dat zij op de hoogte is van het gebruik van het bedrijfspand voor deze activiteiten.
Verder meldt de bestuurlijke rapportage dat er bij de politie meerdere (anonieme) meldingen zijn binnengekomen over soortgelijke bijeenkomsten in het bedrijfspand en dat bij een observatie op 13 december 2020 omstreeks 01:00 uur is waargenomen dat er 23 personen in het bedrijfspand aanwezig waren.
Uit deze constateringen blijkt volgens de bestuurlijke rapportage dat verzoekster artikel 58l (zorgplicht) en artikel 58i van de Wpg juncto artikel 5.1 Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (verbod op evenementen) heeft overtreden.
2. Het bestreden besluit omvat bevel 1 aan iedere aanwezige persoon in het bedrijfspand omdat met onmiddellijke ingang te verlaten en bevel 2 tot zichtbare sluiting het bedrijfspand voor de duur van twee weken. De bevelen treden direct in werking bij bekendmaking van het bestreden besluit. Aan de bevelen is artikel 58n van de Wpg ten grondslag gelegd.
3. Verzoekster kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en verzoekt het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Over het spoedeisend belang voert verzoekster aan dat zij een logistiek bedrijf met ruim 40 medewerkers exploiteert. Voor de logistieke werkzaamheden is het bedrijfspand van cruciaal belang; het is het hart van de onderneming. Het bedrijfspand is door het bestreden besluit per direct gesloten, terwijl de financiële verplichtingen onverminderd doorlopen. De sluiting van het bedrijfspand heeft verregaande – en onevenredige – gevolgen.
Verder voert verzoekster onder meer aan dat de bevoegdheid van verweerder op grond van artikel 58n van de Wpg niet toereikend is voor de opgelegde bevelen. Op grond van artikel 58n van de Wpg mag verweerder alleen die bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit en de daar aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen. De aanwezigen hebben zich onmiddellijk verwijderd. Verweerder heeft niet de bevoegdheid om daarna nog eens het bedrijfspand voor twee weken te sluiten én te bevelen dat niemand gedurende die periode het bedrijfspand mag betreden.
Spoedeisend belang
4. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster aannemelijk gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekster heeft voldoende gemotiveerd dat er niet slechts sprake is van een financieel belang, maar dat sluiting van het bedrijfspand ook leidt tot een onomkeerbaar nadeel voor verzoekster, omdat twee belangrijke klanten (UPS en JM Cars) hebben uitgesproken de samenwerking te zullen beëindigen bij het in stand laten van de sluiting.
De bevelen
6. Artikel 58n van de Wpg luidt:
Indien door een gedraging of activiteit in of vanuit een besloten plaats, niet zijnde een woning, een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het virus SARS-CoV-2 ontstaat, kan de burgemeester de bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit en de daar aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen.
7. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de op 12 januari 2021 aanwezige personen het bedrijfspand hebben verlaten. Daarmee is bevel 1 uitgewerkt. In het kader van de voorlopige voorziening valt er in dat opzicht niets meer (bij wijze van voorlopige maatregel) te schorsen. In zoverre zal het verzoek worden afgewezen.
8. Bevel 2 geldt voor twee weken en is dus nog niet uitgewerkt. Hierover kan dus wel een voorlopig oordeel worden gegeven.
In de hiervoor aangehaalde tekst van artikel 58n van de Wpg leest de voorzieningenrechter niet de bevoegdheid van verweerder om het bedrijfspand te sluiten. De wettekst spreekt alleen van het in bepaalde gevallen beëindigen van een gedraging of activiteit en verwijderen van personen. Uit de hierna aangehaalde passages uit memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 526, nr. 3) valt op te maken dat de wetgever de burgemeester met artikel 58n van de Wpg geen verdergaande bevoegdheden heeft willen geven en dat hij (uiteindelijk) bewust ervoor heeft in artikel 58n van de Wpg niet de bevoegdheid van de burgemeester op te nemen om een pand te sluiten [onderstrepingen door de voorzieningenrechter]:
Pagina 22:
“(…) Voor excessen in besloten plaatsen, niet zijnde woningen, wordt eveneens een specifieke bevelsbevoegdheid voorgesteld voor de burgemeester (artikel 58n). Artikel 58l biedt weliswaar de minister van VWS of de burgemeester de bevoegdheid om aanwijzingen te geven om ervoor te zorgen dat aanwezigen op besloten plaatsen de gedragsvoorschriften kunnen naleven, zoals de veiligeafstandsnorm en andere hygiënenormen, maar de regering acht het wenselijk dat de burgemeester bij besloten plaatsen tevens onmiddellijk kan ingrijpen als de activiteiten of de gedragingen daar volgens hem zodanig zijn dat ernstige vrees bestaat voor de onmiddellijke verspreiding van het virus. Het kan bijvoorbeeld gaan om een groot aantal personen die zich in een kleine ruimte ophouden zonder de veiligeafstandsnorm in acht te nemen. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk datde burgemeester in deze gevallen de gedraging daar doet staken en de aanwezigen beveelt zich te verwijderen(artikel 58n). (…)”
Pagina 60:
“(…) Mede naar aanleiding van de kanttekeningen van de Raad bij de in de consultatieversie opgenomen verboden om als publiek aanwezig te zijn op een publieke plaats die niet voor publiek geopend mag zijn of deel te nemen aan een verboden evenement, heeft een heroverweging plaatsgevonden, die ertoe heeft geleid dat deze verboden uit de artikelen 58h en 58i van het wetsvoorstelzijn geschrapt. Hetzelfde geldt voor het oorspronkelijk opgenomen artikel 58n, derde lid, dat een bevoegdheid aan de burgemeester verschafte om bij herhaalde gedragingen een bezoekersverbod op te leggen ten aanzien van bepaalde besloten plaatsen, waar de Raad eveneens kanttekeningen bij plaatste.(…)“
Pagina 90:
“(…) Artikel 58n. Maatregelen voor besloten plaatsen
Dit artikel is bedoeld voor onmiddellijk optreden op besloten plaatsen door de burgemeester, met uitzondering van woningen. De bevoegdheid is vormgegeven als een bevelsbevoegdheid met een specifieke inhoud; de formulering ervan is ontleend aan artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet.De burgemeester kan alle bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van gedragingen of activiteiten en de aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen[onderstreping door de voorzieningenrechter]. Deze bevoegdheid is een aanvulling op de bevelsbevoegdheden in hoofdstuk X van de Gemeentewet en laat de toepassing van die bevoegdheden onverlet.
Net als bij de reguliere bevelsbevoegdheden is niet de overtreding bepalend voor het geven van een bevel, maar de feitelijke situatie en het gevaar dat ervan uitgaat.Het bevel is gericht op de beëindiging van de situatie en is op zichzelf geen sanctie. Het bevel dient onmiddellijk te worden opgevolgd; opzettelijke overtreding is strafbaar op grond van artikel 184 Sr (…)”
9. Ter onderbouwing van de bevoegdheid van verweerder om het bedrijfspand te sluiten werd tijdens de zitting een beroep gedaan op het Besluit van de burgemeester van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent het Handelingskader Tijdelijke wet maatregelen covid-19 van 17 december 2020. In 2.11.2 (Excessen bij besloten plaatsen) van dat besluit is het volgende opgenomen:
Indien door een gedraging of activiteit in of vanuit een besloten plaats, niet zijnde een woning, een ernstige vrees voor de onmiddellijke verspreiding van het covid-19 virus ontstaat, kan de burgemeester op grond van artikel 58n Wpg de bevelen geven die nodig zijn voor de beëindiging van de gedraging of activiteit en de daar aanwezige personen bevelen zich onmiddellijk te verwijderen.
Indien zich in of vanuit een besloten plaats een exces voordoet, kan de burgemeester op grond van dit artikel overgaan tot sluiting van de besloten plaats.
Zoals de voorzieningenrechter hiervoor al heeft overwogen komt aan verweerder op grond van artikel 58n van de Wpg niet de bevoegdheid toe om het bedrijfspand te sluiten. Aan het (op dat artikel gebaseerde) beleid kan verweerder die bevoegdheid dus niet ontlenen.
10. De voorzieningenrechter is dus van oordeel dat artikel 58n van de Wpg niet als grondslag voor bevel 2 (de sluiting van het bedrijfspand) gebruikt kan worden.
11. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet in stand kan blijven, zodat er aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van het bestreden besluit voor zover dat ziet op bevel 2, tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar. Gelet op het feit dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter verweerder niet bevoegd was om het bevel 2 te nemen, is er aanleiding om dit besluitonderdeel met onmiddellijke ingang te schorsen.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € .1068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit voor zover dat ziet op bevel 2 onmiddellijk tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoekster;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.068,-;
- wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
drs. S.R. Jonkergouw, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 20 januari 2021.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.